Indische Letteren. Jaargang 26
(2011)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| ||||||||
‘Men bedenke, dat er elk jaar, elke maand, elken dag, door eenige honderdduizenden veel geleden wordt!’
| ||||||||
Van preekstoel naar parlementWolter Robert baron Van Hoëvell werd geboren op 15 juli 1812 in Deventer als zoon van een legerofficier. Zijn moeder, Emerentia van der Capellen, was een nicht van Godert van der Capellen, die gouverneur-generaal was van 1816 tot 1826. | ||||||||
[pagina 116]
| ||||||||
‘De Venus zeilende van Banjoe Biroe. Koninklijke lithografie van C.W. Mieling.’ Uit: Van Hoëvell, 1851, p. 214.
| ||||||||
[pagina 117]
| ||||||||
Van Hoëvell studeert theologie in Groningen en promoveert in september 1836. In diezelfde maand trouwt hij met Abrahamina Trip en in november stappen zij samen op de boot naar Indië. Van Hoëvell is aangenomen als predikant van de Hervormde Staatskerk in Batavia. Dat betekent dat hij moet preken voor de Nederlandstalige gemeente in de Willemskerk en voor de Maleistalige gemeente in de Portugese Buitenkerk, waar de meeste Indo-Europeanen naar toe gaan. Van Hoëvell spreekt al snel vloeiend Maleis. In 1837 richt hij het cultureel-wetenschappelijke Tijdschrift voor Nederlandsch Indië op, samen met S. Buddingh en J.J. Brest van Kempen en in datzelfde jaar wordt hij lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Batavia, waarvan hij in 1845 voorzitter wordt. Kunst en wetenschap, dat zijn de twee belangrijkste gebieden waar Van Hoëvell zich, naast zijn werk als dominee, op gaat richten en dat zijn ook de twee onderwerpen die ervoor zorgen dat hij zich met politiek gaat bemoeien. Hij schrijft talloze artikelen, brochures en ook literaire verhalen die in 1860 gebundeld zijn onder de titel Uit het Indische leven.
In 1848 krijgt Nederland een nieuwe, meer liberale grondwet en vanaf het moment dat dit nieuws Indië bereikt, geeft dat hoop dat er ook in Indië hervormingen zullen komen. Een aantal liberale voormannen, onder wie Van Hoëvell, wil een petitie opstellen waarin om hervormingen gevraagd wordt. Op 22 mei 1848 vindt een protestbijeenkomst plaats onder voorzitterschap van Van Hoëvell. Er blijken niet alleen Europese ingezetenen te zijn gekomen maar ook veel Indo-Europeanen. Van Hoëvell is een gematigd strijder en wil deze eerste petitie beperken tot beter onderwijs in Indië. Maar anderen willen veel verder gaan en de vergadering loopt behoorlijk uit de hand. Het gouvernement en het kerkbestuur beschuldigen Van Hoëvell ervan dat hij de aanstichter is van het wangedrag. Hij kan makkelijk en overtuigend bewijzen dat hij daar onschuldig aan is, maar krijgt toch de berisping dat zijn gedrag te wensen overlaat en een dominee onwaardig is. Van Hoëvell accepteert dat niet en neemt ontslag. Hij vertrekt in augustus 1848 met zijn gezin naar Nederland om zich daar te rechtvaardigen (een vergelijking met de latere Multatuli dringt zich op). In Nederland krijgt hij inderdaad eerherstel en kan hij zijn beroep als dominee weer opnemen in Batavia. Hij is dolblij dat hij terug kan naar Indië, maar zover komt het niet. Hij is ondertussen ook in Nederland een bekende naam geworden en wordt gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Na diep nadenken besluit Van Hoëvell tot die politieke loopbaan en blijft hij dus in Nederland. Hij wordt in de Tweede Kamer dé specialist op koloniaal gebied en hij zal onophoudelijk hameren op hervormingen in het koloniale bestuur. | ||||||||
[pagina 118]
| ||||||||
Van Hoëvell was niet alleen de grootste kenner van Indië in het parlement maar ook een uitstekend spreker; de Tweede Kamer zat altijd helemaal vol als hij het woord voerde. Hij heeft op die manier veel bijgedragen aan een mentaliteitsverandering in de Nederlandse koloniale politiek die, in langzaam tempo, tot grote politieke gevolgen heeft geleid, zoals de afschaffing van de slavernij, zowel in Oost-Indië als in West-Indië, de afschaffing van het Cultuurstelsel, een veranderd muntstelsel, verbetering en uitbreiding van onderwijs, uitbreiding van de stoomvaart binnen de archipel en een ruimere vrijheid van drukpers. In 1862 wordt Van Hoëvell benoemd tot lid van de Raad van State. Dat brengt hem tot zwijgen want de Raad van State kent geheimhoudingsplicht. In zijn laatste jaren krijgt hij veel verdriet te verduren als in 1872 zijn schoonzoon en een paar jaar later kort na elkaar twee zoons omkomen in Indië. Van Hoëvell overlijdt in februari 1879 in Den Haag. | ||||||||
‘Nog al wat politiek in deze bladen’Van Hoëvell wilde met zijn artikelen, brochures, het Bataviaasch Genootschap en zijn Tijdschrift voor Nederlandsch Indië de kennis over Indië vergroten op gebied van wetenschap, cultuur en politiek. De laatste, de politiek, brengt hem voortdurend in conflict met het gouvernement dat geen openlijke discussie over staatkundige zaken toestaat. En omdat er geen vrijheid van drukpers is in Indië, kan het gouvernement publicatie eenvoudig verbieden. Van Hoëvell is dan ook heel blij dat zijn reisboek niet in Indië maar in Nederland verschijnt: nu kan hij eindelijk opschrijven hoe hij werkelijk over de dingen denkt. Al op p. 11 begint hij over politiek en zegt daarover: ‘Duid mij dat niet ten kwade, lezer! gij weet, men haakt naar het verbodene, “nitimur in vetitum semper cupimusque negata”, en in Indië is het verboden, om over de Staatkunde zijne gedachten te publiceren. Daar ik thans echter een boek schrijf, dat in Nederland gedrukt wordt, en ik mij alzoo van die knellende banden ontslagen zie, zal er nog al wat politiek in deze bladen verhandeld worden.’Ga naar eind1
Zijn reisboek bestaat uit twee dikke delen en is een verslag van een twee maanden durende reis over Java en Madura in mei en juni 1847. Het derde deel, dat over Bali zou gaan, is nooit verschenen wat men erg jammer vond, omdat er over Bali in die tijd nog niet veel bekend was. Het eerste deel verscheen in 1849 en het tweede in 1851, beide persklaar gemaakt door de hoogleraar en redacteur van De gids P.J. Veth. Het eerste stuk van de reis combineert hij met een dienstreis als dominee. Maar | ||||||||
[pagina 119]
| ||||||||
het doel is, zoals hij in hoofdstuk 1 schrijft: ‘Ik wilde een' schat van taalkennis en wetenschap verzamelen. Ik wilde Java en de Javanezen, Madura en de Madurezen, Bali en de Baliërs bestuderen, niet in geschriften en boeken, maar op de plaats zelve en in het maatschappelijk en huisselijk leven.’Ga naar eind2 | ||||||||
Vier politieke strijdpuntenDit artikel laat geen ruimte om de hele reis te bespreken en in te gaan op Van Hoëvells meeslepende beschrijvingen van de natuur, de vele tempels en andere oudheden die hij bezoekt en ook niet op zijn vele interessante ontmoetingen. Dit artikel beperkt zich tot vier van de vijf politieke strijdpunten die in de inleiding genoemd zijn. Als eerste zijn gevecht voor beter onderwijs. Er is in Indië alleen lager onderwijs voor de Europese en Indo-Europese jeugd. Voor voortgezet en hoger onderwijs moet je naar Nederland en dat is voor veel ouders te duur, nog afgezien van het pijnlijke, jarenlange afscheid. Dat betekent dat hun kinderen geen carrière kunnen maken als ambtenaar in Indië, omdat men daarvoor opgeleid moet zijn aan de Koninklijke Academie in Delft. Van Hoëvell vindt dat uiterst onrechtvaardig tegenover de jeugd in Indië. De regering is bang voor gebrek aan loyaliteit bij mensen die niet in Nederland zijn opgeleid en toch bestuurlijke functies uitoefenen. Dat zou er zelfs toe kunnen leiden dat de kolonie zich wil gaan afscheiden van het moederland. Maar volgens Van Hoëvell zullen goede scholen en eerzame docenten uit Nederland de loyaliteit voldoende waarborgen en het gevoel van verbondenheid juist doen toenemen.
Goed onderwijs in Indië zelf moet eerlijke carrièrekansen bieden zowel voor de kinderen van onvermengd Europese afkomst als voor de snel groeiende groep Indo-Europeanen (beide groepen worden aangeduid met de term ‘inlandsche kinderen’). Van Hoëvell kent de veel gehoorde negatieve oordelen over hen. Op zijn reis komt hij op een feest bij de resident in Oost-Java waar veel inlandse kinderen aanwezig zijn en hij schrijft daarover: Men beweert wel eens, dat het hun, 't zij door hunne geboorte, 't zij door het klimaat, 't zij door andere oorzaken, aan alle energie ontbreekt, en ze voor hoogere beschaving en ontwikkeling niet vatbaar zijn. Maar ik wenschte wel, dat ieder, die dit vooroordeel nog aankleeft, dien avond met mij ten huize van den | ||||||||
[pagina 120]
| ||||||||
resident van Pasoeroean had doorgebragt. Als hij niet geërgerd was geworden door enkele eigenaardigheden van het dialekt [...] dan zou hij hebben moeten erkennen, dat overigens de aard en toon der gesprekken, zoowel als de vormen en manieren, niets te wenschen overlieten. Inderdaad, wanneer het schoolwezen in Indië meer en meer verbeterd wordt, en de middelen van opvoeding zoowel in aantal als in innerlijke waarde toenemen; wanneer de al te materiële rigting der maatschappij in Indië wordt gewijzigd, en het doel van ons bestuur niet meer uitsluitend, of althans hoofdzakelijk, is, om de kolonie produktief te maken voor het moederland, maar ook om hare bevolkingen te ontwikkelen, te vormen en in de voorregten eener waarachtige Christelijke beschaving te doen deelen - dan zullen die zoogenaamde inlandsche kinderen alle vooroordeelen beschamen, gelijk ze nu reeds bewijzen geven, van, in weêrwil der ongunstigste omstandigheden, zich somtijds boven die omstandigheden te kunnen verheffen.Ga naar eind3 En dan behoren déze feestgangers nog tot de gegoede klasse. Maar op zijn reis ziet Van Hoëvell ook veel gemendbloedige kinderen zwervend op straat. Hij klaagt de regering aan die niets over heeft voor zelfs de eenvoudigste vorming van deze kinderen: ‘Strekt het niet tot schande van de beheerschers van Indië, dat zij zich in het oog der bevolking op die wijze verlagen en vergeten? Is dat niet juist geschikt om onzen zoogenaamden “morelen invloed” nog meer te knakken en te verminderen? [...] Java werpt jaarlijks voor eene waarde van veertig millioenen aan produkten af voor het Moederland - maar het is te arm om eenige duizend guldens voor zijne beklagenswaardige kinderen ten koste te leggen!’Ga naar eind4 Op zijn reis ziet Van Hoëvell dat ook aan de ontwikkeling van de inheemse bevolking niets wordt gedaan. Hij schrijft fel: ‘Inderdaad, indien het onze roeping is, de Javanen te ontwikkelen, te beschaven, te vormen en te leiden, en zij daarvoor verpligt zijn, om het moederland materiëel te ondersteunen en te schragen, dan hebben zij wel bij voorraad aan hunne verpligting voldaan, terwijl wij nog naauwelijks aan onze roeping gedacht hebben!’Ga naar eind5 | ||||||||
Cultuurstelsel en vrije arbeidVan Hoëvells aandacht voor de Javanen betreft ook hun werkomstandigheden en dat staat in verband met het volgende strijdpunt, het Cultuurstelsel. In 1830 is het | ||||||||
[pagina 121]
| ||||||||
Cultuurstelsel op Java ingevoerd, wat inhoudt dat de Javanen gedwongen worden om op een deel van hun grond tegen betaling producten voor de Europese markt te verbouwen.
Ds. W.R. baron van Hoëvell, reproductie van een schilderij (KITLV).
Het gaat om gewassen als suiker, koffie en indigo. Van Hoëvell heeft er begrip voor dat het Cultuurstelsel nodig is vanwege de hoge Nederlandse staatsschuld. Ook vindt hij het stelsel goed in elkaar zitten, ten eerste omdat het is opgezet volgens het Javaanse systeem van gezamenlijk grondbezit met een eerlijke verdeling van het werk, ten tweede omdat het de landbouw uitbreidt en, ten derde, omdat de Javanen op die manier tenminste betaald krijgen voor hun arbeid. En natuurlijk wordt Nederland er ook rijk van. Maar, schrijft hij een paar bladzijden verder: ‘Indien de uitvoering even voortreffelijk ware geweest, dan zou het in alle opzigten eene onbeperkte en onvermengde lofrede verdienen. Maar hier stuiten wij op | ||||||||
[pagina 122]
| ||||||||
verschijnselen, die nu reeds de schromelijkste gevolgen na zich hebben gesleept, en die, zoo geene weldadige magt tusschen beide komt, eene vreesselijke toekomst voorspellen.’Ga naar eind6 De Javaanse regenten en andere hoofden krijgen een premie voor de geleverde producten. Zij hebben dus baat bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Dat leidt tot uitbuiting van de boeren. Die moeten steeds meer land afstaan voor producten voor Nederland, zodat er voor rijstbouw, het hoofdvoedsel van de Javanen, te weinig land en te weinig tijd overblijft. En dan is er nog de vele onbetaalde arbeid die de boeren voor hun Javaanse hoofden moeten vervullen. Het gouvernement heeft de taak te controleren of de regels goed worden nageleefd, maar juist die controle laat veel te wensen over. En daar komt nog bij dat ook Nederlandse bestuursambtenaren een premie krijgen voor de geleverde producten. Ook zij hebben dus baat bij een hoge productie. Dit alles leidt tot armoede, uitputting en grote hongersnood. Van Hoëvell schrikt vooral van de ellendige situatie die hij ziet in de residenties Cheribon en Pekalongan. En nadat hij de Preanger bezocht heeft, waar een ander systeem heerst maar een zelfde ellende voorkomt, schrijft hij: ‘[...] men bedenke, dat er elk jaar, elke maand, elken dag, door eenige honderdduizenden veel geleden wordt!’Ga naar eind7 In Oost-Java, in de residenties Pasoeroean en Probolingo, werkt het Cultuurstelsel beter en worden de regels dus goed nageleefd. De bevolking is behoorlijk welvarend en er is levendige handel en nijverheid. Van Hoëvell kent het vooroordeel dat de Javaan lui is en alleen onder dwang aan het werk gaat. In Oost-Java ziet hij het bewijs van het tegendeel; de Javaan is helemaal niet lui als hij ziet dat zijn arbeid tot grotere welvaart leidt. De resident van Pasoeroean concludeert zelfs dat de Javanen in zijn residentie het werk geheel vrijwillig zouden blijven doen als de dwang zou worden opgeheven. Maar ook al werkt het Cultuurstelsel op sommige plaatsen goed, toch ontkomt het nergens aan de nadelen, zoals de gebrekkige controle en vooral het feit dat de Javaan onder dwang moet werken. | ||||||||
Vrijheid van drukpersDit tweede strijdpunt leidt vanzelf naar het derde: Van Hoëvells pleidooi voor meer particulier initiatief (later Vrije Arbeid genoemd). Tegen het einde van zijn reis, als hij op veel plaatsen de misstanden onder het Cultuurstelsel heeft gezien, schrijft hij: ‘Wij zien met blijdschap elken Europeschen handelaar, elken industrieel, elken | ||||||||
[pagina 123]
| ||||||||
landbouwer hunne ondernemingen in onze Indische bezittingen beproeven [...]. Elke tak van nijverheid, dien het gouvernement laat varen en aan den partikulieren ondernemer overdraagt, is in ons oog eene groote aanwinst.’Ga naar eind8 De liberale Van Hoëvell vindt dat de overheid zich moet beperken tot besturen en het uitoefenen van gezag en dat zij de landbouw, handel en nijverheid moet overlaten aan particuliere ondernemers. Het Cultuurstelsel met zijn gedwongen arbeid zou dan afgeschaft kunnen worden en vervangen door vraag en aanbod van vrijwillig werk tegen een goed loon. Maar zo eenvoudig is dat niet. Het Cultuurstelsel levert Nederland veel geld op en van de misstanden weet men in Nederland nauwelijks iets en in Indië zelf ook niet veel. En aangezien er in Indië niet over staatszaken geschreven mag worden, is het dus moeilijk om een discussie op gang te krijgen. En zo komen we dan aan bij het grootste gevecht van Van Hoëvell, zijn strijd voor vrijheid van drukpers in Indië. Het is logisch dat dit punt als laatste komt, omdat al zijn andere strijdpunten hierin samenkomen. Als Van Hoëvell in Semarang aankomt, bezoekt hij de drukkerij. Hij telt slechts vier drukkerijen in heel Indië en daarvan drukt er maar één werken van letterkundige en wetenschappelijk aard, namelijk de drukkerij van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Batavia. Hij verzucht: ‘Er is dus zeker geen land in de wereld onder een Christen bestuur, waar minder door middel van de drukpers op de ontwikkeling en beschaving van het volk wordt gewerkt. Van waar dit droevig verschijnsel?’Ga naar eind9 Dit is een retorische vraag want Van Hoëvell weet het antwoord zelf heel goed. Het is niet omdat er in Indië een wet op de drukpers zou bestaan, want die bestaat niet. Maar de gouverneur-generaal heeft persoonlijk de macht om publicaties te verbieden. De macht van het gouvernement strekt zich overigens tot alle gebieden uit, zodat de 20 miljoen inwoners van Indië afhankelijk zijn van het karakter van een telkens wisselende gouverneur-generaal. Van Hoëvell protesteert tegen dit autocratische regeringsstelsel en schrijft: Dat stelsel is alleen gebouwd op den stationairen toestand, waarin de Indiërs van den archipel sedert eeuwen verkeerd hebben; het beschouwt de volkeren niet als bestaande uit menschen, denkende, redenerende, zelfstandige, voor ontwikkeling vatbare en bestemde individuën, maar als massa's, die altijd blijven wat zij zijn, en slechts in beweging gebragt behoeven te worden, om altijd in denzelfden kring rond te draaijen; als een uurwerk, dat, na opgewonden te zijn, de wijzerplaat afloopt; als eene stoommachine, die eens in elkander gezet, geene verdere zorgen behoeft, dan toezigt, dat de machineriën en radarwerken | ||||||||
[pagina 124]
| ||||||||
in goeden staat, dat is: juist zóó blijven als zij oorspronkelijk geweest zijn. Alles wat de individuën, [...] tot meer ontwikkelde wezens vormen, wordt, als voor het welzijn van het geheel allerschadelijkst en verderfelijkst, vermfeden en verhinderd. Daarom schuwt en vreest en haat men de drukpers, als de bitterste vijandin van de rust en de welvaart van de kolonie van de staat.Ga naar eind10 Uit een schrijven van het gouvernement aan het Bataviaasch Genootschap, waar Van Hoëvell voorzitter van was, citeert hij dat ‘het in Nederlandsch Indië niet aan elk geoorloofd is, om zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting, te openbaren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben.’Ga naar eind11 En dat is precies waar Van Hoëvell voor vecht: een vrije drukpers als middel tot ontwikkeling en beschaving èn als middel tot uitbreiding van kennis over Indië. En dat is nodig, in Indië zelf en vooral in Nederland. In Indië is de gouverneur-generaal afhankelijk van de informatie van zijn ambtenaren. En aangezien die ambtenaren voor hun carrière geheel afhankelijk zijn van de gouverneur-generaal, leveren zij nauwelijks kritiek op het systeem. Van Hoëvell schrijft daarover: ‘Als er eene vrije wisseling van denkbeelden over allerlei aangelegenheden, den toestand der bevolking, den handel en het bestuur betreffende, plaats heeft, zal de regering beter ingelicht worden, de zaken van verschillende kanten zien beoordeelen, niet meer geheel afhankelijk zijn van hare ambtenaren, en in de gelegenheid komen, om niet alleen het goede te willen, maar ook te kunnen.[...]. Geene betere contrôle op de handelingen der ambtenaren dan de drukpers, [...].’Ga naar eind12 Maar ook en vooral Nederland moet beter ingelicht worden. In Nederland denkt men alleen aan het geld dat aan Indië verdiend wordt, en bestaat er nauwelijks belangstelling voor dat verre land en voor de mensen die daar wonen. Van Hoëvell is ervan overtuigd dat als de kennis over Indië groter wordt, ook de belangstelling zal groeien. Dan zal men zich er beter van bewust worden dat de miljoenen inwoners van Indië afhankelijk zijn van Nederland en dat dat verplichtingen met zich brengt. Van Hoëvell schrijft zijn reisboek in 1848 als er in Nederland gewerkt wordt aan een verandering van de grondwet, waardoor het parlement meer invloed zal krijgen op het bestuur van Indië. Niemand juicht dat meer toe dan Van Hoëvell, maar zolang de parlementariërs geen grondige kennis (kunnen) hebben over Indië, ziet hij die invloed juist met angst tegemoet. Hij laat er geen misverstand over bestaan op welke manier die benodigde kennis verschaft kan en moet worden: ‘Geen beter mid- | ||||||||
[pagina 125]
| ||||||||
del om de natie de oogen te openen voor hare belangen en verpligtingen in Indië, dan vrijheid van drukpers in deze gewesten!’Ga naar eind13 Toen Van Hoëvell dit reisverslag schreef wist hij nog niet dat hij in 1849 zelf lid van de Tweede Kamer zou worden en dat hij daar in hoge mate zou bijdragen aan die openbaarheid in koloniale zaken in Nederland.
Deze vier strijdpunten hebben hopelijk laten zien, dat Van Hoëvell in Reis over Java, Madura en Bali in het midden van 1847 een belangrijke plaats geeft aan zijn politieke opvattingen. Hij had een grote kennis van de politieke, religieuze, taalkundige, literaire en oudheidkundige geschiedenis van Java. En hij betreurt het zeer dat er in Nederland zo weinig kennis is over Java en de Javanen. Hij schrijft in zijn reisverslag: ‘Er zijn schoone en treffende karakters in de geschiedenis der inboorlingen van den Archipel, die te lang reeds aan de overwinnaars en bezitters van den Archipel onbekend zijn gebleven. Iemand die eene geschiedenis van Indië schreef, met het doel, om de groote en voortreffelijke mannen, welke wij op dat uitgebreide veld ontmoeten, in een beter licht te plaatsen, zou veel toebrengen tot het beter waarderen en beoordeelen dier aan ons onderworpen volkeren.’Ga naar eind14 Wel is en blijft Van Hoëvell natuurlijk een kind van zijn tijd en is hij ervan overtuigd dat de Javanen nog veel van de Nederlandse beschaving moeten leren. Maar ook dan blijft hij kritisch. Vlak voor Van Hoëvell met de zeilboot De Venus van Oost Java naar Bali vaart, schrijft hij uitgebreid over de strijd die de VOC voerde in het zuidoosten van Java waar de bevolking sterke banden had met Bali en ook hulp kreeg van Balinezen. Nederland won de strijd uiteindelijk maar beschaamd schrijft hij: ‘'t Zijn de Baliërs, waarvan we, in deze oorlogen, gedurig lezen, als van dapperen, die het de Compagnie en Mataram dikwijls warm genoeg maakten, en die (wij moeten het tot onze schande erkennen) somtijds meer gentlemanlike gehandeld hebben dan de onzen.’Ga naar eind15 Over een groep Balinezen die zich al had overgegeven, schrijft Van Hoëvell: ‘Maar vreesselijk moesten ze hun geloof aan de goede trouw van den Hollandschen bevelhebber boeten. Naauwelijks hadden ze de wapens neêrgelegd, of het dorp, waar ze zich bevonden, werd omsingeld, en al de weerloozen, tot den laatsten man, werden meêdoogenloos vermoord.’Ga naar eind16 Van Hoëvell concludeert: ‘Hier, misschien wel op dezelfde plaats waar wij thans voor anker liggen, is eens eene gruweldaad gepleegd, die de oorzaak was, dat de strijd waarvan ik verhaald heb, wel in ons voordeel is beslist, maar helaas! op eene wijze, die ons doet blozen.’Ga naar eind17 | ||||||||
[pagina 126]
| ||||||||
Liberale voorloper van MultatuliTot slot nog even naar Multatuli. Uit Max Havelaar blijkt dat Multatuli werk van Van Hoëvell kende en waardeerde. In hoofdstuk 11 vertelt Havelaar met instemming het verhaal ‘De Japanse steenhouwer’ na, dat Van Hoëvell onder het pseudoniem Jeronimus had geschreven. De twee delen van het reisboek van Van Hoëvell verschenen zo'n tien jaar eerder dan Max Havelaar. Dat maakt Van Hoëvell tot een belangrijke voorloper van Multatuli. Hij doet in scherpte en strijdlust niet voor Multatuli onder en soms lijkt zijn stijl sterk op die van de latere Multatuli. Beiden streden onvermoeibaar tegen onrecht en beiden kregen te maken met tegenstand en vijandschap. Toch konden zij geen echte strijdmakkers zijn, daarvoor waren de verschillen te groot. Zo werd Van Hoëvell een voorstander van de Vrije Arbeid en bleef Multatuli het Cultuurstelsel trouw. Maar het grootste verschil is wel dat Multatuli een revolutionair was en Van Hoëvell een gematigd hervormer. Van Hoëvell was eigenlijk een ethicus avant la lettre. Zoals Paul van 't Veer in 1958 al schreef, ontwikkelde Van Hoëvell zich tot een liberaal, maar dan eerder een humanistische liberaal dan een economische liberaal. De mens en de menselijke waardigheid stonden voor hem centraal. In het Voorberigt van zijn reisboek schreef hij: ‘Al mijne werkzaamheden en nasporingen, gedurende een elfjarig verblijf in Indië, hadden meer de morele dan de stoffelijke belangen van deze landen op het oog; ook deze reisbeschrijving levert daarvan het bewijs [...].’Ga naar eind18 | ||||||||
[pagina 127]
| ||||||||
Bibliografie
|
|