Indische Letteren. Jaargang 24
(2009)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De slangengrot
| |
[pagina 218]
| |
Herman KommerHerman Kommers biografie vertoont helaas nogal wat hiaten. Hij was een Indo-Europeaan en werd in 1873 geboren in Meester Cornelis bij Batavia.Ga naar eind7 Zijn vader kwam uit Duitsland en was officier in het KNIL, zijn moeder was de dochter van een Frans-Belgische vader en een Javaanse moeder. De vader stierf kort na Hermans geboorte, als gevolg waarvan het gezin - moeder en vijf kinderen - waarschijnlijk in financieel moeilijke omstandigheden terechtkwam. Herman werkte tussen 1892 en omstreeks 1902 als ambtenaar - de lotsbestemming van veel Indo's - bij de Posten Telegraafdienst. In die tijd al schreef hij verhalen in het Maleis, waaronder ‘Nji Paina’. Ook ging hij bijdragen leveren aan inheemse kranten. In 1902 verhuisde hij naar Soerabaja, waar hij hoofdredacteur werd van de Pewarta Soerabaja. Hij was getrouwd met een Chinese vrouw. Uit dat huwelijk werden geen kinderen geboren. In 1921 nam hij afscheid van de journalistiek om zich geheel te kunnen wijden aan zijn grote hartstocht: het verzamelen van dieren. Hij stierf drie jaar later, in 1924. Lettend op de hier bijeengebrachte gegevens lijkt het me niet te veel gezegd dat Kommer veel dichter bij de Indonesiër stond dan bij de Nederlander. Andere bijzonderheden uit zijn leven - ik kom daar aan het eind op terug - wijzen daar eveneens op. Ik heb bovendien de indruk dat het Maleis zijn eerste taal was of in ieder geval werd. Zijn in vloeiend Maleis geschreven verhalen wijzen daarop. | |
H.C. ZentgraaffOnder andere vanwege zijn passie voor dieren was Kommer mij al bekend, voordat ik in de Indische pers stuitte op gegevens over hem. Ik had over hem gelezen in een van de journalistieke verzamelbundels van Zentgraaff, de in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw in de kolonie zo bewierookte aarts-reactionaire journalist. Henri Carel Zentgraaff werd in 1874 geboren in een dorpje in Zeeland. Hij kreeg slechts weinig opleiding, omdat hij al heel jong de kost moest verdienen. Op zoek naar het avontuur trok hij als twintigjarige naar Indië om soldaat te worden in het KNIL. Hij diende er tussen 1894 en 1907, vocht onder andere in Atjeh en bracht het tot sergeantschrijver. Nadat hij het leger verlaten had, ging hij in de journalistiek en groeide uit tot een van de vooraanstaande journalisten in Indië. Hij overleed in 1940 in Bandoeng. Zentgraaff was na 1925 de vertegenwoordiger bij uitstek van dat deel - het overgrote deel! - van de Indischgasten die de kolonie beschouwden als het onvervreembare | |
[pagina 219]
| |
Henri Carl Zentgraaf.
bezit van Nederland. Hij was de propagandist voor ‘een blank front’, voor apartheid tussen blank en bruin, de representant van het Indische fascisme, een fascisme dat, zoals zijn collega Belonje het verwoordde, ‘zoo 't de macht in handen kreeg, eenieder die 't waagt om er een andere meening op na te houden, uit den weg zou ruimen.’ Beledigend en grof was hij vaak tegenover zijn tegenstrevers; van relativering van zijn gelijk was bij hem geen sprake. Grote invloed had hij op de publieke opinie binnen de Europese gemeenschap. Het feit alleen al dat de dagbladen die hij achtereenvolgens als hoofdredacteur leidde, het Soerabaiasch Handelsblad en de Java-Bode, verreweg de meest gelezen kranten in de kolonie waren, moge daarvoor dienen als een veelzeggend bewijs. Zentgraaff was een koloniale die-hard in optima forma. Maar die karakteristiek voldoet slechts ten dele. J.H. Ritman, zijn collega van het Bataviaasch Nieuwsblad, die hem twintig jaar lang van nabij meemaakte, kenschetste hem als een ‘vat vol tegenstrijdigheden’.Ga naar eind8 En terecht. In het tweede deel van mijn Indische persgeschiedenis - over de periode tussen 1905 en 1942 - dat in | |
[pagina 220]
| |
2011 zal verschijnen, speelt Zentgraaff een belangrijke rol. In de belichting van de verschillende fases van zijn lange journalistieke carrière hoop ik wat te kunnen laten zien van het complexe in deze figuur. Opvallend sociaal geëngageerd bijvoorbeeld toonde hij zich in het begin van de vorige eeuw. Vanuit de kampementen waar hij als militair verbleef, stuurde hij als free-lance journalist naar verschillende kranten artikelen waarin hij zich zeer kritisch uitliet over de slechte leefomstandigheden van de gewone soldaat. Daarnaast signaleerde hij de mensonwaardige behandeling van de koelies in de door het gouvernement geëxploiteerde mijnen op Banka. Het leidde uiteindelijk tot een officieel onderzoek naar de barbaarse toestanden op dat tineiland. Dit alles bezorgde de jonge Zentgraaff een naam als luis in de pels van zowel zijn militaire superieuren als van het gouvernement. De inheemse arbeider verdiende een menselijke behandeling, vond hij niet alleen toen, maar ook in later jaren wanneer hij kwam te spreken over de misstanden op de plantages in Deli. Ik noem deze feiten als tegenwicht van de minder smakelijke episodes uit zijn journalistieke loopbaan. En dat waren er nogal wat. Omdat de kwestie zowel op het voorlaatste symposium van Indische LetterenGa naar eind9 als op de laatste lezingenmiddag van de Werkgroep ter sprake kwamGa naar eind10 - bij die laatste gelegenheid naar aanleiding van de vertoning van de film over het leven van Walter Spies -, noem ik als voorbeeld Zentgraaffs stuitende optreden in het zogenaamde ‘zedenschandaal’ van eind 1938: de Indië in hevige beroering brengende jacht op homosexuelen en hun veroordeling. Meedogenloos was de manier waarop een fors aantal kranten erover berichtte. Vooral Zentgraaff onderscheidde zich in dit opzicht. Tegen alle fatsoensregels in hanteerde de leider van de Java-Bode de schandpaalmethode door in zijn krant voluit de namen te noemen van meer of minder bekende verdachten en gaf hij hen daarmee prijs aan de publieke verguizing. In zijn artikelen over het schandaal, richtte hij zijn pijlen onder meer op de ‘lawine van vuil’ op Bali, met Spies en consorten als de veroorzakers daarvan: ‘een vieze groep, goeddeels vreemdelingen [...], internationaal wrakhout dat daar aanspoelde’: Het waren deels ‘artisten’, gedegenereerde individuen, die er leefden als zwijnen, en als de befaamde Walter Spies - thans gearresteerd - in een zevenzits auto, waarin een vijftal Balische knapen, rondreed, dan riep men uit: ‘Daar gaat Spies met zijn harem!’Ga naar eind11 Typerend voor de opportunist Zentgraaff was, dat, terwijl hij de verdachten van het zedenschandaal bij naam en toenaam te kijk had gezet, hij vlak daarop tegen het persbureau Aneta te velde trok, omdat dat de naam had vrijgegeven van zijn vriend | |
[pagina 221]
| |
W.G.N. de Keizer, de leider van het onder diens bewind extreem rechts geworden Semarangse dagblad De Locomotief. De Keizer die in februari 1939 een crime passionel had begaan door zijn rivaal in de liefde op zeer gewelddadige wijze om het leven te brengen. Diezelfde De Keizer die - de ouderen onder u zullen zich dit wellicht herinneren - na de oorlog hoofdredacteur werd van Elseviers Weekblad, waarin hij een ware kruistocht tegen Soekarno ontketende en voorop ging in het enthousiasme voor de door Nederland ondernomen zogenaamde ‘politionele acties’ in Indonesië. Ik keer nog even terug naar dat zedenschandaal. Slechts enkele Indische journalisten, zoals W. Belonje en W.A. Goudoever, distantieerden zich van het pandemonium van de vooral door Zentgraaff opgeklopte verontwaardiging en wezen op het inhumane karakter daarvan. In het oog vallend in dit verband is ook de ingezonden brief in de Deli-Courant van de Medanse predikanten C. Mak, vader van de historicus Geert Mak, en E.A.A. de Vreede, vader van de schrijfster Mischa de Vreede, waarin zij ronduit verklaarden dat het rondom ‘deze zaak stil [had] moeten wezen’: Het lijkt ons goed en ontdekkend om eens nuchter te constateeren, dat niet alleen het zedenonderzoek op zichzelf een ‘schandaal’ voor onze samenleving mag genoemd worden, doch minstens zoo ontstellend en beschamend is de negatieve wijze, waarop die ‘fatsoenlijke’ samenleving daarop gereageerd heeft! Of liever, waarop gij en wij gereageerd hebben! Wie eerlijk durft zijn tegenover zichzelf, zal bekennen dat hij door deze publieke affaire persoonlijk met de zonden van hoogmoed, liefdeloosheid, praatjesmaker, farizeïsme e.d. te doen gekregen heeft.Ga naar eind12 Zentgraaff die het bij tijd en wijle opnam voor de gemarginaliseerde Jan Fuselier, de uitgebuite koelie of de aan mishandeling bloot staande gevangenen, naast de Zentgraaff die rücksichtlos en in-gemeen zijn aanvallen lanceerde op degenen die zijns inziens op enigerlei manier afbreuk deden aan het prestige van Nederland als koloniale mogendheid. En machtig was zijn woord. Hij was een rasjournalist met een onfeilbaar gevoel voor de manier waarop hij zijn lezers kon bereiken. Hij misbruikte zijn schrijftalent, maar wendde dat ook aan ten goede. | |
Kommer en ZentgraaffZentgraaffs schrijftalent leverde eveneens tal van mooie reportages en verhalen op. Dan hebben we het vooral over de periode dat hij er als betrekkelijk vrij man op uit | |
[pagina 222]
| |
kon trekken, Indië in zijn velerlei facetten op zich liet inwerken en in aanraking kwam met zeer velen, onder wie nogal wat excentriekelingen. Herman Kommer was een van hen. Dat was in zijn jongere jaren, die van voor 1925. Pas in dat jaar namelijk - hij was toen al 50 jaar oud - werd hij hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad, en pas vanaf dat moment groeide hij uit tot de belangrijkste opinieleider in de kolonie. Men kan zich erover verbazen dat hij, die al jaren de reputatie had van een uitstekend journalist, niet al eerder aan het hoofd kwam te staan van die grootste krant in Indië, dat bolwerk van conservatisme. De verklaring is dat Zentgraaff een rusteloze natuur had, van avontuur hield en dat zocht door voortdurend op reis te gaan. Wel gaf hij in de loop van de tijd leiding aan enkele kleinere kranten, maar lang duurden die perioden nooit. Hij verkoos vrij te zijn. De rol van free-lance verslaggever was hem op het lijf geschreven. Van alle prominente journalisten die de kolonie heeft gekend, was Zentgraaff verreweg de meest bereisde. Hij schreef ook altijd over zijn tochten: zijn soepel geschreven, met kleurrijke details gelardeerde reisverslagen waren befaamd; ze kwamen als feuilletons terecht in verschillende kranten en de auteur kreeg er goed voor betaald. Zeer talrijk zijn die reisverhalen, waarvan slechts een klein deel zijn weg vond naar verzamelbundels. Ik noem hier in het bijzonder de in 1934 uitgegeven twee delen Op oude paden, die bij elkaar zo'n 550 pagina's beslaan. In dat laatste boek nu vinden we ook het verslag van de tocht die Zentgraaff in 1912 in het gezelschap van Herman Kommer maakte naar een van de zogeheten ‘slangengrotten’. Kommer was toen al een begrip in Soerabaja, niet zozeer als journalist en schrijver maar vooral als verzamelaar van dieren en slangenjager. Zentgraaff, altijd tuk op nieuw avontuur en smeuige kopij na afloop, vroeg Kommer hem op een zijn expedities te mogen vergezellen. In het najaar van 1912 was dat zover. Zentgraaff schreef er een prachtig verhaal over, ‘De slangengrot’, waaruit ik hier slechts enkele passages kan citeren. Het relaas van hun gezamenlijke onderneming laat hij voorafgaan door een kort verslag van een van Kommers eerdere jachtgenoegens. Kommer had zich bij die gelegenheid aan een touw laten zakken in een donker hol waar zich een python bevond. Ik citeer: De jachtgenooten stonden boven en zouden, als door rukken aan het touw een teeken werd gegeven, den slangenvanger ophalen. Na een 20 M. te hebben gedaald, zag Kommer in den wand van den put een holte van ongeveer 2 bij 2 meter. Een grillig gevormd gat waarom enkele rotsblokken lagen. | |
[pagina 223]
| |
de koude gele oogjes aan. Na telkens mislukte pogingen gelukte het de slang den vorkvormigen stok achter den kop te drukken en het beest op die plaats met beide handen vast te grijpen. De fakkel was naar beneden gevallen, zoodat mensch en slang in het duister worstelden. Dat duurde een paar uren: de slang had den staart om een rotsblok geslagen en hield zich krampachtig vast. Eerst vrij laat in den avond liet het reptiel zich los en kronkelde zich toen met volle kracht om het lichaam van Kommer, die het sein tot ophalen had gegeven en eindelijk boven kwam, half gewurgd door het dier. Doch de python, een knaap van bijna 7 meter, was binnen. Dan vertelt Zentgraaff over zijn eigen ervaringen in de grot van Lorokan, in de buurt van Pasoeroean. Ik geef enkele alinea's: Er stond vrij veel water in de grot, nu en dan zakten wij tot aan de knieën in water en modder. Het was binnen zeer unheimisch; in de duisternis voor ons loeide het geklapwiek van tallooze vleermuizenvleugels tot één geluid samen. Er zitten duizenden vleermuizen [...] in de grot, en de slangen behoeven slechts den bek uit te steken om te dineeren. [...] In een latere versie van dit verhaal, uit 1926, schrijft Zentgraaff over die inlandse fakkeldrager: De voortdurend biddende drager vond dit een geschikt moment om te trachten er met de lantaarn van door te gaan, doch hij was nog geen twee pas of ik had hem in den kraag en bracht hem met z'n licht terug en vóór Kommer, zoodatie niets anders kon dan bijlichten, luid biddend: ‘Allah bismillah arrachman arrachim.’Ga naar eind13 [in de naam van Allah de Genadige]Ga naar eind14 | |
[pagina 224]
| |
Ten slotte krijgt Kommer een python te pakken. En dan lezen we: Zoo ploeterden we weer naar buiten, bij welke beweging de fakkeldrager grooten ijver aan den dag legde. De gevangene werd buiten met eenige moeite in een meegenomen hok gestopt en toen ging het andermaal naar binnen voor een tweede exemplaar, dat vlug gevangen werd. Ik had bij het dragen den staart vast.Ga naar eind15 Zentgraaffs ‘De slangengrot’ is een van de zeer vele verhalen van voor 1925, van deze nu vrijwel vergeten free lance-verslaggever met zijn fenomenale kennis van Indië, die zijn publiek steeds maar weer verraste en vermaakte met zijn duizend-en-een vertellingen over van alles en nog wat uit het Indische leven. Treffend zijn z'n observaties, die met gevoel voor sfeer en suspense zijn neergeschreven: voorbeeldige journalistiek waarmee hij de Indischgast amuseerde. En boeiend, met hun echo's uit het oude Indië, zijn die vertellingen nog steeds. Dat was voor mij de reden ze hier even aan de oppervlakte te brengen. | |
Kommer tot slotDe lectuur van ‘Nji Paina’ en de wetenschap dat de wegen van Kommer en Zentgraaff elkaar op enig moment hadden gekruist, brachten mij tot míjn verhaal. Ik wilde iets kwijt over Zentgraaff, dat ‘vat vol tegenstrijdigheden’, maar al evenzeer over Kommer, die tot de verbeelding sprekende kiai ular - hij die macht heeft over slangen - zoals hij in de inheemse wereld eerbiedig werd genoemd. Aan Kommer zijn de laatste alinea's van mijn verhaal gewijd. Al eerder vertelde ik dat Kommer in 1902 leiding ging geven aan de Pewarta Soerabaja. Daarnaast gaf hij zijn zorg aan een omvangrijke menagerie, een ‘mooie en kostbare verzameling van de meest uiteenloopende dieren’, lezen we in een krantenbericht uit 1917.Ga naar eind16 Tot die dieren hoorden, aldus een ander blad, de heilige witte aap, brilslangen en orang oetans. Van deze laatste heeft hij eenige exemplaren van de geboorte af groot gebracht en de beesten waren zoo mak, dat hij met die dieren als kinderen door de stad wandelde. [...] Kommer zorgde eens op een avond voor een origineele sensatie door met twee als menschen verkleede mensch-apen drie kaartjes voor een bioscoop te koopen en de voorstelling bij te wonen. | |
[pagina 225]
| |
Titelpagina van de vertelling ‘Nji Paina’ van Herman Kommer.
In 1921 trok Kommer zich terug uit de journalistiek en leefde toen nog uitsluitend met en tussen zijn dieren. Eruit ging hij alleen dan nog, wanneer hij werd geroepen om een in de kampong gesignaleerde slang te vangen. Hij wist, vinden we opgemerkt, ‘met zijn droomerige oogen slangen te biologeeren.’ Kommer stond bekend als een ‘merkwaardig en een zonderling man’, voor wie dieren ‘zijn eenige vrienden waren’, zo lezen we. Het volgende citaat geeft een idee hoe hij leefde met zijn dieren: Jarenlang heeft Kommer gewoond op Kaliondo, waar hij op een zeer klein erf een groot aantal dieren had samengebracht, welke op de meest primitieve manier gehuisvest waren. In een hoek lag een krokodil in een beetje modder en daarnaast versufte een tijger in een hok, dat nauwelijks ruimte voor beweging liet. De hokken van apen, vogels, slangen en ander gedierte stonden zoo samen- | |
[pagina 226]
| |
gepakt en op elkaar gestapeld dat bezoekers altijd gevaar liepen door een aap gegrepen te worden of de hokken omver te stooten. Later werd de collectie overgebracht naar Darmo, een ander gedeelte van Soerabaja. Kommer zelf verbleef in de nabij gelegen kampong Tangsi Dinojo, waar hij onder zeer armoedige omstandighedenGa naar eind18 inwoonde bij een Javaan. Er waren mensen in de stad die zich het lot van de dieren aantrokken, vooral in wat later jaren, toen Kommer bij gebrek aan middelen zijn dieren begon te verwaarlozen en vogels en apen doodde om ze als voedsel aan zijn tijgers te geven. Ook ontsnapten er dieren, zoals zo nu en dan een krokodil. Er werd een vereniging opgericht, die Kommers verzameling zag als een mooi begin van een op te richten dierentuin. Het is er tijdens het leven van Kommer niet van gekomen, waarschijnlijk omdat hij dat niet wilde of voorwaarden stelde waaraan niet kon worden voldaan.Ga naar eind19
Kommer was immuun geworden voor slangenvergif. Niettemin werd hij slachtoffer van een door een slangenbeet veroorzaakte wond. Hij sloeg de voorschriften van de Soerabajase arts S. de Wolff, die hem kosteloos wilde behandelen, in de wind en gaf de voorkeur aan inlandsche medicijnen. Hij kreeg gangreen oftewel koudvuur waaraan hij op nieuwjaarsdag 1924 overleed. Hij was 50 jaar oud geworden. De dag erop werd hij op kosten van Pewarta Soerabaja, zijn vroegere krant, eerste klas begraven. Op diezelfde dag blikte het Soerabaiasch Handelsblad, de krant van Zentgraaff,Ga naar eind20 uitvoerig terug op Kommers leven. ‘Op het graf’, zo luidt de laatste zin van dit ‘In Memoriam’, ‘komt een steen, welke aan het leven van dezen merkwaardigen man zal blijven herinneren.’Ga naar eind21 Kommers dieren werden overgenomen door de gemeente Soerabaja. En werkelijkheid werd nu, wat een aantal inwoners van de stad al eerder voor ogen had gestaan: de menagerie werd het begin van de Soerabajase dierentuin, de nog steeds bestaande Kebon Binatang Darmo. |
|