Tuinmuur in B.
Alleen nog dit nu: een lange muur, ooit wit geweest.
Aan deze kant het erf, de djeroekboom, veel bougainville, het huis, ook wit geweest, met bleke pannen op het dak.
En achter de muur de brandgang, die van gekeelde poesjes weet, van kinderen op slakkenjacht, van rovertje en vluchten, van water in de slokan, dat ook nu nog onverstoorbaar murmelt gorgelt slurpt al naar de regen valt.
Mijn ogen zoeken in de huid van de verweerde muur.
Een kindertijd staat daar geschreven, onleesbaar door de jaren, maar nu leg ik mijn hand erop en voel: hij is nog warm.