Indische Letteren. Jaargang 25
(2010)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
‘Het leven was heerlijk’
| |
De jaren vijftig in IndonesiëIn een geschiedenisboek heb ik een paar details nagekeken over de politieke situatie waarin hij terecht kwam onder Soekarno, de eerste president van de republiek. De nationalist Boeng Karno hield zich ijverig bezig met het inrichten van zijn paleizen en het oprichten van monumenten ter meerdere glorie van zichzelf. De levensstandaard was niet ongunstig, maar vooral voor de beter gesitueerden. Er kwamen meer auto's, brommers, scooters en motorfietsen op straat. Maar allengs groeide de inflatie. De roepia, die één op één was geweest ten opzichte van de gulden, werd in mijn tijd één op tien, en later liep de inflatie totaal uit de hand. Intussen was het bedrijfsleven nog altijd post-koloniaal, evenals het wereldje waarin wij leefden. De KPM, de Koninklijke Pakketvaartmaatschappij, domineerde de binnenlandse scheepvaart tussen de eilanden, de directies van banken en bedrijven | |
[pagina 112]
| |
Lisette Lewin, Jakarta 1957 (privécollectie Lisette Lewin).
waren Nederlands, Engels of Chinees. Indonesiërs in livrei schonken verversingen op de Jachtclub - de Hollandse club op Tandjong Priok, waar we gingen zwemmen - maar ze konden geen lid worden. Van de sociëteit De Harmonie evenmin. Ook in ons zwembad konden uitsluitend Europese gezinnen zich vermaken. Op een kantoor waar ik werkte waren gescheiden wc's, voor de onze moest je de sleutel halen. Europeanen die de oude tijd nog hadden meegemaakt, vonden dat heel gewoon. Ik wende er gauw aan, moet ik tot mijn schande bekennen. Onder de bevolking was de chaos groot. Er waren 34 partijen, met als een van de grootste de PKI, van de communisten. Het volk morde zoals dat heet. Je hoorde over bandietenbendes en georganiseerde massademonstraties, vernielingen en vandalisme. | |
[pagina 113]
| |
Het grote twistpunt was Nieuw-Guinea, dat Nederland niet wilde prijsgeven. Ik heb later in Amsterdam nog in demonstraties meegelopen tegen de Nieuw-Guinea politiek van Luns en De Quay, die maar troepen bleven sturen. Hun rampzalige koppigheid over dit eiland vind ik nog altijd onbegrijpelijk. Achteraf heb ik pas begrepen waarom mijn vader ineens als ambtenaar voor Soekarno werd ontslagen. Minister Iskaq, mijn vaders baas, trad af. De Nederlands-Indonesische Unie, die in 1950 was opgericht, werd op last van Soekarno in 1955 eenzijdig opgeheven. De grote massa eiste dat de republiek radicaal met Nederland zou breken, ook in de handel, maar zover was het nog niet. Wel werd de sfeer uitgesproken grimmig. De Nederlandse oud-militairen Jungschläger en Schmidt werden beschuldigd van spionage, een showproces waar de doodstraf werd geëist. Jungschläger overleed in de gevangenis. Mijn vader voelde zich in de tropen als een vis in het water en wilde dolgraag blijven. Ook hier had hij zich gemeld bij de Loge, de Ster in het Oosten, waar hij zeer bij betrokken was. De afwikkeling van deze Loge in 1962 komt grotendeels op zijn naam. Ongetwijfeld kon hij destijds via deze ‘broeders’ administrateur worden bij de scholengemeenschap de Carpentier Alting Stichting, genoemd naar de oprichter, een belangrijke vrijmetselaar. | |
KoningspleinMijn stiefmoeder en mijn zusje, toen zes jaar oud, waren al eerder nagekomen. Ze woonden op Tanah Abang. Ik moest in Amsterdam blijven om naar school te gaan, maar toen mijn vader die nieuwe baan kreeg, vroeg hij voor mij ook een visum aan. Het had geen zin om in september 1956 in Amsterdam naar school te gaan, ik kon immers elk moment een visum krijgen. Helaas, de ambtenaar die zijn handtekening moest zetten, was telkens ‘sakit’, ziek. Ik begon al te wanhopen. En ineens: januari 1957, daar kwam een brief met het visum. Ik kreeg een boodschappenlijst, naar Gerzon, naar de Bijenkorf. En zo stapte ik als bakvis, die nog geen dag over de grens was geweest, in mijn eentje in een Superconstellation van de KLM. First class. Roomijs en champagne. Een droomreis van twee etmalen. 's Avonds kwam ik aan en we reden in een busje naar het Koningsplein Oost. We woonden aanvankelijk in het verlaten meisjespensionaat aan de voorkant van het CAS-complex. Ik had een ruime koele kamer met een groot bed, koloniale stijl. Ik wende heel gauw aan het tropenleven. Om zes uur riep mijn moeder ‘koffie!’ | |
[pagina 114]
| |
Daarna dronken we thee bij het brood. Dan liep ik naar de schoolklas, in dezelfde tuin. Mijn vader ging naar kantoor. Tussen de middag kwam hij thuis, en 's middags ging hij weer aan het werk. 's Avonds werkte hij ook, meestal voor de Loge. Er werd hevig geboord en geheid, de flat, waarheen we later verhuisden, was in aanbouw. Omdat ik in Amsterdam dat jaar nog helemaal niet naar school was geweest, hoefde ik mijn eindexamen niet te halen, zei mijn vader. Dat liet ik niet op me zitten. Ik was doorgaans erg lui op school maar ik kon blijkbaar goed blokken, want ik slaagde met vlag en wimpel, zelfs met een prijs. Het leven was heerlijk, behalve dat mijn stiefmoeder helaas niet tegen het klimaat kon en doodziek in het Tjikini-ziekenhuis terecht kwam. Haar humeur werd er niet beter op. President Soekarno was misschien geen briljant politicus, hij was gezegend met grote oratorische gaven. Daarvan konden wij dagelijks meegenieten. De godganse dag hoorde je hem schallen door de microfoon op het Koningsplein voor een massaal gehoor dat het immense plein vulde. Wij verstonden er niet veel van, behalve ‘Negeri Belanda’ en ‘merdeka’ en ‘konfrontasi’ en natuurlijk ‘Irian Barat’. Het klonk dreigend maar mijn vader en zijn vrienden trokken er zich weinig van aan, dus ik ook niet. Ik adoreerde mijn vader in die tijd. Eind oktober 1957 organiseerde de regering een boycot van vier dagen tegen alle Nederlanders. Mijn stiefmoeder was druk bezig met inpakken en op hoop van zegen te verzenden. Dag in dag uit liep ze instanties af om een uitreisvisum te bemachtigen, voor zichzelf en haar kind. Mijn vader dreigde dat ik ook mee moest. Gelukkig ging dat niet door, omdat ik werk had gevonden, waarover straks. | |
Berini-solexMijn stiefmoeder en zusje vertrokken met de KLM. Nu brak voor mij een gouden tijd aan, misschien wel de gelukkigste van mijn leven, mijn persoonlijke tempo doeloe. Ik heb altijd heimwee gehouden naar de tropen. Ik woonde nu alleen met mijn vader. Hij was een leuke man, charmant, vol grappen. Dames vonden hem enig, dat vond ik weer prachtig. De Nederlandse aanwezigheid in het voormalige Nederlands-Indië was een aflopende zaak. Voor veel Nederlandse zakenlui die een onderneming of een bedrijf hadden opgebouwd, was het dansen op de rand van de afgrond. We hadden elke dag bezoek bij de borrel, de leraar aardrijkskunde en een leraar Engels, Steenhoff en Lettinga, en de secretaris van de Stichting Nederlands Onder- | |
[pagina 115]
| |
wijs, Loet Hazen, een zeer cynische man. Hij woonde in een flat aan de straatkant. Achter had je de kampong, de mandoer heette meneer Anderson, onze chauffeur heette Sidik, die volgens mijn vader communist was, maar ik vond hem erg aardig. Hij reed me naar de Harmonie, naar de Holland Club, naar feesten, als ik al niet was afgehaald door de een of andere cavalier, die zijn vrouw en kroost al naar de patria had gestuurd. De mannen met wie ik uitging waren van mijn vaders leeftijd en dat beviel me minder. Met Indonesische jongens achter op de motorfiets de bergen inrijden was uitgesloten. Je hoorde de ijzingwekkendste geruchten over lelieblanke meisjes die wel met die mooie bruine, slanke jongens waren uitgeweest. Kennissen kwamen bij ons langs en klaagden steen en been over het ‘naasten’ van bedrijven en ondernemingen, die zij in vele jaren hadden opgebouwd. De KPM, de Nederlandse Handelmaatschappij, Lindeteves, werden eerst bezet en daarna onder staatsbeheer gesteld. Auto's werden in brand gestoken, huizen beklad, winkels vernield, kortom, er werd geschreeuwd, gedreigd, zelfs geschoten. Een kennis die zich had vergist en op zijn motor de kampong in was gereden, was doodgeschoten. In Nederland dacht men dat wij doorlopend in levensgevaar waren maar zo voelde dat absoluut niet. Het leven was heerlijk. Ik liet mijn Berini-solex repareren bij een stalletje langs de weg, en tufte vrolijk over Medan Merdeka, zoals het Koningsplein nu heette. In de Harmonie werden films gedraaid, alleen voor ons, die er in rieten stoelen van genoten. Ik heb daar stevig leren drinken. We aten er Hollandse kaas bij die ik van het HC, het Hoge Commissariaat, meekreeg. 's Zondags schalden symfonieën van Beethoven door ons huis en 's avonds draaiden we Marlene Dietrich in de warme tropenavond. | |
Voor bijna alles bang geweestIn mijn roman Voor bijna alles bang geweest heb ik in een aantal hoofdstukken een beeld proberen te geven van die periode. Hier een paar fragmenten.Ga naar eind1 Om kwart voor acht ging Emma naar buiten, naar school. Het was niet ver. Ze woonden op het schoolterrein, in een gedeelte van het voormalig meisjespensionaat. Het scholencomplex - met lagere school en verschillende vormen van middelbaar onderwijs, gymnasium, hbs, mulo, mms - lag op een uitgestrekt terrein. De gebouwen stonden in hoefijzervorm, in twee verdiepingen, met een bovengalerij, waaraan de klaslokalen lagen. | |
[pagina 116]
| |
| |
[pagina 117]
| |
De vorige dag was Emma met haar ouders en zusje in de combi naar Tandjong Priok geweest, de haven van Djakarta. In 1980, toen ik er terug was, kon je geen tien meter lopen, zonder dat je opzij moest springen voor een knallende motor of racende auto vol vrolijke mensen. Het klaslokaal was donker, zonder deur of ramen. Het lag aan een bovengalerij, achter een halfhoge balustrade. Uit andere klassen gonsde en dreunde het. Emma's eindexamenklas was klein, acht meisjes. | |
[pagina 118]
| |
Vijfde klas van de MMS, Carpentier Alting Stichting, Jakarta. Het meisje in de achterste rij, tweede van rechts, is Lisette Lewin.
De andere meisjes in de klas liepen op platte sandalen. Ze droegen geen jurken maar witte bloesjes op rokken van sarongstof. Na schooltijd liepen ze in shorts of spijkerbroek. De populaire meisjes waren van gemengd bloed. Ze waren slank en soepel. | |
[pagina 119]
| |
en lippen waren donkerrood van het sirihpruimen. De eerste dag dacht Emma vol medelijden en afgrijzen dat zojuist al kokkies tanden en kiezen waren getrokken. | |
[pagina 120]
| |
De lome, bladstille avond geurde zoet en maakte een enorm lawaai. Alles sjirpte, snerpte, gonsde. Het maanlicht legde fijn zilver over de palmekruinen en al die waringinblaadjes. [...] | |
De cognossementenNa het eindexamen gaat Emma aan het werk en begint het ware neokoloniale leventje. Emma komt op kantoor bij de KPM. Ze krijgt direct een leidende functie. Ze is zeventien en moet toezicht houden op een zaal vol Indonesiërs of Indo's, die aan bureaus cognossementen zitten in te vullen. Emma krijgt als taak te controleren of dat juist en netjes is geschied en of er niet wordt gelanterfant. Ze heeft geen idee wat cognossementen zijn en vraagt uitleg aan een donker Ambonees meisje. Ze raken bevriend en gaan in de lunchpauzes samen wandelen en naar Pasar Baroe. Door de stille, donkere lanen wandelde Emma naar huis. Hoe moest ze het toch aanleggen om een jongen te leren kennen? Liefst een met een motorfiets. Maar een jongen zonder motorfiets was ook goed. Emma zat in de cognossementen te kijken. Een bode kwam zeggen dat ze bij de chef moest komen. [Ze krijgt haar ontslag.] [...] De werkelijke reden van haar ontslag, vermoedde Emma, was dat ze Tonnie de sleutel had gegeven van de wc voor blanken. | |
[pagina 121]
| |
SpijtoptantenNu Emma geen baan meer heeft vindt haar vader dat ze terug naar Nederland moet, iets dat Emma niet wil. Ze betreedt de galerij van het Hoge Commissariaat (HC), klimt door een raam naar binnen [dat kon blijkbaar in die tijd] en gaat achter een bureau zitten. Tegen de afdelingschef beweert ze dat ‘meneer Oranje’, de Hoge Commissaris [eigenlijk Hasselman], haar heeft aangenomen. Haar vader kent hem goed, beweert ze, hoewel ze denkt dat haar vader deze bestuurder nooit persoonlijk ontmoet heeft. Ze wordt aangenomen. Nu ze een baan heeft mag ze blijven. Om één uur liep Emma het kantoor uit. Het was aan de andere kant van het Koningsplein. De hele weg tot aan de oprijlaan van de school kon ze in de schaduw lopen. Bij de ingang stond ze stil. In de verte zag ze hun huis. Verlaten lag het weidse schoolplein te schitteren in de gloeiende zon. De zinderende hitte golfde erboven, klaar voor de aanval. | |
[pagina 122]
| |
| |
De HarmonieHet werken bij het HC had grote voordelen. Zo kreeg je kilo's Hollandse kaas mee naar huis, ingevroren haring en spotgoedkope whisky en fijne Franse wijnen. Vandaar misschien dat we zoveel bezoek hadden. Sommige mannen met wie ze uitging, vond ze eigenlijk vulgair. Ze kankerden aldoor op Indonesië. Hun gesprekken gingen over de schandelijkheid van het ‘naasten’ van Nederlandse bedrijven, de domheid en luiheid van de inlanders, de smerigheid van de inlandse hoeren en de schoonheid van het Nederlandse voetbal. In Nederland waren ze monteur of boekhouder geweest. Hier hadden ze personeel en waren ze ‘toean besar’, grote meneer. [...] | |
[pagina 123]
| |
sche, half Japanse afkomst, verwelkomde hen hartelijk. Ze droeg een prachtig oosters gewaad. Tot zover de roman.
Ik vond het allemaal machtig interessant. Zorgeloos genoot ik van onze tochtjes ‘naar boven’, uitstapjes naar de Jachtclub, het volwassen meedrinken en lachen om de scabreuze grappen van de heren die 's avonds bij ons op bezoek kwamen, dronken werden en tranen plengden om Marlene Dietrich. Intussen schalde doorlopend de stem van de grote Boeng door de luidsprekers over ‘merdeka’, ‘Irian Barat’, ‘konfrontasi’ en ‘Negeri Belanda’. In de ogen van de mensen, vooral de jonge mannen die langs de weg bij de stalletjes hurkten, zag je de vervoering waarmee ze luisterden, talloze glanzende sterren, die het einde voorspelden van onze tijd in Jakarta, toen het nog Djakarta was, toen men daar onze taal nog sprak. | |
[pagina 124]
| |
‘Het ergste in dit land zijn de vreselijke ontberingen’, zoals de vader van Emma opmerkt. De man links op de foto is Kurt Lewin, de vader van Lisette Lewin, ca. 1958.
Volgens het dagblad Trouw is journaliste en schrijfster Lisette Lewin (Den Haag, 1939) gespecialiseerd in een ‘persoonlijk gerichte documentaire’. Zij publiceerde verhalen, romans, autobiografische boeken, reisverhalen en non-fictie, waaronder een studie over illegale uitgevers tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Tot haar bekendste werk behoren de romans Voor bijna alles bang geweest en Een hart van prikkeldraad, verschenen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. |
|