Indische Letteren. Jaargang 26
(2011)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||
Han Resink: poëzie, zang en dans
| |||||||
[pagina 91]
| |||||||
Aafke de Jong (foto Hans Kleijn).
Violiste Maria Lilly Kleinmeijer-Kakujay (foto Hans Kleijn).
Kreeft en steenbok.Ga naar eind2 Hij heeft dit spottend wel eens ‘schizofrenie’ genoemd, zoals in het volgende kwatrijn:
Schizofrenie
Wanneer komt de tijd dat de Europeaan
de Indonesiër, of de Javaan
de Hollander in mij vermoordt of, minder
nog, de Achterhoeker de Jakatraan?Ga naar eind3
Wanneer komt die tijd? Als die al gekomen is, dan was dat in zijn laatste levensjaren waarin hij steeds meer leefde als een Javaan, eenvoudig en sober, zonder bezit, ascetisch bijna, maar ook toen bleefhij graag luisteren naar Europese klassieke muziek, ontving hij graag Europese gasten, was hij vereerd met het eregeld dat het Neder- | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
landse Fonds voor de Letteren hem toekende, ofop huis-, tuin- en keukenniveau, hij was blij om meegenomen te worden naar hotel President in het centrum van Jakarta om een Europees hapje te eten... In zijn dichterlijk oeuvre wordt dit deelnemen aan twee werelden tot uitdrukking gebracht en gethematiseerd. Heel beknopt geformuleerd komt het erop neer dat Han Resink zijn taal en dichterlijke vormen en intellectuele concepten als het ware aan de Europese cultuur ontleende en zijn thematiek, motieven, wereldbeeld en beeldspraak aan de Javaanse en Balinese. (Lees hierover het voortreffelijke interview van Kees Snoek in Het oog in 't zeil van 1987.Ga naar eind4) Zijn gebruikelijke versvormen zijn het sonnet en het kwatrijn (en wel het z.g. Oosters kwatrijn, zoals beoefend door de Perziche dichter uit het eind van de elfde en het begin van de twaalfde eeuw, Omar Khayam, die in het begin van de twintigste eeuw bijzonder populair was in Europa, vertaald en nagevolgd werd, bij ons bijvoorbeeld door Boutens en Leopold). Met als rijmschema AABA, zoals in ‘Schizofrenie’. In zijn laatste levensjaren experimenteerde hij met een nieuwe vorm, het kwintijn, een compact vijfregelig gedicht met als rijmschema AAAAB. Deze kwintijnen heeft hij niet meer gepubliceerd, ze staan ook niet in zijn verzamelde gedichten, Perifeer en Efemeer (2001),Ga naar eind5 maar ik heb ze, voorzover ik ze in handschrift kon terugvinden, uitgegeven in De Revisor van 2002.Ga naar eind6 Ik geefu als voorbeeld ‘Tanah air’, vaderland, maar ook grond en water:
Tanah air
Verstrooi mijn as in lucht en winden
opdat geen mens meer iets kan vinden
in wat mij telkens weer zou binden
aan wat ik om het zeerst beminde:
grond en water.
Dit kwintijn werd echter bij zijn crematie in Jakatra (op 7 sept. 1997) niet voorgelezen, mogelijk was het niet bekend bij zijn dierbaren, wel een ander kwintijn, dat ik ook laat horen, over het waiçak, een boeddhistisch feest bij de Borobudur:
Waiçak
Wie een volle meimaan heeft zien opgaan
boven Borobudur, door de vulkaan
Merapi met zijn vuur vooraf gegaan,
| |||||||
[pagina 93]
| |||||||
heeft een natuurverlichting ondergaan
voor heel zijn leven.
Een Europese taal en verstechniek, maar een Javaans-Balinees-Indonesische thematiek! Of zoals de bekende criticus Hans Warren het net iets tè bondig formuleerde: geschreven in het Nederlands, gedacht in het Indonesisch. Ik zou liever gezegd hebben: vormgegeven in het Nederlands, doorleefd in het Indonesisch.Ga naar eind7
De gedichten die vertolkt worden, hebben dezelfde kenmerken. Het zijn het sonnet ‘Djangir’ en het kwatrijn ‘Balisch’. ‘Djangir’ is een van zijn oudste gedichten, voor het eerst gepubliceerd in de vooroorlogse Bataviaasche studentenalmanak (Resink studeerde rechten aan de Rechtshogeschool in Batavia). Djangir is een Balinese dans, door Resink omschreven als ‘groepsdans van in een carré gezeten, zingende en gesticulerende, rijk uitgedoste jonge meisjes en mannen’.Ga naar eind8 Het sterke erotische aspect van de schoonheid van de dansers wordt door Resink verwoord. Aafke de Jong en Wouter Muller treden solo op en wijken daarin dus af van het oorspronkelijke concept van de ‘djangir’. Ik lees u de tekst voor (prada is het bladgoud op kledingweefsel):
Djangir
Zij dansen. Duizend dromen in één nacht.
De dromen van een licht bewogen leven:
hoe men lief kan hebben; hoe men best zacht
mag zijn, maar niet halfzacht; hoe men zich geven
moet, maar nooit helemaal: hoe men wel beven
kan van ontroering, doch op vorm bedacht,
de hartstocht door een gouden huid moet zeven
tot zweetglans, oogopslag en pradadracht.
Nu zullen dit voor mij wel dromen blijven.
Maar hier neemt één idee in vele lijven
gestalten aan en winnen alle zinnen
het van de zuiverste gedachtengangen:
hier laat, in duizend dansposen gevangen,
de schoonheid zich bloot lijfelijk beminnen.
| |||||||
[pagina 94]
| |||||||
Resink spreekt over ontroering en hartstocht, ‘doch op vorm bedacht’, dat slaat behalve op de Balinese dans ook op zijn poëzie, de strakke vormen van sonnet, kwatrijn en kwintijn, moeten voorkomen dat de dichterlijke hartstocht onbeheersbaar, dus onbeheerst zou worden.
Het tweede gedicht is het kwatrijn ‘Balisch’. Hierin gaat het niet meer om de erotiek, maar om de symboliek: ons leven is als een dans, maar een dans met maskers waardoor we op de tast dansen, dus op de tast leven. Wij weten niet wanneer de levensdans voorbij zal zijn ... Ik lees het voor: Balisch
Wij bijten ons in onze maskers vast
en dansen onze levens op de tast
en niemand weet waar en wanneer en hoe
dit heerlijk spel voorgoed wordt afgelast.
Als ik bij de nu volgende vertolking van deze gedichten één ding jammer vind, is het dat Han Resink hier niet in levenden lijve bij aanwezig is, want hij zou buitengewoon nieuwsgierig geweest zijn en verguld, omdat hij zo'n meerdimensionaliteit van de kunst - tekst, muziek en dans - altijd voorgestaan heeft. | |||||||
Bibliografie
|