Indische Letteren. Jaargang 28
(2013)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| ||||||||||
Java is mijn innerlijk landschap
| ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
ongelijksoortige elementen: brokjes fictie, beschouwing, verslag, flash back. Vaak vullen in een batik geometrische figuren en gestileerde plant- en bloemmotieven de beschikbare ruimte tot aan de randen van de stof in dichte wemeling. ‘Parang sawat’ heet zo'n typisch Javaans batikpatroon... Wie mijn werk kent zal misschien - hoop ik - ontdekken dat de lust tot ‘Parang Sawat’ mijn Indisch erfdeel is.Ga naar eind4 Je hebt weleens gezegd dat schrijven over de invloed van Indië op je werk en leven eigenlijk een poging is om het onverklaarbare te verklaren of iets onuitsprekelijks onder woorden te brengen. Zou je toch iets kunnen zeggen over dat onuitsprekelijke? Ik denk dat ik absoluut door de omgeving waar ik ben geboren en waar ik mijn vroegste kinderjaren heb doorgebracht gevormd ben. Mijn zintuigen zijn in Indië wakker geworden en ik heb ze daar leren gebruiken. Zoveel beelden en kleuren en geluiden en ja... de hele sfeer van het land zijn daar op mij afgekomen. Ik denk dat je waarnemingsorganen daar worden gevormd waar je je vroege kindertijd doorbrengt. Dat zal ook gelden voor iemand die bij wijze van spreken in Spanje of Engeland, Tjietjerkstradeel of waar dan ook geboren is.
Hella S. Haasse en Pamela Pattynama. Still uit Java is mijn innerlijk landschap. Fotograaf: Serge Ligtenberg, 2007.
| ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
Jij legt veel nadruk op het zintuiglijke waarnemen. Heeft het specifieke waarnemen van de Indische natuur jouw creativiteit geprikkeld? Alles begon voor mij met zintuiglijk waarnemen. Ik heb in Indië werkelijk blootgestaan aan een storm, een toevloed, een soort tsunami van beelden en geluiden en kleuren. Zeker als je daar gevoelig voor bent zal je hele manier van kijken en luisteren en de omgang daarmee in jezelf gevormd worden door die tsunami. Misschien zat er in mijn systeem niet al een natuurlijke omgang en perceptie van de dingen, omdat ik van huis uit niet Indisch ben en geen Indisch bloed heb. Ik kan me voorstellen dat als je uit een Indische familie komt die er al eeuwen woont, er al zoveel natuurlijke gewenning bestaat dat je niet extra door de natuur getroffen wordt. Vermoedelijk heeft zoiets toch een zekere invloed. Maar mijn broer heeft niet wat ik had. Hij is niet in Indië geboren, maar is er, net als ik, wel opgegroeid. Hij heeft wel veel liefde en bewondering voor de natuur, en het zal ook niet toevallig zijn dat hij in Australië is gaan wonen. Daar heeft hij iets terug gevonden van de gloed en kleur van Indonesië. Maar hij heeft naar die gloed en dat groen nooit die honger gehad zoals ik, en ook had hij niet de honger of de innerlijke drang daar iets mee te doen. Indië hoeft daar niet perse iets mee te maken te hebben. Het kan liggen aan een voorbestemde creativiteit waar je wel of niet mee geboren bent.
Hella in haar schooluniform op de balustrade van de voorgalerij van hun huis in Batavia, mei 1931. (Collectie: Hella S. Haasse)
| ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
Het lijkt bij jou op een combinatie van creativiteit, en fascinatie voor de Indische natuur. Je schrijft ergens dat je op je tiende weer terugkwam in Indië en dat toen die wereld van groen en gloed zich opeens opende: toen pos werdje echt getrojfen door Indië. Wat míj trof bij het lezen daarvan is dat je in de natuur van Indië een soort thuis vond en dat in verband bracht met de niet zó innige verhouding met je ouders.
Hella, Bandoeng 1931. (Collectie: Hella S. Haasse).
Ja. Absoluut. Toen ik terugkwam bleek hoe erg ik Indië had gemist. Ik ben van mijn zes-en-halfste tot mijn acht-en-halfste jaar in Nederland geweest. Dat is niet zo lang, maar daar is toen wel een soort leegte ontstaan die opgevuld werd door het weer terug zijn in Indië. Wanneer je als kind, in twee belangrijke jaren waarin je bewustzijn zich ontwikkelt niet thuis bent, dan ben je je basis kwijt. Als kind vind je toch je basis in een gezin, zelfs al is het een gezin waar het nou niet allemaal zo heerlijk is. In Nederland was ik niet in een gezin en miste daarom de natuurlijke mogelijkheden voor expansie, de gevoelsexpansie die je normaal gesproken wel hebt. Toen ik weer in Indië terugkeerde kwam die gevoelsexpansie op mij af als een ongelofelijk geluk. Van mijn negende tot mijn twintigste jaar heb ik de heerlijkste jaren van mijn leven beleefd. Waar schijnlijk ook omdat mijn meer volwassen bewustzijn zich toen begon te ontwikkelen. Op je twaalfde vormt je bewustzijn al de bodem voor je latere, volwassen bewustzijn. Dat ik mij toen in Indië heb kunnen ontwikkelen is voor mij absoluut van onvervangbare en doorslaggevende waarde geweest.
Is de Indische natuur nu, na al die jaren nog steeds de voedingsbodem van je verbeelding? Ja, het is nog steeds zo. Ik vergelijk onwillekeurig alles wat ik zie met wat ik toen heb ervaren. Als ik nu een prachtige groene boom zie, dan sluit onmiddellijk dat loof, die kleur, het groen dat als het ware geladen is met licht ergens bij aan... ik zal niet zeggen dat ik dan onmiddellijk denk aan een boom die ik vroeger in Indië heb gezien, maar het wekt in mij een respons en tegelijk een creatieve impuls. Het werkt overal. | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
Ik zou ook niet kunnen leven zonder bomen en zonder de natuur. Die raken aan dingen die ik eigenlijk niet onder woorden kan brengen. Ik heb een taal, bewoordingen moeten vinden om uit te drukken wie ik ben en wat ik voel. Voor mij was het weerzien met de Indische natuur een gewaarwording van ergens zijn waar ik me innig gelukkig voelde, van thuiskomen; in Indië was ik in de meest volmaakte vorm mezelf.
In je werk komt het buitenstaanderschap of het vreemdeling zijn vaak naar voren. In Sleuteloog merkt hoofdpersoon Herma Warners bijvoorbeeld op: ‘Ik besfallang dat de verzonken wereld van mijn jeugd voor een groot deel een illusie is geweest. Alle stadia van afscheid nemen en ontwenning heb ik doorlopen. Wat ik in mijn geboorteland zintuigelijk en emotioneel beleefd heb, ligt verankerd op de bodem van mijn bewustzijn. Het bepaalt mij, maar ik kan er niet meer bij. Dat ik nergens ooit helemaal thuishoor heb ik aanvaard als mijn natuurlijke staat van zijn.’ Voel jij je een buitenstaander, of een vreemdeling?
Hella op muurtje. Jaar en plaats onbekend. (Collectie: Hella S. Haasse)
Ik denk dat het buitenstaanderschap samenhangt met het creatieve aspect van mijn persoon, ook al is het gek om dat van jezelf te zeggen. Misschien worden sommige mensen geboren met een soort behoefte om iets te maken, en iets te doen met zintuiglijke waarnemingen. Voor mij is het niet voldoende om te kijken, te luisteren, te voelen en te proeven. Die zintuiglijke indrukken werken zo sterk op mij in dat ik geen rust heb. Het voelt aan alsof ik niet voldoe aan mijn bestemming als ik er niet iets mee doe. Waarschijnlijk geldt dat ook voor schilders en musici, en voor iedereen die iets creatiefs doet. Als kind geefje het vorm in je spel, in je dromen en in wat er zo in je omgaat. Maar wanneer je je eenmaal bewust bent van die drang en be- | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
hoefte, dan zie je ook het perspectief waar het in hoort te zijn. Ik besta pas in mijn werk. De wereld en alles wat ik gezien, gehoord en meegemaakt heb, bestaat pas in de vorm die ik er aan geef. Ik weet dat me dat tot een buitenstaander maakt, overal, altijd. Het heeft met mijn aard en aanleg te maken en niet per se met Indonesië. Het is een eenzame weg die je gaat.
Je ziet jezelf dus als een waarnemer, iemand die altijd afstand houdt en buiten de dingen blijft staan. Toch schreef je ook iets over verzoening: ‘Ik voel mij een buitenstaander. Ik hoor er wel en ik hoor er niet bij, maar Java heeft mij verzoend met dit vreemdelingschap.’ Ik stond erbij en ik keek ernaar. Het kijken als buitenstaander kan ook een grote bevrediging geven. Mijn waarnemingsvermogen is een gave om alles in me op te nemen, het bij me te houden en nooit meer te vergeten. Ik raakte ermee verzoend omdat ik Indië, de natuur, eigenlijk de hele sfeer van het land zo prachtig en zo overweldigend vond.
Je ouders kwamen als jong-volwassenen naar Indië en je vader was een hoge importambtenaar. Je bent heel beschermd opgevoed en kreeg een Europese opvoeding in Indië: ‘we hebben nooit Indisch geleefd,’ schreef je. Volgens Rudy Kousbroek maakte het opgroeien in Indië, wat zowel jij als hij deed, kinderen Indisch. Hoe Indisch voel jij je? Had je wel contact met de Indo samenleving of de inheemse bevolking?
Hella en haar broer in zee, Batavia 1934. (Collectie: Hella S. Haasse)
Ik beschouw mezelf absoluut als een niet-Hollandse Nederlander. Ik heb natuurlijk de Nederlandse nationaliteit, maar mijn bewustzijn heeft zich ergens anders ge- | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
vormd en ontwikkeld. Die vorming betekent voor mij meer dan mijn nationaliteit. En kijk, mijn ouders... als ik gezegd heb: wij leefden thuis niet Indisch, dan wekt dat misverstand. Wij leefden wèl Indisch in die zin dat we gewoon leefden volgens de gebruikelijke manier waarop je daar als Europeaan leefde. Mijn ouders hadden een enorme behoefte aan zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Als zij in Nederland waren gebleven, zou dat hen ook onderscheiden van de rest van de mensen. Zij wilden dat wij met een vrij bewustzijn zouden opgroeien, ook in Indië. Verder deden wij gewoon alles wat iedereen deed. Je raakt gewend aan een bepaalde manier van leven waar je helemaal geen vragen over stelde. Iedereen was het er ook zonder meer over eens dat je een Europese opvoeding nodig had. De Indonesiërs die zich begonnen te ontwikkelen en streefden naar een groter nationaal zelfbewustzijn, volgden net zo goed de Europese cultuur. Een Europese opvoeding was normaal. We hadden natuurlijk wel de voordelen die een Europese opvoeding toen bood. Het is trouwens helemaal niet waar dat wij niet in aanraking kwamen met de Indo maatschappij. Als je het woord Indo in zijn strikte betekenis neemt als iemand van ‘gemengd bloed’, dan waren bijna alle kennissen van mijn vader en moeder, en alle mensen met wie wij omgingen op de een of andere manier van gemengd bloed. In hoeverre je je bewust was van dat gemengde bloed lag meer aan de functie die iemand had en aan de rol die hij in de maatschappij speelde. Ik zelf heb er nooit bij stil gestaan. Ik heb zoveel vriendinnetjes gehad; mijn ouders hadden ook Indo kennissen met wie wij dagelijks omgingen en die echt tot onze vriendenkring hoorden. Je vroeg je toen helemaal niet af of iemand ja of nee Indisch was, maar je merkte dat pas op wanneer het ging om mensen uit een lagere maatschappelijke klasse. Het ging meer om klasse dan om ras. In De atlasvlinder van Aya Zikken zegt de buurvrouw op een ogenblik tegen het Europese meisje Gembir: ‘jij bent niet gemengd in je bloed, maar in je geest.’ En zo voel ik dat, nu ik het achteraf onder woorden kan brengen, ook.
Je hebt lang in Frankrijk gewoond. Je ziet wel vaker dat mensen die uit Indië komen Nederland weer ontvluchten. Ik kan het me heel goed voorstellen! Terecht zou ik bijna zeggen. Ik ben ook niet meer geschikt voor een Hollands leven. Ik wil niet zeggen dat er hier niet ook aangename kanten aan het leven zijn. Maar dat moet al van het begin af aan in je leven gehoord hebben, daar moet je als het ware vanzelf ingegroeid zijn. Als je Zwanen schieten (1997) hebt gelezen dan weet je dat mijn familie van oorsprong niet helemaal uit Nederland afkomstig is. Dat scheelt ook. Mijn moeder was een kunstenares, een | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
musicienne. Mijn vader was een echte selfmade intellectueel, iemand met een enorme belangstelling voor filosofie en kunst. Dat speelde in ons huiselijke leven een enorme rol. Ik bedoel, we zijn opgegroeid met de wetenschap dat gevoelens en de indrukken die je voortdurend opdoet, vorm gegeven kunnen krijgen in literatuur, muziek en kunst. Ik heb zelf altijd waanzinnig veel gelezen, al vanaf mijn zesde jaar. Werkelijk, je kan het zo gek niet bedenken of ik heb het gelezen. Daar ben ik achteraf enorm blij om, want het is een geweldige ruimte, een voorraad waar je steeds weer in onder kan duiken.
Een groot deel van je werk heb je besteed aan de geschiedenis. Is het schrijven van historische romans ook een zoeken naar meer, naar een grotere ruimte? Ja, absoluut, maar dat geldt niet alleen voor mij. Neem nou Louis Couperus; en ook anderen, Springer en Kousbroek die over Indië hebben geschreven. Zij zijn compleet anders geworden. Alberts bleef met een uiterst Nederlandse blik kijken, maar bloeide innerlijk totaal open, het paradijs ging voor hem open. Rudy Kousbroek was meer een essayist. Hij had een andere benadering van de werkelijkheid, maar ik weet zeker dat hij hetzelfde gevoel heeft dat ik heb.
Een heel belangrijk element in je werk is het terugkerende thema van de onkenbaarheid van mensen en vooral ook de onkenbaarheid van het eigen ik. Heeft dat iets te maken met dat onuitsprekelijke van de Indische natuur? Ik denk het wel en ik denk dat het hoe dan ook iets is dat bij mij hoort. Een creatieve persoonlijkheid houdt nooit op zich te verbazen en te verwonderen en te zoeken naar iets. Je merkt hoeveel coulissen er zijn die zich in het oneindige verliezen en je komt nooit bij een eindpunt. Er is altijd nog meer. Je wilt altijd meer weten en meer zien. Je beseft natuurlijk wel dat je niet alles kunt doorgronden, maar je wilt er naartoe, je wilt erbij zijn. Ik heb ervaren dat de natuur van Java, of misschien wel van heel Indonesië dat besef van onkenbaarheid heel erg gestimuleerd heeft. Het spiegelende of het juist gesloten zijn in ondoordringbaar groen zijn elementen die corresponderen met iets geheimzinnigs. Het perspectief van het landschap is onkenbaar. Het is iets waar je niet achter kan komen, wat je niet helemaal zelf kunt begrijpen of doorgronden. Iets wat je eigenlijk ook niet wil weten. Er is een groot, genotvol gevoel verbonden aan het feit dat het een geheim is, dat je weet dat je er naartoe gezogen wordt en het nooit zult weten: | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
De familie Haasse aan de thee. Batavia 1938. (Collectie: Hella S. Haasse)
Java is mijn innerlijk landschap geworden. Die natuur is een nabije wereld vol geheim. Het geheimzinnige is er haast tastbaar aanwezig, vaak kan men het zien. De schemering in het oerwoud, de soms bedrieglijke perspectieven van het sawahlandschap, in blinkende en veeltintig groene terrassen wegwijkend, stijgend, naar verre omnevelde bergen - iets grilligs, verraderlijks soms, in de sfeer van het land - dat alles leek verwant aan een onkenbaar element in mijn eigen bestaan waarvan ik mij altijd bewust geweest ben.Ga naar eind5 Vertel eens wat je in Bogor deed, de plaats waar je het liefst hebt gewoond. Kwam je vaak bij het Telaga Warna, het beroemde meer dat in Oeroeg Telaga Hideung heet, en wat deed je in de plantentuin? Toen we in Bogor woonden zaten we voortdurend in de plantentuin. Je kon er van alles doen, heerlijk spelen op de steenblokken in de rivier, huisjes bouwen tussen de wortelkammen van de kenaribomen. We gingen er vaak heen met een wasmand vol met lappen, dan verkleedden we ons en bedachten allerlei dingen. De tuin was schit- | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
terend aangelegd, met bamboebosjes die nog dateren uit het begin van de negentiende eeuw en dan al die hoge pieten die daar begraven liggen! Tussen die mooie grafstenen speelden we graag. Het was een verrukkelijk oord en enorm prikkelend voor mijn verbeelding. Telaga Warna lag dichtbij de Poentjak pas. Het lag op de bodem van een kom met steil oprijzende wanden die helemaal met oerwoud bedekt waren. Door al dat groen, die bomen, en de manier waarop het licht gefilterd werd door al dat loof kreeg het water steeds andere kleuren. Daarom heet het Telaga Warna, het meer van de kleuren. Toen ik het als kind en als meisje kende had het iets heel stils en geheimzinnigs. Dat meertje daar was anders dan het meertje dat ik in Oeroeg beschreef. Je kon in Telaga Warna bijvoorbeeld niet zwemmen, dat mocht helemaal niet omdat er erg veel waterplanten in zaten. Mijn Telaga Hideung uit Oeroeg is een soort combinatie van Telaga Warna voor de sfeer, en van Telaga Patengan bij Bandoeng, wat een woest en wild natuurreservaat was. In Telaga Patengan kon je wel zwemmen.
Het kerkhof in de Plantentuin, verscholen in een bamboebos. Uit Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo doeloe - een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920. Amsterdam: Querido, 1981
| ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
Toen we in Bogor woonden gingen we ook wel met een neef van mij die in Oeroeg voorkomt als Gerard Stokmans, kamperen. Mijn neef was niet zo oud als die man in het boek; het was een jongen van een jaar of zeventien, achttien, maar heel avontuurlijk. Hij ging vaak in zijn eentje in de rimboe op stap, beklom bergen, en deed allerlei dingen waar wij eigenlijk het fijne niet van wisten. Hij had een buks en ging samen met mijn oom in de bergen op panters jagen. Toen waren er nog panters in Indië, niet veel, maar als er eentje gesignaleerd was werden de jachtinstincten bij een boel mensen die dol op jagen waren, wakker. Mijn neef joeg zoveel mogelijk op panters, en als die er niet waren in ieder geval op wilde zwijnen. Wij zijn wel met mijn oom mee geweest, 's nachts, we zaten dan in uitkijkposten in de bomen. Dan zag je beneden ineens wilde zwijnen langs lopen. Soms gingen we met mijn vader bergtochten maken. We zijn praktisch alle vulkanen op geweest en sliepen dan in heel erg primitieve hutten. We moesten voor allerlei dingen zorgen en zelf eten koken. Dan groeven we een kuil met stenen, een rooster en een oude pan die we bij ons hadden erop, of een leeg koekjesblik waar we van alles in maakten. Heerlijk! Dat waren de meest glorieuze momenten van onze kindertijd. Ik denk dat dergelijke ervaringen door bijna alle kinderen die in Indië opgegroeid zijn, gedeeld worden, of ze nou van huis uit Europees of Indo waren maakt niet uit: Het ruisen van de moessonregen; fijne druppelmist drijft binnen in de achtergalerij, alles ruikt naar grond en blad. Een smalle bergweg ergens boven Bandung, met aan weerszijden een hoge haag van tambleang, de kruidige scherpe geur van de bloemen, samengesteld uit minuscule kelkjes in nuances van geel, oranje, rood, ofpaars en roze [...]. Het licht van de middag - de zon in het zenit - op zee, tussen de Duizend Eilanden voor de kust van Java: het felle schitteren van de golven, de als vloeibare, van hitte trillende lucht boven het koraalzand van de strandjes, een doordringende zilte geur, het lispelen en zacht klotsen van water tegen de zijkant van de boot. Het gebergte, óók een oceaan, groen, groen: reuzengolven en -dalen, een zee van boomkronen, uitvloeiend in de geelgroene of spiegelend-natte rijstvelden. In de rustpauze tijdens een bergtocht bij een dorpswarong, stroop drinken, asem of soesoe; De wind doet de hoge bamboe-‘stoelen’ ritselen, met rode sirihmond lacht de waronghoudster naar ons van achter haar stopflessen en blikken.Ga naar eind6 | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
Bibliografie
|
|