Indische Letteren. Jaargang 28
(2013)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||
Doofpot-affaire in tempo doeloe
| |||||
[pagina 99]
| |||||
onderzoeken. Al snel bleek echter dat in de archieven weinig over het slachtoffer en de moord was terug te vinden. Ik was dus vooral aangewezen op wat er in de Indische kranten en tijdschriften over deze perkara geschreven was. En toen... toen viel ik van de ene verbazing in de andere. Want langzaam ontvouwde zich voor mijn ogen een wonderbaarlijk plot. Een plot, dat je, ik heb het al eerder gezegd, niet zou durven verzinnen. Deze moord op een inlander bleek na onderzoek niet zomaar een moord, nee, bij deze moord waren Europeanen betrokken. Sterker nog, de echte Europese daders werden nooit bestraft! En de vermoorde bleek niet zomaar een ‘inlander’, maar een ontwikkelde, in Nederland gevormde edelman uit een voornaam Balinees geslacht. Ik was, zo werd mij langzamerhand duidelijk, tot mijn stomme verbazing in een doofpot-affaire beland. Eentje waarin ook het Binnenlands Bestuur betrokken was. Een koloniale doofpot-affaire die nu, na meer dan een eeuw, met mijn roman Gebleekte ziel onder de aandacht wordt gebracht. Een roman die er zonder de Indische pers dus nooit gekomen zou zijn. | |||||
HetzeEerst in a nutshell deze bijzondere en waargebeurde geschiedenis zoals ik die heb kunnen reconstrueren. Hoofdpersoon is Darma. Het latere slachtoffer. Hij is de zoon van een belangrijke poengawa, een rijksbestuurder van Boeleleng, destijds een koninkrijk in Noord-Bali. Tijdens de kolonisatie van Bali, in het midden van de negentiende eeuw, leidde deze rijksbestuurder een opstand tegen de koloniale bezetter. Hij werd gevangen genomen en vervolgens verbannen naar de Westkust van Sumatra. Daar, in ballingschap, wordt in 1862 zijn zoon Nyoman Darma geboren. Darma blijkt niet alleen zeer intelligent, maar ook zeer ontvankelijk voor de antikoloniale opvattingen van zijn vader. Een combinatie die hem in de ogen van de koloniale bewindvoerders gevaarlijk maakt. Een van de koloniale ambtenaren, een die speciaal belast is met het toezicht op de bannelingen, stelt het koloniale bestuur voor de jonge Darma - hij is dan zeventien jaar oud - politiek onschadelijk te maken door hem in Nederland geestelijk te laten ‘witwassen’; hem geestelijk te laten ‘bleken’. ‘Het zou,’ aldus de betrokken ambtenaar in zijn brief aan Batavia, derhalve een groot goed zijn de jonge Darma de zegeningen van een opleiding in Holland te laten ondergaan. Een volledig Hollandse omgeving gedurende een aantal jaren en tegelijkertijd een goede, gedegen opleiding aldaar ontrek- | |||||
[pagina 100]
| |||||
ken hem niet alleen aan de kwalijke invloed van een opruiende omgeving en de ondermijnende denkbeelden die daar opgang doen, maar zouden van hem wellicht ook een mens kunnen maken die, gelijk men een dier domesticeert, al het goede van zijn nieuwe omgeving dankbaar tot zich neemt en eigen maakt en al het primitieve eigene voor immer achter zich laat. [...] In plaats van dat wij van hem te vrezen zouden hebben, zal hij zich na terugkeer een dankbare en zeer loyale bondgenoot tonen. Een bondgenoot die vervolgens ingezet zal kunnen worden als lichtend voorbeeld in ontwikkeling, loyaliteit én geloof voor hen die eens zijn inheemse gelijken waren, maar die hij dan meer dan verre voorbijgestreefd zal zijn. Een mens, vanbuiten inheems maar vanbinnen blank. Een ware gebleekte ziel!Ga naar eind2 Na een verblijf van enkele jaren in Holland, waar Darma net als Faust zijn inlandse ziel verruilt voor westerse kennis, wordt hij teruggestuurd naar Indië. Daar wordt hij door de koloniale overheid aangesteld op de zogenaamde Hoofdenschool. Een school waar de zonen van aanzienlijke hoofden en de inheemse adel moeten worden opgeleid tot loyale ambtenaren voor het koloniaal bestuur.
Darma's jonge Europese vrouw (circa 1900).
Vol optimisme komt Darma in Indië aan; hij is nu immers intellectueel en cultureel een Europeaan. En hij heeft een ideaal: met zijn westerse kennis wil hij van grote betekenis zijn voor land en volk van Indië. Maar direct begint dat ideaalbeeld barsten te vertonen. Hij blijkt een vreemde in een koloniale samenleving waarin hij, zo wordt hem al snel duidelijk, niet meer wordt geaccepteerd als ‘inlander’, maar ook niet als ‘Europeaan’. In de koloniale samenleving van Nederlands-Indië met zijn scherpe raciale grenzen wordt hij, ondanks zijn Nederlandse opleiding, zijn westerse intellectuele en culturele bagage en zijn geheel westerse levensstijl niet geaccepteerd en wordt hij voortdurend op zijn koloniale ‘plaats’ gezet. In een ultieme poging geaccepteerd te worden als ‘Europeaan’, kopieert hij iets | |||||
[pagina 101]
| |||||
wat hij overal in de Europese gemeenschap van Indië om zich heen ziet: hij neemt een ménagère, een njai. Maar dan geen inlandse, maar een Europese (een unicum in de negentiende-eeuwse koloniale samenleving van Nederlands-Indië!). Hij gaat in concubinaat leven met een dertien jaar oudere Europese weduwe, die hij overigens na enige jaren naar de bijgebouwen stuurt om vervolgens in het huwelijk te treden met een dertien jaar jongere Europese vrouw (eveneens een unicum in de Indische koloniale samenleving van de negentiende eeuw). | |||||
AngstZijn verwoede pogingen om geaccepteerd te worden door de Europese samenleving hebben geen enkel succes. Integendeel, diezelfde Europese gemeenschap doet er alles aan om hem buiten te sluiten en hem met de typisch Indische middelen te intimideren: anonieme dreigbrieven, roddel- en lastercampagnes en zelfs vergiftiging worden ingezet om hem te verjagen. Door de opeenvolgende vernederingen en intimidatiepogingen raakt Darma niet alleen meer en meer geïsoleerd, maar ontwikkelt hij ook een enorme haat tegenover de Europeanen. Het is immers de Europeaan die hem niet alleen zijn identiteit heeft ontnomen, maar hem vervolgens ook zijn rechtmatige plaats in de koloniale samenleving onthoudt. Het leidt ertoe dat hij openlijk in conflict raakt met de Europese elite. Hij wordt dan steeds meer overvallen door angstaanvallen. Angst omdat niets hem meer houvast biedt en omdat hij wordt omgeven door gevaar. Die angst wordt nog eens vergroot als hem ter ore komt dat het met zijn twee lotgenoten die eveneens naar Nederland waren gestuurd om te worden ‘gebleekt’ tot Europeaan slecht is afgelopen: de een is krankzinnig geworden en de ander heeft zich van het leven beroofd.Ga naar eind3 Darma is er vervolgens van overtuigd dat ook hem het ‘bleken van zijn donkere ziel’ fataal zal worden. Hij keert zich dan resoluut af van alles wat westers is en zoekt voorzichtig aansluiting bij de opkomende nationalistische bewegingen, maar ook in die wereld wordt hem de toegang ontzegd en wordt hij beschuldigd van verregaande westerse sympathieën. Ten einde raad zoekt hij zijn toevlucht in de occulte hoek van de Aziatische cultuur: in goena goena. Hiermee probeert hij zich wanhopig te wapenen tegen de gevaren van zijn Europese omgeving. Is het toeval? Of is het de kracht van goena goena? Maar nadat hij zich heeft ingelaten met het occulte overlijden kort na elkaar zijn grootste Europese vijanden. De | |||||
[pagina 102]
| |||||
plotselinge dood van deze Europese notabelen schokt de koloniale gemeenschap en weldra doen de geruchten de ronde dat Darma achter hun dood zit. Er is echter geen enkel concreet bewijs en er vindt dus ook geen gerechtelijk onderzoek plaats.
Het met bloed besmeurde bed waarin net de gruwelijke moord op Darma heeft plaatsgevonden.
Intussen is het huwelijk tussen Darma en zijn jonge Europese vrouw op de klippen gelopen. Zij veracht haar man, immers een inlander die door de Europese gemeenschap wordt geminacht en die ervan wordt beschuldigd de hand te hebben in de dood van de Europeanen. Er is nog iets wat haar steekt: door de meedogenloze koloniale wetgeving (in dit geval de Gemengde Huwelijken Regeling uit 1898) is zij door haar huwelijk met Darma formeel inlandse geworden! Een schande die haar in de koloniale maatschappij overal wordt nagedragen. Zij zint derhalve op een mogelijkheid om zich uit deze ‘schandelijke positie’ te bevrijden. Als opmaat hiertoe neemt zij een jonge viriele Europeaan tot minnaar: de aan lager wal geraakte Armeniër Johannes. Darma heeft inmiddels vele (Europese) vijanden. Naast zijn jonge Europese vrouw en haar minnaar zijn dat ondermeer de nabestaanden van degenen die - naar boze | |||||
[pagina 103]
| |||||
Europese tongen beweren - door hem met goena goena zouden zijn omgebracht. En dan is er ook nog de dochter van de weduwe met wie Darma in concubinaat heeft geleefd; zij zou zich op hem willen wreken omdat zij hem verantwoordelijk houdt voor het ongeluk van haar moeder. En alsof dit nog niet genoeg is lijkt het koloniale bestuur op de achtergrond de hetze tegen de ‘lastige’ Darma te steunen. En Darma? Die voelt dat zijn einde nabij is. Aan de vooravond van de moord past hij voor de laatste maal een peperduur maatpak dat hij bij Maître Te Kamp, de beste kleermaker van de stad, heeft laten vervaardigen. Een kostuum dat hij schertsend zijn ‘dodenpak’ noemt. En nog diezelfde avond wordt deze eens zo fiere Balinese edelman op beestachtige wijze om het leven gebracht. | |||||
SpreekbuisToen ik deze bijzondere geschiedenis eindelijk in kaart had gebracht, liet ik mij tegenover mijn uitgever in een enkele alinea ontvallen wat een bijzondere Indische geschiedenis ik op het spoor was gekomen. Nadat ik hem in enkele zinnen Darma's levensverhaal uit de doeken had gedaan, antwoordde hij laaiend enthousiast (per kerende mail) dat dit absoluut een boek moest worden. Ik schreef hem daarop terug: Het laatste dat ik wil is dat dit boek dan een relaas wordt van de feiten. Daarmee zou deze geschiedenis te kort worden gedaan. Wat juist in het levensverhaal van Darma essentieel is, is het proces dat in zijn hoofd heeft plaatsgevonden door zijn geestelijke ‘witwassing’ in Holland en dat hem heeft gemaakt tot de dramatische figuur die hij is geworden. In ieder geval kan daaruit zijn handelen, zijn isolement, zijn immens gevoel van verongelijktheid en zijn sterk conflictueuze natuur (die hem voortdurend met mensen in zijn omgeving in botsing bracht) verklaard worden. Immers, door zijn vorming in Holland kwamen onder meer een sterk zelfbewustzijn en een sterk rechtvaardigheidsgevoel bij hem bovendrijven. Eigenschappen die hem vervolgens zeer ongeschikt maakten voor de koloniale samenleving van Nederlands-Indië. Daarin werd hem niet alleen zijn ‘rechtmatige’ plaats onthouden, maar daarin werd van hem als inlander, zoals van elke inlander destijds - ongeacht ontwikkeling en mate van assimilatie - gehoorzaamheid en ondergeschiktheid aan elke Europeaan verwacht. Dat Darma daaraan niet kon en wilde voldoen zorgde ervoor dat de conflicten tussen hem en de Europese gemeenschap zo ontspoorden met alle dramatische | |||||
[pagina 104]
| |||||
gevolgen van dien. Het kan dus niet anders; om hieraan recht te doen, moet dit een roman worden. Een overtuiging die ik overigens al vanaf het allereerste begin van mijn zoektocht naar dit levensverhaal had!Ga naar eind4 Het kon dus niet anders dan een roman worden en omdat - zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn - ik deze geschiedenis vanuit Darma's hoofd wilde, of beter gezegd moest weergeven, stond ook het vertelperspectief al direct vast. Maar daarmee legde ik mijzelf ernstige beperkingen op. Met een alwetende verteller immers zou ik veel meer speelruimte hebben, en zou ik veel beter in staat zijn de motieven en ontwikkelingen van en vanuit de andere personages weer te geven. Bovendien leverde het nog een ander probleem op: hoe laat je een ik-figuur niet alleen zijn eigen dood maar ook nog eens de nasleep ervan beschrijven, zonder daarvoor een beroep te moeten doen op een bizarre deus ex machina? Wat dit laatste probleem betreft vond ik - nadat ik eerst enkele weken mijn hoofd erover gebroken had - uiteindelijk de oplossing bij de Indische pers... | |||||
Pak van SjaalmanDe keuze voor het perspectief had ook automatisch gevolgen voor de opbouw van de roman. Uiteindelijk heb ik gekozen voor een compositie waarbij de ik-figuur, inmiddels volledig vereenzaamd en iedereen wantrouwend (‘paranoia’ zouden we nu zeggen), aan de vooravond van de moord zijn levensverhaal op schrift heeft gesteld en dat als een pak van Sjaalman toestuurt aan een oude studievriend in Holland. Deze vriend (die overigens later landelijke bekendheid zou krijgen) is de enige persoon die hij nog durft te vertrouwen. Gebleekte ziel opent met een brief aan hem. Een brief die het pak begeleidt. Ik zal er dus geen doekjes om winden: ik, mijn goede vriend, ben al geruime tijd ten prooi aan grote verwarring... In de kern komt het, denk ik, hierop neer: ik ben als oosterling geboren, maar wist op zeker moment niet meer hoe ik verder leven moest. Als oosterling? Als westerling? Ik werd voortdurend heen en weer geslingerd. Voelde ik mij de ene keer verbonden met Europa en haar gedachtegoed, de andere keer was ik ervan overtuigd dat ik met lichaam en ziel thuishoorde in het land van mijn geboorte. Lachte ik het ene moment om de schijnbaar ongefundeerde, op niets gebaseerde rituelen van mijn volksgenoten, dan | |||||
[pagina 105]
| |||||
werd ik een ogenblik later weer overvallen door een ontembare angst voor het onzichtbare en onzegbare. [...] Deze brief besluit hij even later als volgt, verwijzend naar het pak dat zijn levensgeschiedenis bevat: Goede vriend, ik ben mij er terdege van bewust dat mijn woorden in deze brief u volledig zullen verrassen. Dat zij u wellicht zelfs angst inboezemen. Laat ik hier benadrukken dat dat geenszins mijn bedoeling is en dat het mij spijt als dat het geval is. Ik verzoek u: lees tóch de verdere inhoud van dit pak. Samen met deze brief stuur ik u namelijk, onderverdeeld in een aantal handzame hoofdstukken, het verhaal van mijn leven. Althans tot heden. Een leven waarvan u slechts een klein deel kent. Misschien wel het gelukkigste... | |||||
Tot slotZijn levensverhaal ontvouwt zich dan en als lezer lezen wij met de vriend mee. En belangrijk is: het is Darma's verhaal, verteld vanuit zijn perspectief. Want over dat per- | |||||
[pagina 106]
| |||||
spectief wil ik nog wel iets kwijt. Het is namelijk niet zonder reden dat Darma zijn brief besluit met een Multatuliaans aandoende uitspraak. In Realisten en reactionaren,Ga naar eind7 het boek van Gerard Termorshuizen, wordt er duidelijk op gewezen: de rol die delen van de Indische pers aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw hebben gespeeld bij, of beter gezegd tegen de emancipatie van de Indonesiër en daarmee tegen het opkomend Indonesisch nationalisme. Daartoe fungeerden zij niet zelden als spreekbuis van puur koloniale sentimenten waarbij niet geschuwd werd zich te bedienen van laster, intimidatie of op z'n minst van stemmingmakerij. Dat gebeurde ook in deze zaak. De publieke opinie werd na de moord in sommige kranten en tijdschriften ernstig bespeeld en de daarin geschetste werkelijkheid was een andere dan die van Darma. Na de moord verschenen er bepaalde artikelen in de Indische pers die op z'n minst tendentieus genoemd mogen worden. Sterker nog, gaandeweg werd er over de vermoorde inlandse edelman Darma gesproken alsof hij niet slachtoffer, maar dader was. Er werd dan vooral op de man en niet op de bal gespeeld, waarmee en passant de raciale tegenstellingen in de kolonie werden verscherpt. Een Indisch weekblad meent bijvoorbeeld zijn lezers na de moord over Darma te moeten meedelen: ‘Zoo ooit ten opzichte van iemand het “de mortuis nil nisi bene” [over de doden niets dan goeds, RB] niet heeft gegolden, dan was het zeker bij wijlen Darma.’ En verderop in het artikel: Darma had eene Europese opvoeding gehad [...]. Toch was, niettegenstaande die gestrenge Europese opvoeding, die Westersche beschaving maar een uiterst dun vernisje, niet in staat den primitieven Oosterling te maskeeren. Darma was inlander in zijn hart, en dweepte met alle mogelijke Inlandsche toovermiddelen. [...] Aan al die dingen geloofde Darma, en hij plaatste overal in zijn huis formulieren die het boze zouden afweren. Wellicht rekende hij teveel op de beschermende kracht van zijn djimats en talismans. Maar de afrekening zou komen. De slachtersmessen zouden hun superioriteit tonen boven de tovermiddelen.Ga naar eind8 In een ander artikel wordt de vermoorde Darma als volgt omschreven: Hij, van Balineesche afkomst, een man met een helder hoofd, in Nederland opgevoed en ontwikkeld, tot een positie geklommen, hooger en eervoller dan de vrouw die hem ter wereld bracht ooit zou hebben kunnen droomen. Een man evenwel, die zijn Oostersche natuur niet maar zoo kon afleggen; die in de vrouw | |||||
[pagina 107]
| |||||
weinig anders zag dan het voorwerp tot bevrediging zijner lusten, en die in den loop der jaren de waarde van den wissel ten volle genoten had.Ga naar eind9 Ik heb in de tijd dat ik werkte aan deze roman herhaaldelijk gedacht aan Rob Nieuwenhuys en zijn Moord op Bom. De roman die hij zo graag had willen schrijven, maar niet kon schrijven. Ook de geschiedenis waarop zijn roman De moord op Bom gebaseerd zou worden, ontdekte Rob Nieuwenhuys in de Indische pers. In de jaargang van 1935 van het Semarangse dagblad De Locomotief. (De geschiedenis van Born speelt tientallen jaren later dan mijn geschiedenis van Darma.) Nieuwenhuys' ontdekking heeft dan weliswaar (helaas) geen roman opgeleverd, maar naar mijn mening wel een van de mooiste open brieven aan een uitgever die er ooit zijn geschreven. Zijn ‘De moord op Born. Het verhaal van een nooit verschenen roman’ werd in 1974 gepubliceerd in Tirade en werd onlangs herdrukt in de bundel Sinjo Robbie.Ga naar eind10 In deze open brief doet hij zijn uitgever, Geert van Oorschot, uit de doeken wat de moord op Born behelst en waarover deze roman zou moeten gaan: over raciale spanningen, over corruptie, over rancune, en vooral over onverzoenlijkheid en onbegrip tussen twee werelden die elkaar niet konden naderen. Dat alles samengebald in die bijzondere, fascinerende koloniale wereld van Nederlands-Indië en uitmondend in een menselijke tragedie en een gruwelijk misdrijf... Het is alsof het over Darma en Gebleekte ziel gaat! Op het moment dat ik dit schrijf, ligt Gebleekte ziel, mijn roman die zonder de Indische pers niet geschreven had kunnen worden, al in de winkels. Als schrijver wil je natuurlijk gelezen worden, maar in dit geval hoop ik vooral dat dit boek gelezen zal worden omdat het ons zo pregnant een bepaalde kant van de vroegere koloniale wereld van Nederlands-Indië laat zien. Een die er óók was. Een kant van corruptie, van raciale spanningen, van rancune en onbegrip tussen twee werelden die elkaar niet konden naderen. En ten slotte die van een diep menselijke tragedie. | |||||
Bibliografie
|