Indische Letteren. Jaargang 26
(2011)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Van Couperus tot ‘die leelijke zwarte meid’
| |
[pagina 37]
| |
Satire kan ook in dichtvorm gegoten worden. Tijdens de rondreis die Louis Couperus in 1921 en 1922 door Nederlands-Indië maakte, had zijn optreden in Soerabaja opzien gebaard. Hij was niet tevreden met de omstandigheden waaronder hij moest spreken, wilde zijn honorarium contant, etc. Dit was niet onopgemerkt gebleven en Indië sprak er schande van. Zo ook De Zweep, die er een speciaal ‘Couperuslied’ aan wijdde. Het is ondertekend door ‘Minstreel’ en begint met de regels: ‘Couperus, Couperus, wat maak je je kwaad,/ Je weet niet hoe leelijk zoo iets jou toch staat’. De tweede en de derde strofe, en het refrein daartussen, luiden: Couperus, Couperus, ‘uitstekende’ vent,
Door halfdwaze vrouwen en kwezels verwend,
Dacht jij soms in 't wondere Insulinde,
Hetzelfde walg'lijk gekwebbel te vinden,
Nee, brave, nee, summum van ijdelheid,
Voor zooiets hebben we hier geen tijd,
We laten ons hier door geen schijn verblinden,
Doch weten des Pudels Kern te vinden.
Couperus, eunuch in het Hollandsch serail,
We roepen je toe een driedubbel heil.
Couperus, Couperus, ‘uitstekende’ baas,
Houdt toch op met je mislijk gedaas,
Je kwam hier als gast die zich duur liet betalen,
Met 't voorlezen van larmoyante verhalen,
Je trachtte te spelen den gentleman,
Doch weet je wat je werkelijk ben:
Een vreeslijk pedante onuitstaanbare kwast,
En bovendien een onhebbelijke ‘gast’.Ga naar eind3
Het gevoel van ontheemding, van onrust, van het leven tussen twee vaderlanden, is een dominant motief in de Indische poëzie. In het tijdschrift d'Oriënt beschrijft Omega (pseudoniem van J.F.L. de Balbian Verster) in zes strofen het lot van de Indiëganger. De laatste strofe luidt: Als de tros wordt losgesmeten,
ginds, ver weg, na je verlof,
sta je langs de witte reeling
| |
[pagina 38]
| |
‘Mademoiselle Couperus’. Karikatuur van Louis de Leeuw (uit: De Roskam, 11 mei 1917).
en je denkt: Ha fijn, ik bof:
straks gelukkig weer de sawahs,
nassi goreng en de rest ...
weer de bergen en de kali's
wat is eigenlijk het best?
Sawahs, bergen, bamboe, kampongs
en het strakke, Indisch licht,
of de molen en de trekvaart
en de kerkgang van je nicht?
Tusschen 't Oosten en het Westen
ligt de groote blauwe zee ...
| |
[pagina 39]
| |
en als er een mailboot afvaart,
wil je altijd wel weer mee ...
't zij van hier naar ginds, de kou in,
't zij van ginds naar 't warme hier ...
en je slentert naar de bar toe .
en dan bijt je in je bier!Ga naar eind4
Dat gevoel van ontheemding is ook te vinden aan het slot van ‘De Indischgast’ van G. de Wijkenaar: En als-ie na z'n tropentijd
In Holland weer gaat wonen,
Dan spelen in z'n ouwe kop
Soms wat vergeten droomen.
Dan merkt-ie pas, dat in z'n ziel
Verweerde barsten zitten;
Dan snikt-ie even en ... hij vloekt
Op Holland - in ‘De Witte’.Ga naar eind5
Er zijn lofliederen op Holland, maar ook op Indië. Het tijdschrift De Indische Post levert van die laatste categorie een paar fraaie voorbeelden op. Eén ervan, ondertekend met A.Z.: Aan Indië!
Ik houd van jouw donkere landen,
In de davrende regenmoesson.
Ik houd van het flonkerend branden,
Van je glanzende zegenzon.
Ik houd van je stoffige wegen,
Ik houd van je velden rijst.
Ik houd van je kampongstegen,
Waar grauwe armoede grijst.
Ik houd van je maanlichte nachten,
Van je bloemzachte bloesemgeur.
En ik houd van je sterrenprachten
En je diepblauwe hemelkleur.
| |
[pagina 40]
| |
Ik houd van je eeuwigen zomer,
Ik houd van je eeuwige Mei.
Ik was maar een stille droomer,
Maar mijn mooiste droom blijft toch jij.Ga naar eind6
Nederland moet zich niet teveel met Indië bemoeien, is ook een motiefdat regelmatig opduikt. Zo schrijf ene Loup in De Indische Post een gedicht in vijfstrofen onder de titel ‘Stop!’. De derde strofe: Holland, wou je ons bedillen?
Zijn wij nog niet groot genoeg
Om te weten wat wij willen?
Is er een van ons die vroeg
Om je preeken en de rest?
Oost is Oost en West is West!Ga naar eind7
Niet iedereen went aan Indië; sommigen blijven altijd een vreemde. De nieuwkomers weten nog van niks, maar ook mensen die al langer in Insulinde vertoeven, kunnen zich niet thuis voelen. Typerend voor dit genre is het gedicht ‘Nog altijd orang-baroe’ van ene Loek. Een fragment: Ik heb m'n picol rijst gegeten
Ik ben hier thuis geraakt, gewend.
En toch bleef ik een ‘orang-baroe’
Hier, ... door m'n Hollandsch sentiment.
Ik kon niet de bekoring voelen,
Van 't mooi van d'Oosterzonneglans.
Ik ben hier nu al zooveel jaren,
Maar lust nog steeds geen doerians.
Al die intense bonte kleuren,
Die warme gordel van smaragd,
Ze brachten me maar niet aan 't gloeien,
Ze bleven mij ... een doode pracht.
Javaansche kunst ... Stamboelgekakel,
De liedjes van Javaansche min,
De rongeng ... slametanspektakel,
| |
[pagina 41]
| |
Het pakt me niet ... 't bleef zonder zin.
Hoe ooit een man z'n Hollandsch kostje
Voor de rijsttafelvreugd liet staan,
Het blijft nog steeds, na zoveel jaren,
M'n kersepit te boven gaan.Ga naar eind8
Het thema van de Europeaan in Indië kan in allerlei gedaanten opduiken. Zo is ‘Vaarwel aan mijn Indische hospita’ een hommage aan de vrouw die de baar voor allerlei onheil heeft behoed. Het begint aldus: Adieu, mijn njonja roemah-makan
Oud toevluchtsoord voor elken baar,
Met sloffen aan je blote voeten,
En je ongekamd, loshangend haar.
In haar rommelige bedoening zorgde zij goed voor haar gasten. Haar verblijf mag dan weinig luxueus zijn geweest, ze voelde zich toch verantwoordelijk voor haar jonge huurders: Al stonden niet, als in des Indes,
Er zeven jongens op een rij
Aan de rijsttafel, toch, mijn brave,
Rijsttafel ... kon geen mens als jij.
Al gafje dan ook vuile klamboes
En dertien soorten eetgerei,
Tienderlei lepels, glazen, borden,
We bleven toch gezond erbij.
Gezond? ... Wat heb jij de orang-baroe,
Echt, als een moeder opgepast,
Jij met je ‘Wah ... adoe menir seg,
Voorzichtig, ja, straks jij nog last’.
Wat heb je ... ik mag nu wel klappen,
Hem hier voor ondergang behoed,
Wanneer je hem, aan z'n oor, kwam zeggen:
‘Pas op die ... met d'r mooie snoet’.
| |
[pagina 42]
| |
‘Jij bent nog maar zoo'n jonge snuiter
En ik ben wel je moeder niet.
Maar ik wil niet, jij na die kelder,
Mag toch niet zeg, kasian, verdriet’.Ga naar eind9
Bij zulke gedichten kun je zien dat ze literair misschien niet van grote kwaliteit zijn, maar dat ze wel inzicht kunnen bieden in de samenleving van toen. De omgang tussen Europese mannen en Aziatische vrouwen is niet alleen in het proza, maar ook in de poëzie een geliefd onderwerp. Opmerkelijk is, dat men in de tijdschriften vaak partij lijkt te kiezen voor de zwakkere partij, de vrouw die weinig rechten heeft en gemakkelijk verstoten kan worden. In talloze vormen komt dit motief in de gedichten voor. In ‘De vrouw uit de kampong’ van Roel van Dongen gaat het over de jeugdige Krelis, een Europeaan die zijn geld over de balk smeet en daardoor geldzorgen kreeg: En dus trok ie in de rimboe,
Zoo ellendig als een hond,
Zelfs geen gonzende muskieten,
Niets dan stilte in het rond.
Om z'n leven wat te kleuren
Nam ie zich een bruine vrouw,
Die z'n huis en have deelde,
Hollandsch-praten leeren wou.
Naast zijn grammofoon-gejengel
Kwam toen kinderen-geschrei.
Krelis voelde zich niets prettig,
Want hij was nu niet meer vrij.
Doh een vrind zou het hem leeren
Gaf hem toen den goeden raad:
‘'t Is 't beste als zoo'n menschje
Met haar kind naar huis toe gaat’.
Zoo nam hij een blanker vrouwtje, -
‘Zij’ ging naar een groote stad...
Niet naar huis. Want die daar wisten,
Dat ze nu een schande had.
En voor hem begon het leven
| |
[pagina 43]
| |
Toen maar weer van voren aan;
D'eerste is voor haar kwijnend kindje,
Veil, de straat maar opgegaan.
Jaren zijn er zoo verstreken.
Krelis heeft zich rijk geboerd,
Met zijn vrouw en in zijn landje;
Want in d'Oost ging 't toch beroerd.
[... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...]
Jaren zijn er zoo verstreken.
In een schamel kampong-huis
Zwoegt een bruine vrouw haar leven
Draagt er stil haar schande-kruis.Ga naar eind10
De trouw van de inlandse vrouw kan soms ook overdreven worden. Als parodie op de smartlappen van Jean-Louis Pisuisse en Max Blokzijl schreefVictor Ido (pseudoniem van Hans van de Wall) het liedje ‘De Soldatenmeid’: Er was eris 'n soldatenwijf,
De meid van 'n koloniaal.
Ze was zwart van huid, niet mooi van lijf,
En ze droeg 'n blauwbonte sjaal.
Die meid,
Die zwarte meid,
Die lelijke, zwarte meid.
Ze hield van hem, ze dee alles voor hem,
En volgde hem trouw te veld;
Als zij met 'm was in 't heetst van den strijd,
Maakte zij hem tot 'n held.
Die meid,
Die zwarte meid,
Die leelijke, zwarte meid.
Als de koloniaal het gevang in moet omdat hij zijn korporaal heeft geslagen, gaat ze hem opzoeken met een bundeltje in haar hand, waarin ze een kabaai en sarong, bruin kleursel en proviand heeft verstopt. Wanneer ze dan weer naar buiten komt, let de schildwacht niet op haar. En nadien: | |
[pagina 44]
| |
Maar toen er 'n uur en meer verliep,
En 't vreeselijk regende en woei,
Trad 'r 'n andere tangsi-meid
Zonder bundeltje uit de boei.
Die meid,
Die zwarte meid,
Die leelijke, zwarte meid.Ga naar eind11
Ten slotte zijn er ook gedichten die wél literaire pretenties hebben. Ze zijn serieus bedoeld, en bezingen vaak de schoonheid van Indië, of een aspect daarvan. Zo trachtte Victor Ido de schoonheid en de gratie van de hofdanseres te verwoorden in ‘De Serimpi’. Het slot: Er is een hoogheid in heur wezen
Van vorstelijke danseres
Al wat vulgair is, houdt zij verre;
Zij danst, maar doet dit als prinses.
Geen wulpschheid als van and're vrouwen,
Die dansen voor een handvol geld.
't Is al van lijn en hand'ling edel,
Geen luidheid en geen ruw geweld.
In diepe zwijging schrijdt zij voort,
Den smachtblik neergeslagen,
Dan opslaand even, als kan ze dien
Der mannen niet verdragen.
Het sierlijk hoofd, vol donkre haren
Gebonden in een dichten wrong,
Doorpend met spelende juweelen,
Beweegt bij elken slag der gong.
De voetjes bloot, den vloer staag rakend,
Niet heel en al daarvan gelicht,
Danst zij een dans der slanke armen
En is een levend, lief gedicht.Ga naar eind12
Indische tijdschriften bieden een staalkaart van allerlei soorten Indische poëzie. De gedichten brengen onder woorden wat de lezers bezighoudt: het contrast tussen Holland en Indië, aanpassingsproblemen, heimwee, het ontheemd zijn, het leven | |
[pagina 45]
| |
tussen twee vaderlanden, maar ook kleine en grote ergernissen. Onrecht wordt aan de kaak gesteld. Maar er zijn ook gedichten over het alledaagse leven van de gewone Indischman. De relatie tussen Europese mannen en Aziatische vrouwen blijkt in de poëzie, net als in het proza, een dankbaar onderwerp. Vaak wordt daarbij de zwakkere partij in bescherming genomen. De belangrijkste functies van deze doorgaans pretentieloze gedichten lijken amuseren, een glimlach van herkenning oproepen, troost bieden, lucht geven aan verontwaardiging, ontroeren en inspelen op het geweten van de lezers. |
|