Indische Letteren. Jaargang 26
(2011)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||
Woord en Beeld: een weekblad van Karel Wybrands
| |||||
Verschijning en medewerkersUit de volledige titel van Woord en Beeld blijkt direct de verschijningsvorm: het was een wekelijkse bijlage van het dagblad Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië (hierna te noemen Het Nieuws). Abonnees op de krant ontvingen het blad gratis. Het tijdschrift heeft maar kort bestaan, slechts anderhalf jaar. Het eerste nummer verscheen op 12 januari 1929 en het laatste op 28 juni 1930. Daarna is het tijdschrift opgegaan in het weekblad d'Oriënt. Woord en Beeld heeft als bijlage van Het Nieuws diverse voorgangers gehad. Tot en met juni 1928 waren dat zowel het weekblad Het Indische Leven als het blaadje Ons Eigen Krantje. Met ingang van 1 juli 1928 werd de band tussen de krant en Het Indische Leven verbroken. Het Indische Leven bleef daarna nog enige tijd als zelfstandig tijdschrift bestaan. Als bijlage bij de krant werd Het Indische Leven opgevolgd door het Geïllustreerd Bijvoegsel dat hoofdzakelijk uit foto's en tekeningen bestond. Maar na een half jaar werd ook met de publicatie hiervan gestopt. Het maakte plaats voor een weekblad dat zowel ruimte bood aan beeldmateriaal als aan tekst. Dat nieuwe tijdschrift werd Woord en Beeld. De eerste twintig nummers van de eerste jaargang (januari tot en met mei 1929) stonden onder redactie van K. Wybrands, die tevens leider en eigenaar van Het Nieuws was, en redacteur-secretaris W. Vlasman. Op 27 mei 1929 kwam Wybrands | |||||
[pagina 25]
| |||||
plotseling te overlijden als gevolg van een auto-ongeluk. Het daaropvolgende nummer, nummer 21 (1 juni 1929), verscheen onder redactie van Vlasman. Vanaf nummer 22 (8 juni 1929) werd het hoofdredacteurschap vervuld door H. Mulder, die Wybrands ook bij de krant was opgevolgd. Vlasman bleef nog enige maanden redacteur-secretaris en werd opgevolgd door August van de Ven. In januari 1930 ging Mulder met verlof naar Nederland; hij werd tijdens die periode waargenomen door Bart Daum, zoon van de bekende journalist en romancier, en H.M. de Vries. In naam bleef Mulder de redactie voeren totdat het tijdschrift in juni 1930 ophield te bestaan. Naast Wybrands en Vlasman had het weekblad een aantal vaste medewerkers, onder wie Claude-Marie, een journalist die vanuit Frankrijk bijdragen stuurde, Maxine, Kaspe, Jan Kriek en Loek. Behalve dat een aantal van hen ook bijdragen leverde aan andere tijdschriften, is er verder niets over hen bekend. | |||||
InhoudDe doelstelling van Woord en Beeld was ‘voor alles literatuur voor de huiskamer geven: schetsen, verhalen, prijsraadsels, mode en veel foto's en tekeningen uit binnen- en buitenland’.Ga naar eind2 Al bladerend door Woord en Beeld blijkt dat het tijdschrift inderdaad aan deze doelstelling voldoet: het bevat hoofdzakelijk een mix van Indisch en westers georiënteerde ontspanningslectuur. De enige uitzondering hierop is de rubriek ‘Zaterdagsche Causerie’ (hierna te noemen ‘Causerie’) van Wybrands, die veeleer een opiniërend karakter heeft. Na zijn plotselinge dood verdwijnt de ‘Causerie’, en daarmee dus ook de enige opiniërende bijdrage, uit Woord en Beeld. In het tijdschrift vindt men geen artikelen met nieuwswaarde, maar wel veel foto's met korte bijschriften over zowel Indisch als westers nieuws. Afgaande op die onderschriften lijkt het erop dat zij aansluiten bij artikelen ofberichten uit Wybrands' krant. Van de in totaal circa zeshonderd artikelen in Woord en Beeld, inclusief columns en gedichten, is ongeveer tweederde westers en circa eenderde Indisch georiënteerd. Onder Indisch georiënteerd versta ik ‘handelend in Indië of betrekking hebbend op het leven in Indië’. Het merendeel van de teksten kan worden gerekend tot de fictie: vertaalde verhalen, korte verhalen en af en toe een westers feuilleton. Vooral Jan Kriek en Loek leverden veel Indische verhalen waarin bekende thema's aan bod komen, zoals het verhuizen van Indischgasten, de eenzaamheid op een pensionkamer, de komst van | |||||
[pagina 26]
| |||||
nieuwelingen in de archipel, de njai en heimwee naar Holland. Loek had daarnaast oog voor minder bekende thema's, zoals totoks die tot armoede waren vervallen, de Europeanisering van de Indische samenleving en de moeilijkheden die enigszins verwijfde mannen ondervonden om zich te handhaven in de Indische maatschappij. Naast fictie zijn er ook artikelen over historische onderwerpen, is er een rubriek ‘Mode’, die later wordt vervangen door ‘De wereld der vrouw’, en verschijnen er regelmatig gedichten. Van de in totaal veertig gedichten handelt 75 procent over Indische onderwerpen. Bij het beeldmateriaal valt op dat de aandacht niet alleen uitgaat naar de Europese bovenlaag, hoewel deze wel het best is vertegenwoordigd, maar dat ook andere groepen aan bod komen: met name Indo-Europeanen, Indonesiërs en Chinezen. Het beeldmateriaal over Chinezen bestaat hoofdzakelijk uit fotoreportages van indrukwekkende begrafenisstoeten van rijke en voorname leden uit deze groep. Het exotische element is hier duidelijk aanwezig. | |||||
Karel WybrandsHoewel Woord en Beeld veel aardige en interessante bijdragen bevat, gaat bij de bestudering van het tijdschrift toch al heel snel de aandacht uit naar de ‘Zaterdagsche Causerie’ van Karel Wybrands. Naast deze ‘Causerie’ verzorgde Wybrands van tijd tot tijd vertalingen uit het Frans of Engels van korte verhalen van bekende Europese auteurs (zoals Guy de Maupassant) en twee keer de rubriek ‘Advertentiana’ waarin de draak wordt gestoken met taal- en stijlfouten in annonces en artikelen in Indische en Nederlandse dag- en weekbladen. Maar zijn ‘Causerieën’ zijn verreweg het interessantst en daarom zal ik deze hier verder bespreken.
Allereerst iets over de auteur. Wie was Karel Wybrands?Ga naar eind3 Wybrands wordt, samen met zijn collega H.C. Zentgraaff, gezien als de invloedrijkste Indische journalist van de twintigste eeuw. Toen D.W. Berretty, eigenaar van het persbureau Aneta, gevraagd werd om naar aanleiding van het overlijden van K.W. - zo werd Wybrands vaak genoemd - in 1929, een paar regels te schrijven, reageerde hij als volgt: Over K.W. schrijft men of geen regel of een heel boek. Een banaal necrologietje is volkomen in strijd met zijn gansche persoon. Hij was zoo volmaakt anders als alle anderen.Ga naar eind4 | |||||
[pagina 27]
| |||||
Directie en redactie van het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië aan de rijsttafel. V.l.n.r.: H. Mulder, G. van Loon, K. Wybrands, F.J. Koemans en E.J. van Lidth de Jeude (uit: De Zweep, 31 maart 1923, p. 38).
Karel Wybrands was een selfmade man. Hij werd op 3 augustus 1863 geboren in een eenvoudig gezin in de Amsterdamse Jordaan. Omdat er geen geld voor de middelbare school was, werkte hij vanaf zijn dertiende jaar als jongste bediende op een kantoor. Hij ontwikkelde zich als autodidact waardoor hij zich gestaag wist op te werken. Tussen 1890 en 1899 was hij werkzaam op diverse handelskantoren in het Midden-Oosten en ten slotte in Deli bij een oliemaatschappij, de latere Koninklijke Shell. In 1899 kreeg hij het aanbod om hoofdredacteur van De Sumatra Post in Medan te worden. Hoewel hij nauwelijks ervaring in de journalistiek had, accepteerde hij het aanbod en maakte het blad groot. Twee jaar later werd hij opnieuw gevraagd, ditmaal om Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië te leiden. Ook dat werd een groot succes. Toen hij in 1901 zijn werkzaamheden bij Het Nieuws begon, telde de krant vijfhonderd abonnees. In 1910 was dat aantal gestegen tot vierduizend en in 1920 tot tienduizend, het hoogste aantal abonnees dat een Indische krant ooit had.Ga naar eind5 | |||||
[pagina 28]
| |||||
De ‘Zaterdagsche Causerie’Wat was het geheim van zijn succes? Het antwoord op die vraag is voor een gedeelte te vinden in zijn ‘Causerieën’. In feite zijn dit columns, opiniërende artikelen waarin de auteur zijn mening gaf over alles wat hij de moeite waard vond. Hij schreef ze zowel voor zijn krant als voor Woord en Beeld. In een ‘Causerie’ komen meestal verschillende onderwerpen ter sprake die door enkele witregels van elkaar worden gescheiden. In de ‘Causerieën’ uit Woord en Beeld komt Wybrands naar voren als iemand waar je niet omheen kunt. Hij moet bij wijze van spreken ‘een kamerbrede man’ zijn geweest. Iemand die meteen de ruimte vult zodra hij binnentreedt. Aan kritiek geen gebrek. Alles en iedereen wordt besproken en zelden is er iets goed. En het gaat er beslist niet zachtzinnig aan toe. Gerard Termorshuizen verwoordt het als volgt: Wie niet voor mij is, is tegen mij, zo ongeveer luidde Wybrands' devies. ‘Op een harde knoest hoort een scherpe bijl’, was een leus van hem. Harde knoesten zag ofvond hij overal en dus was de bijl ook nooit ver weg.Ga naar eind6 Bij het lezen van zijn ‘Causerieën’ in Woord en Beeld vallen zowel de inhoud als de manier waarop wordt gecommuniceerd direct op. Wybrands' wijze van communiceren kenmerkt zich door regelmatig, om demissionair minister Klink te citeren, ‘vol op het orgel te gaan’, waarbij hij niet schroomt om instellingen, organisaties, groepen mensen of personen tot op het bot te ‘fileren’. In de tijd van Wybrands was de Indische samenleving volop aan verandering onderhevig. De koloniale politiek was niet langer louter gericht op de exploitatie van de kolonie, maar ook op de emancipatie van de Indonesiërs met als ultieme doelstelling hen klaar te stomen voor zelfbestuur en onafhankelijkheid (de zogenaamde ethische politiek). In dat kader werden diverse maatregelen genomen, zoals uitbreiding en verbetering van het onderwijs aan inheemsen. Een van de directe gevolgen hiervan was de sterke opkomst van het Indonesische nationalisme dat de Nederlandse aanwezigheid in de kolonie niet langer als vanzelfsprekend beschouwde. Deze ontwikkelingen veroorzaakten bij het merendeel van de Europeanen veel onrust en onzekerheid en waren er de oorzaak van dat zij in politiek opzicht steeds behoudender werden. Wybrands wist als geen ander in te spelen op de latente gevoelens van angst en onbehagen. Hij durfde hardop te zeggen wat veel van zijn medestanders in stilte dachten en beschikte over een groot retorisch en stilistisch talent. | |||||
[pagina 29]
| |||||
Zijn stukken zijn vlijmscherp en vaak heel geestig. Wybrands zag zichzelf als een ‘onvermoeid zoeker naar Waarheid en Recht’.Ga naar eind7 Bij aandachtige lezing van zijn stukken valt echter al snel op dat hij excelleerde in het manipuleren van de feiten: details worden uitvergroot en van bijzaken hoofdzaken gemaakt, op een zodanige manier dat ernstige zaken worden geridiculiseerd. In Indië, waar het leven door velen als een sleur werd ervaren, boden deze artikelen een welkome afleiding voor de saaie eentonigheid van alledag. Maar ook hier geldt dat de meester zich toont in de beperking. De vlijmscherpe en cynische analyses van Wybrands konden gemakkelijk ontaarden in grofheid, drammerigheid of flauwe humor met een teveel aan effectbejag. In Woord en Beeld zijn daar verschillende voorbeelden van te vinden. Wybrands verliest dan niet alleen aan kracht, maar maakt zich soms ook ronduit belachelijk.
Zoals gezegd was Wybrands in Woord en Beeld niet bepaald kieskeurig in de keuze van zijn onderwerpen; bijna alles was bespreekbaar voor hem. Uitgangspunt daarbij was vrijwel altijd zijn aartsreactionaire gedachtegoed. Snijdend was zijn kritiek op het functioneren van het Gouvernement en van Justitie (Wybrands lag regelmatig met Justitie overhoop wegens persdelicten), de Indische maatschappij, het snobisme in Indië, vegetariërs, Indonesiërs, het Indische perswereldje, christenen, de alwetende houding van de wetenschappers, theosofen, dierenliefhebbers, aanhangers van het spiritisme etc. Alles en iedereen liep het risico om door hem onder vuur genomen te worden. Ik beperk me hier tot enkele thema's. Allereerst is daar zijn politieke overtuiging. Die stak hij niet onder stoelen of banken en moet in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het succes van zijn krant. Wybrands was een oerconservatief. Van de ethische politiek moest hij niets hebben, Indonesiërs waren geen knip voor de neus waard en alle inspanningen om hen op te leiden en te ontwikkelen waren in zijn ogen parels voor de zwijnen. In zijn eerste ‘Causerie’ die hij voor Woord en Beeld schreef, gaf hij daar al ondubbelzinnig blijk van: Ik spreek graag met Inlanders over de goede bedoelingen van de Regeering en doe, als Zij, mijn best om het ‘verloren vertrouwen’ te herwinnen. | |||||
[pagina 30]
| |||||
- Hoeveel man denk-je dat daar loopen, Saimon? Wybrands had eveneens geen hoge dunk van Indo-Europeanen, al ventileerde hij dat dedain wat minder, omdat hij indo's wel graag als abonnees van zijn krant wilde hebben. Voor het kapitaal in het algemeen en de planters in het bijzonder nam hij het regelmatig op, vooral wanneer die laatsten werden aangevallen vanwege de onmenselijke manier waarop zij hun koelies behandelden. Het is veelzeggend dat, toen J. van den Brand in 1902 zijn aanklacht De millioenen uit Deli publiceerde, Wybrands meteen de door Van den Brand beschreven misstanden probeerde te bagatelliseren. In zijn weekblad betoogde hij dat de plantages gediend waren met andere regels om de orde te handhaven dan de steden: Sluit men een wederspannigen of brutalen kerel op, - als administrateur die vóór alle dingen, in het belang van orde en rust, ter willen van de eigendommen zijner Maatschappij, ter wille van het leven zijner Europeesche ondergeschikten baas moet blijven, of geeft hem een draai om zijne ooren, dan wordt met angstvallige nauwkeurigheid uitgeplozen of het hier geldt ‘wederrechtelijke vrijheids-berooving’ dan wel: ‘mishandeling’. | |||||
[pagina 31]
| |||||
Men begrijpt hoeveel respect zulk een administrateur nog naderhand bij zijne 1000 koelies heeft.Ga naar eind9 Berucht was ook de manier waarop hij personen, die hij om welke reden dan ook niet mocht, in zijn stukken kon afbreken. ‘Wat hij eenmaal beet had, vermorzelde hij in etappes’, schrijft Termorshuizen,Ga naar eind10 zoals W.C. van Meurs, hoofdredacteur van de Javabode, moest ondervinden. Het begon met een klein stukje naar aanleiding van een slechte recensie die Van Meurs had geschreven over een optreden van een violiste: Men weet dat zeker Bataviaasch orgaan in kunstkennerigheid verreweg het wereld-record slaat. Komt er hier eene uitnemende violiste, de critici van dat orgaan vinden haar ‘niet om aan te hooren’. En zingt de eene of de andere lummel een negerliedje, dan is de beoordeelaar direct in de contramine en prijst het onbenullige ding en zijn dito vertolker hemelhoog.Ga naar eind11 Een paar weken later stond Van Meurs weer op het menu en dreefWybrands de spot met zijn vermeende gebrek aan kennis van de schone kunsten. Na die tirade droeg hij in dezelfde ‘Causerie’ een gedicht uit 1853, getiteld ‘Een Zedenprint’, op aan zijn ‘onsterfelijken collega’ Van Meurs. Ik citeer het deels: Voor kunstlicht veel te dof; verkeerd gezet voor baken,
Te breed voor een servet, te smal voor tafellaken,
Te haav'loos voor een heer, te zwierig voor een knecht,
Te krom voor boonenstaak, voor hoepel veel te recht.
[...]
Zoo vormde Vrouw Natuur een van den middenslag,
Die alles half bezit- héél wil- en niets vermag!
[...]
Een zoon van zelfbedrog, een kwast met rinkelbellen,
Die, meest t'onpas, in druk zijn oordeel komt vertellen,
Den naam van anderen schendt, hun beste werk bevit,
En 't eigen wangedrocht, gelijk zich zelf aanbidt!Ga naar eind12
En nog was het niet genoeg, want een paar ‘Causerieën’ later kwam Wybrands met een gefingeerd verhaal. Daarin bespreekt hij in de persoon van Diederik Baltzerdt, een vaak door hem gebruikt pseudoniem, een brief die hij onlangs van zijn goede vriend Willem van Peuteren heeft ontvangen. Het verhaal bestaat afwisselend uit ci- | |||||
[pagina 32]
| |||||
taten uit de brief en overpeinzingen van Baltzerdt. Van Peuteren is op vakantie en vertelt over zijn belevenissen, in dit geval over een recent afgelegd bezoekje aan de Bromo vulkaan. Baltzerdt citeert hier uit de brief: Toen wij weer naar het Hotel terug gingen, wegzwijmelend van de intense aandoening, vertelde de Logementhouder ons dat een prominent citizen van Batavia, een zekere heer Van Meurs, in zijn zucht om zoo hoog mogelijk te stijgen, zich te veel vooruit gewaagd had en in den krater van den Bromo was gevallen. Baltzerdt geeft zich vervolgens over aan zijn emoties: De brief ontviel mijne hand! Van Meurs door een Vulkaan verzwolgen! Een waardig einde van een zoo waardige carrière. Gewone menschen komen om bij een schoorsteenbrandje, of worden platgedrukt bij een schouwburg-ramp, maar om de diamanten ziel van W.C. van zijn lichaam te scheiden was een vulkaan noodig. Zijn einde was hem waardig! En dan: Toen de koelies onverrichter zake terugkwamen, heerschte in het Hotel groote verslagenheid. De stemming was gedrukt en die verbeterde er niet op toen de kok, een getrouw lezer van de Java Bode, ja de eenige lezer van dat orgaan in geheel Tosari, door droefheid overmand de soep had laten aanbranden. Terecht zeiden de gasten: Als Van Meurs nog had geleefd zou dat niet gebeurd zijn. | |||||
[pagina 33]
| |||||
van gloed van den krater had gewonnen en de lava van Sinjeur Bromo het had afgelegd tegen zijn ziedende woordenstroom. Niet wetende wat met zulk een gast aan te vangen had de vulkaan hem dus maar weer uitgebraakt [...]Ga naar eind13 In een andere ‘Causerie’ haalt Wybrands fel uit naar, wat hij noemde, de ‘zesjescultuur’ in Indië. In dit stuk krijgt de hele Indische maatschappij ervan langs: handel, ambtenarij, bestuur en bewoners. Aanleiding was een artikel dat hij recentelijk had gelezen, getiteld ‘Hoe het wel eens kan meelopen’. Het artikel handelde over de suikerfabriek Soembermanis waar een zekere administrateur er de kantjes vanaf kan lopen, omdat de eigenaar geen verstand van zaken heeft. De fabriek maakt slechts een zeer bescheiden winst, terwijl die bij een goede bedrijfsvoering vele malen hoger had kunnen zijn. Desondanks wordt het behaalde resultaat keer op keer voorgesteld als een fantastische prestatie en uitgebreid gevierd en wordt de eigenaar keer op keer bedrogen. De teneur van het artikel is dat de wereld nu eenmaal bedrogen wil worden en dus bedrogen wordt. Wybrands, onder zijn preudoniem, geeft dan het volgende commentaar: Ik zou er een breder beteekenis aan willen toekennen dan de schrijver schijnbaar heeft gedaan. Die suikerfabriek ‘Soember-Mani’ is Indië! Zóó gaat het hier te lande toe! | |||||
[pagina 34]
| |||||
De stoet op het kerkhof Laanhof op weg naar de laatste rustplaats van Wybrands (uit: d'Oriënt (1929) 23, p. 7).
En dat zal wel zoo blijven ook. Het is ermee als met de Godsschreierlijke viesheid van de gehoorzaal, de rechtszaal van ons hoogste Rechts-college, de vervelooze wanden, de ongewitte pilaren, de groen uitgeslagen muren, het smerige, verwaarloosde van zolderingen en voorgalerij, van den geheelen onzindelijken rommel ... die feitelijk een schande is voor dit groote land met zijn vijftig millioenen bewoners.Ga naar eind14 Het plotselinge overlijden van Wybrands in 1929 veroorzaakte een schok in de kolonie. Onder zeer grote belangstelling werd hij op de begraafplaats Laanhof begraven. Vertegenwoordigers uit alle geledingen van de Indische samenleving kwamen hem de laatste eer bewijzen, met één veelbetekenende uitzondering: noch de Indische regering noch de Raad van Indië had zich laten vertegenwoordigen. Persoonlijk vind ik het een wonder dat, waar hij zovelen genadeloos heeft aangevallen, er überhaupt iemand naar zijn begrafenis is gekomen. | |||||
Bibliografie
| |||||
[pagina 35]
| |||||
Jeanine Tieleman studeerde Vertaalwetenschap in Amsterdam en daarna Informatiemanagement in Amsterdam en Rotterdam. Van 2001-2009 was zij werkzaam als manager cultureel erfgoed bij de bibliotheek van het KIT, waar zij zich bezighield met de conservering van de koloniale erfgoedcollectie. Momenteel werkt zij als freelancer. |
|