Indische Letteren. Jaargang 25
(2010)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||
De Max Havelaar in Indonesische vertaling (1972)
| |||
De Max Havelaar in het IndonesischHet was in 1970 honderdvijftig jaar geleden dat Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli, werd geboren. Het lag voor de hand dat ik in mijn colleges extra aandacht zou gaan geven aan de Max Havelaar. Bij de voorbereiding daarvan ontdekte ik al gauw dat, behalve het verhaal over Saïdjah en Adinda en de toespraak tot de hoofden van Lebak, er geen vertaling van de Max Havelaar in het Indonesisch bestond. Initiatieven daartoe waren er wel geweest, maar zij waren onder meer om politieke en economische redenen in het slop geraakt. Zou zo'n vertaling, overwoog ik, misschien nu wel kans maken? Enthousiasme daarvoor was er, zo bleek mij tijdens gesprekken, en ook de overtuiging dat het klimaat gunstiger was dan ooit te voren. De tijd dat het boek in de politiek-emotionele sfeer kon worden getrokken was na de beëindiging | |||
[pagina 126]
| |||
Gerard Termorshuizen met zijn exemplaar van de in totaal tien in karbouwenleer gebonden exemplaren van de eerste druk van de Indonesische vertaling van Max Havelaar.
van het Nieuw-Guinea conflict voorbij. Zo dacht men althans. Bovendien bestond sinds 1969 het Cultureel Accoord tussen beide landen. Wat zou mooier zijn dan de vertaling van juist dat werk - ‘gemeenschappelijk’ bezit van Nederland en Indonesië - tot inzet te maken van een gezamenlijke inspanning. Die inspanning kwam er, van harte - financieel en moreel - ondersteund door het Nederlandse ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM). De gerenommeerde criticus Hans Jassin,Ga naar eind3 een collega van mij aan de universiteit, werd gevraagd het boek te vertalen en ikzelf zou zorgdragen voor de annotaties en een uitvoerige inleiding. | |||
[pagina 127]
| |||
Twee keer per week, een jaar lang, kwamen Hans en ik bij elkaar op zijn Pusat Dokumentasi (het Indonesische Letterkundige Museum, waarover hij de leiding had) om de steeds weer opduikende problemen door te praten. De Max Havelaar is geen gemakkelijk boek en de vertaling ervan een lastig karwei. Op 21 juli 1972 verscheen het boek.Ga naar eind4 Van de editie waren tien exemplaren gebonden in karbouwenleer, die bij de officiële presentatie op het Indonesische ministerie van Onderwijs en Cultuur werden uitgereikt aan hen die direct betrokken waren bij de vertaling. Het boek was een succes. Binnen drie maanden was de oplaag van 5000 exemplaren uitverkocht. ‘De Max Havelaar vindt aftrek als pisang goreng; een buitengewoon record voor een vertaald boek’,Ga naar eind5 meldde het dagblad Kompas. Zelden inderdaad vond een literair boek zo gretig aftrek in Indonesië als Multatuli's roman. De verschijning bracht heel veel reacties teweeg in de pers, de meeste sterk politiek-sociaal getint.Ga naar eind6 Veel aandacht trokken enkele bijeenkomsten, waarvan een in Taman Ismail Marzuki, het Cultureel Centrum van Jakarta. Wat mij daarvan vooral is bijgebleven, was de sfeer van gisting, van agitatie soms onder het massaal toegestroomde publiek; een met moeite onder controle gehouden stemming van onbehagen en opstandigheid, die met name door Poncke Princen feilloos werd verwoord. ‘There is something rotten in the state of Denmark’, was het leidmotief van zijn vlammende toespraak. Overweldigend was ook de belangstelling van vroegere nationalisten, intellectuelen en artiesten op een bijeenkomst waarde Leidse hoogleraar A. Teeuw sprak over de befaamde door Saïdjah gezongen liederen, hem ingegeven door zijn verlangen naar en verdriet om Adinda. Een Jakartaanse krant schreef erover: ‘Nog nooit waren er op een literaire kumpulan zoveel letterkundigen en schrijvers aanwezig [...], wat aantoonde hoe groot de invloed van Multatuli's boek op hen wel is geweest.’Ga naar eind7 Van de Indonesische Max Havelaar zijn tot dusver acht drukken verschenen, waarvan er een - een verkorte edisi pelajar (1974) - was bestemd voor het middelbaar onderwijs. Ook de vierde (1977) en vijfde druk (1981) geven een verkorte Max Havelaar. De zesde (1985) tot en met de achtste druk (2000)Ga naar eind8 bevatten weer de volledige tekst van de roman. Omdat alle edities een oplaag hadden van 5.000 - de schooleditie zelfs 10.000 - zijn er van het boek tussen de 35.000 en 40.000 exemplaren verkocht. Een bijzonderheid van de vierde en volgende drukken is, dat ze zijn geïllustreerd met foto's uit de in 1976 (in Nederland) uitgebrachte speelfilm Max Havelaar van Fons Rademakers. In Indonesië mocht de film lange tijd niet worden vertoond. Met de in de Max Havelaar verwoorde aanklacht tegen de manier waarop Nederland zijn | |||
[pagina 128]
| |||
kolonie beheerde zou de generaals (het Suharto-bewind) immers nadrukkelijk een spiegel worden voorgehouden. Pas in 1987 werd de film vrijgegeven.Ga naar eind9 Van politieke implicaties was overigens ook bijna de vertaling het slachtoffer geworden. Omdat de problemen voorzienende uitgeefster - Ita Pamoentjak van de uitgeverij Djambatan - zo slim was geweest de haar persoonlijk bekende minister van Onderwijs en Cultuur, Mashuri, te vragen een voorwoord bij de roman te schrijven - de man voelde zich vereerd, maar had het boek niet gelezen! - kon de verschijning van het boek om redenen van gezichtsverlies niet worden tegengehouden. | |||
EmotiesHierboven al bleek tot welke emoties de verschijning van de vertaling van de Max Havelaar aanleiding gaf. Ik geef daarvan ook een voorbeeld uit de pers: het indringende, met sociaal sentiment geladen ‘We long for you Max Havelaar’ in The Jakarta Times van de hand van Parakitri (een schuilnaam!). Een paar fragmenten: Nu dit boek in het Indonesisch is vertaald, zal het velen van ons volk in handen komen. En wanneer iemand van ons het leest en hij niet wordt getroffen door de grote literaire kwaliteit ervan, dan zal hij zich toch in ieder geval één ding realiseren: dat we tegenwoordig nauwelijks één Max Havelaar hebben, die met hart en ziel de ellende en de armoede kan meevoelen die ons volk al gedurende vele jaren ondergaat; de Havelaar die we nodig hebben om ons de bittere werkelijkheid van ons maatschappelijk leven te doen vergeten. Ons huidige levenspatroon drijft ons naar een smalle hoek waar we aan niets anders kunnen denken dan aan het dagelijks bestaan. Wij, de ‘have-nots’, weten - iedere dag weer - ternauwernood hoe we in onze eerste levensbehoeften moeten voorzien. Wij, de ‘haves’, maken er ons voortdurend zorgen over hoe we de vergaarde bezittingen kunnen behouden en vermeerderen. | |||
[pagina 129]
| |||
oprecht en ronduit. In onze tegenwoordige situatie ligt juist hier de mogelijkheid ons meest waardevolle bezit te bewaren en te koesteren: ons hart en gevoel. | |||
Naar Badur, desa van Saïdjah en AdindaMultatuli als de profeet van een moderne koloniale politiek; Multatuli als ‘het beginpunt van de Indonesische geschiedenis’, zoals Pramoedya Ananta Toer het formuleerde; Multatuli als het nog immer in Indonesië voortlevende symbool van menselijkheid en gerechtigheid. Dat alles begon in Rangkasbitung. In de tijd dat de Max Havelaar werd vertaald, kwam ik daar nogal eens. Ik had kennisgemaakt met de bupati, maar ook met de twee achterkleinzonen van Karta Natanegara, de beruchte regent van Lebak uit Multatuli's roman. Soms logeerde ik bij hen. Zeer content waren | |||
[pagina 130]
| |||
De desa Badur in 1973.
zij met de op handen zijnde publicatie van de roman, een boek immers over ‘hun’ Lebak dat zij - zoals pas later duidelijk werd - bij Multatuli beschreven dachten als een soort bakermat van het Indonesische nationalisme met een positieve rol daarin van hun voorvader. Toen ik hun mijn wens kenbaar maakte de plaatsen in Lebak te bezoeken die Multatuli in zijn roman noemt, waren zij graag bereid dat verzoek te honoreren. Zonder die steun was zo'n tocht onmogelijk. Badur bijvoorbeeld, de desa van Saïdjah en Adinda, ligt in een vrijwel ontoegankelijk gebied. Een kleine expeditie werd voorbereid. Mijn belangrijkste metgezel was Bert Vinkenborg, directeur van het Erasmushuis (het Nederlandse culturele centrum in Jakarta), een bekwaam fotograaf met wie ik al eerder het traject Jakarta-Rangkasbitung in beeld had gebracht. Met twee terreinwagens reisden we in de zeer vroege ochtend van 9 juli 1972 af. Een fragment uit wat ik kort daarop over die tocht neerschreef, citeer ik hier: | |||
[pagina 131]
| |||
Badur, het dorp van Saïdjah en Adinda, het einddoel van een sentimental journey. Via een uitgekiende route, deels dwars door bossen en een donkere rubberplantage, bereikten we met twee terreinwagens Gunung-Kencana, het dorp waar eens het districtshoofd van Parang-Kujang woonde - hij die de buffels van Saïdjahs vader afnam. Badur ligt een kleine tien kilometer verder naar het noordoosten. De binnenlanden van Lebak zijn ongerept, flora en fauna zijn nog intact, al is de tijger er verdwenen, maar kleine panters, zwijnen, dwerghertjes en apen huizen er volop. Het is een streek van een grote, vaak ruige schoonheid. De voettocht van Gunung-Kencana naar Badur gaat over geaccidenteerd terrein, via smalle paadjes en sawahdijkjes, soms door hoog alang-alang. De bamboeblaren maken in de zachte, hete wind hun eigenaardig raspend geluid. Hier en daar ligt koffie te drogen in kleine mandjes naast het pad. Een vrij sterke daling, dan links van het breder wordend voetpad en geheel onverwacht ligt daar Badur. Het ligt er in het groen verscholen, tegen een flauwe heuvel. We tellen enige tientallen huisjes in wat onregelmatige rijen, gebouwd op bamboe of stenen paaltjes. De meeste zijn bedekt met atap, maar enkele hebben
De desa Badur in 1973.
| |||
[pagina 132]
| |||
De desa Badur in 1973.
dakpannen en zijn voorzien van ramen. Hoog daarboven wuiven de klappers. Behalve de romantiek treffen de rust en de harmonie. Met de samengelegde handen opgeheven naar het gelaat brengt men ons de traditionele groet. Geen schuwheid, geen opdringerigheid ook. Vreemdelingen komen er nooit, maar zij blijven zichzelf. Het zijn mooie mensen. De desa Badur telt 32 gezinshoofden, er wonen ruim 200 mensen. Het is een relatief welvarend dorp. Veel grond is persoonlijk eigendom dat van geslacht op geslacht overgeërfd is. Hier en daar rondom het dorp liggen de sawahs die gevoed worden door onderaardse bronnen. Daarachter begint het bos weer. Het tekort aan rijst wordt aangevuld uit de opbrengst van vooral de koffiecultuur. Het dorpshoofd vertelt ons over Badur. Op zijn beurt luistert hij naar de geschiedenis van Saïdjah en Adinda. Hij kent het verhaal niet. De naam Saïdjah komt er niet voor, wel Saïdjan. Er bestaat een oude legende over een man die deze naam droeg en die verdween bij een heilige waringin in Badur. Terug is hij nooit gekomen. | |||
[pagina 133]
| |||
Op de terugweg ontmoeten we nog enige inwoners van Badur. In hun wiegelende gang en op blote voeten, met de pikulan over de schouder, keren zij terug van de wekelijkse pasar in Gunung-Kencana. De sarung hangt hen om het lichaam, van de schouder af geplooid in een band. Tegen de donkere hemel van de vallende avond tekent zich het silhouet af van een kapokboom.Ga naar eind11 Van het mooie fotomateriaal werd een tentoonstelling gemaakt. Zij was voor het eerst in juni 1973 te zien in Jakarta, en maakte daarna een tournee door Indonesië. Ook in Nederland en ander buitenland werden de foto's tentoongesteld. Het Letterkundig Museum in Den Haag bezit een kopie van het materiaal. | |||
Groot feest en een kater na afloopDrie weken na onze tocht door Lebak en tien dagen na de verschijning van de vertaling vond in Rangkasbitung de bijeenkomst plaats, waar de bupati en Karta Natanegara's nakomelingen hun exemplaar van Multatuli's roman kregen uitgereikt. Zoals zijzelf dat hadden gewild. In de vroege morgen van 1 augustus 1972 overbrugden wij de 140 kilometer tussen Jakarta en Rangkasbitung, langs dezelfde omweg die Douwes Dekker in 1856 aflegde, via Tangerang, Serang en het heuvelachtige, door de 1800 meter hoge Gunung Karang gedomineerde landschap ten zuiden daarvan. Halverwege Pandeglang en Rangkasbitung hielden we even halt: op de plek, in een bocht van de weg, waar de regent van Lebak en controleur Verbrugge de komst van de nieuwe assistent-resident verbeidden. Wat later verzamelden we ons, met de nazaten van Karta Natanegara, de bupati en vrijwel alle hoofden van Lebak, in de pendoppo voor de regentswoning, met het zicht, over de alun-alun, op de plek waar ooit Douwes Dekkers ambtswoning had gestaan. Het was een onvergetelijke gebeurtenis voor de enkele honderden genodigden, onder wie prominente oud-nationalisten en vrijheidsstrijders; een plechtig en tegelijk feestelijk samenzijn dat de stille hoofdplaats van Lebak in rep en roer bracht. Het werd besloten met een selamatan waar een groepje Baduy - een in het binnenland van Lebak in isolement levend volk - hun specifieke muziekinstrumenten bespeelden. De drie voornaamste ingezetenen van het stadje kwamen volgens het door henzelf bedachte scenario in het centrum van de belangstelling te staan. Ook van die van de in zeer ruime mate aanwezige media. Wat minder prettig gestemd gingen de bedoelde notabelen zich voelen, toen zij die avond gingen zitten lezen in het | |||
[pagina 134]
| |||
zojuist op een zo glorieuze wijze verworven boekwerk. Wat de twee broers betreft, ging dat onbehagen allengs over in verwarring en boosheid naarmate zij hun illustere voorvader afgeschilderd zagen als een notoire uitbuiter van het arme volk van Lebak. Als de representanten van een oud adellijk geslacht van gezagsdragers voelden zij zich in hoge mate malu gemaakt voor het oog van de wereld. Een voor hen grote dag zagen zij alsnog veranderd in een blamage.Ga naar eind12 Maar wat viel er voor hen nog te doen na alles wat had plaatsgevonden in Rangkasbitung? Niet veel natuurlijk. Een van de twee broers protesteerde nog wel in een ingezonden stuk in een krant. Maar hij maakte het daardoor alleen nog maar erger, getuige de nogal boosaardige reacties in sommige kranten. Wat schreef hij in dat ingezonden stuk? De Max Havelaar geeft een vals beeld van de realiteit en is als bron van kennis betreffende de geschiedenis van Indonesië leugenachtig. Als het boek als zodanig wordt gebruikt, dan zou dat ‘negatieve psychologische gevolgen kunnen hebben voor de opbouw van het huidige Indonesië.’ ‘Het is mijn plicht’, schrijft hij, ‘om de prestaties en de eer van mijn voorouders hoog te houden en om als ingezetene van Lebak en nationalist de eer en belangen van het volk te behartigen.’Ga naar eind13 Over deze opmerkelijke nasleep en over nog veel meer heb ik verteld in het samen met Kees Snoek gepubliceerde boek Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië. De titel ontleenden we aan het door de Indonesische dichter Rendra geschreven ‘Lied van Saïdjah en Adinda’.
Ik sluit af met een wat vrolijker noot. We keren daarvoor terug naar die gedenkwaardige eerste augustus 1972 in Rangkasbitung. Tijdens de selamatan werd ons, Nederlandse gasten, door een jonge vrouw namens de bevolking van Rangkasbitung een gedicht aangeboden. In het Nederlands, ik mocht het voorlezen: Gins in het verre zuiden,
Waar de padiegolven ruischen,
Waar de palmen lenig wuiven,
Als de srimpie danseres,
Gins onder de palem boomen,
Waar Saïdja en Adinda,
Gij ontwaarde, hun liefdes vluistering
In de sluimering,
Gij zag de strijd,
Tussen karbow en ‘leeuw’,
| |||
[pagina 135]
| |||
Gij werd de redder,
En Zij gingen uit een,
O, Gij De Man van Lebak,
God zegere U. -
In memoriam Multatuli 1 augustus 1972 | |||
Bibliografie
|
|