Indische Letteren. Jaargang 24
(2009)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Wat deed Madelon op 5 november 1951?
| |
[pagina 229]
| |
Madelon en Hein Doffegnies met hun eerste dochtertje, Mary Maud, 1920.
een schat aan totaal ongeordend materiaal aantrof, variërend van manuscripten van vertalingen tot telefoonbriefjes, en van schriften vol aantekeningen tot bankafschriften en correspondentie met haar accountant. Het eerste vel papier stamde uit het midden van de jaren vijftig. In die periode woonde de schrijfster in een piepkleine flat aan de Beethovenstraat in Amsterdam-Zuid. Het was het aankoopbewijs van een koelkast, de Elektrolux L155. Een zogenaamd tafelmodel voor een bedrag van 490 gulden, tegenwoordig bijna 1400 euro. Maar uit het volgende document bleek dat Madelon niet lang daarna opnieuw een ijskast kocht. Ditmaal ging het om de L 1500, ook van Elektrolux, maar heel wat groter dan het vorige exemplaar en aanzienlijk duurder: 1220,50 gulden, wat nu neerkomt op meer dan 3300 euro. Bovendien werd het apparaat deze keer geleverd in een zeewaardige verpakking. Waarvoor had Madelon plotseling die enorme ijskast nodig, die nauwelijks in haar tweekamerwoning paste? Het antwoord staat in het tiende hoofdstuk van mijn biografie.Ga naar eind2 | |
[pagina 230]
| |
Madelon Székely-Lulofs, begin jaren dertig.
Natuurlijk was het me bekend dat de schrijfster graag reisde. Maar uit haar aantekeningen leidde ik al spoedig af dat Madelon in veel meer landen - en zelfs continenten - geweest was, dan ik had kunnen vermoeden. Naast het toenmalige Nederlands-Indië, Nederland en Hongarije woonde ze geruime tijd in Australië en zelfs in Israël. En hoewel ze zelf nooit de Atlantische Oceaan overstak, deed haar eerste echtgenoot Hein Doffegnies dat wel, in gezelschap van hun beide dochters die vele jaren in Canada woonden, waardoor ook dat land tot mijn onderzoeksgebied behoorde. Verder stelde ik vast dat Madelon tot het eind van haar leven correspondeerde met een groot aantal vrienden en bekenden uit al die landen. Een bijkomende complicatie was dat ze dat in zoveel verschillende talen deed: naast het Nederlands, Engels en Duits waren dat ook het Bahasa Indonesia en het Hongaars. | |
[pagina 231]
| |
Waar begin je als biograaf je onderzoek mee? Zelf heb ik er een gewoonte van gemaakt om niet stilzwijgend aan de gang te gaan, maar met veel mensen in mijn omgeving over mijn onderwerp te praten. Dat leidde in het geval van Madelon al direct tot opmerkelijke resultaten. Op een receptie stelde een van mijn literaire vrienden mij voor aan een forsgebouwde oudere man. Het ging om Hans Visser, die zelf een levensbeschrijving van Simon Vestdijk had gepubliceerd. Visser bleek een bijzonder hartelijke man te zijn. Hij vroeg me meteen of ik wel al het werk van Székely-Lulofs in druk bezat. Zelf had hij namelijk enkele jaren daarvoor al haar boeken aangeschaft. Ik vroeg hem uiteraard naar de reden van die aankoop en die was heel verrassend. Tijdens een congres in Vancouver had hij een bezoek gebracht aan een groot aantal leden van de Nederlandse vereniging in die stad. Een van de mensen die hij bij die gelegenheid uitgebreid had gesproken, was Christine Benny, de tweede dochter van Madelon, die inmiddels was overleden. Twee dagen later ontving ik van hem het boekje Onze bedienden in Indië dat nog aan mijn verzameling ontbrak. Tevens stuurde hij me een reeks ongepubliceerde interviews toe met Nederlanders in Canada, waaronder dat met Christine Benny. Mijn ontmoeting met Hans Visser kwam net op tijd, want zes weken later overleed hij. Ik had hem nog net kunnen bedanken. Wanneer je over een goedgevulde boekenkast beschikt, en dat geldt voor de meeste historici en neerlandici, dan is het verstandig om niet alleen de voor de hand liggende werken door te nemen als je op zoek bent naar sporen van je onderwerp. Zo vond ik tot mijn verbazing in de memoires van de anarchistische journalist Anton ConstandseGa naar eind3 dat hij in zijn jeugd godsdienstonderwijs had gevolgd. Zijn leraar was Sicco Lulofs, de grootvader van Madelon. Uit die herinneringen kwam ik meer te weten over het opvliegende karakter van de dominee, die niet graag over God sprak en er geen been in zag om gewelddadig op te treden tegen zijn leerlingen. Het was een karaktertrek die Sicco zou doorgeven aan zijn oudste zoon Claas en die, op zijn beurt, aan zijn oudste dochter Madelon. In de briefwisseling tussen Theun de Vries en Simon Vestdijk vond ik een minieme verwijzing naar het feit dat Theun de Vries in het oorlogsjaar 1942 tijdelijk ondergedoken zat in een pension in Santpoort. Aangezien Madelon na haar vertrek uit Boedapest ook geruime tijd in verschillende pensions in Santpoort woonde, nam ik aan dat zij hem die onderduikplek bezorgd had. De enige manier om daarachter te komen, was het Theun de Vries zelf te vragen. Daar moest ik niet te lang mee wachten, want de voormalige communistische auteur was inmiddels al 94 jaar oud. Op mijn brief ontving ik een zeer positieve reactie. De Vries bevestigde mijn vermoeden over zijn verblijf aan de Vinkenbaan 17 bij de onderwijzeressen Jet Uyttenboog- | |
[pagina 232]
| |
aard en Trijn Nanning. Hij gaf ook een beschrijving van het huis van Madelon met langs de trap enkele tientallen omslagen van de vertalingen van haar werk. ‘Het is kennelijk een genoegen om die dagelijks te zien’, schreef hij mij met bijna hoorbare verbazing.Ga naar eind4 Het kan beslist geen kwaad om je informanten nog een tweede brief te sturen. Bij Theun de Vries gaf ik zelf nog een aantal details over Madelon en Santpoort. Prompte vulde hij mijn kennis aan met meer bijzonderheden over Madelons illegale werk en over de cellist die bij haar in huis ondergedoken zat en met wie zij een intieme verhouding zou krijgen. Helaas is niet iedere persoon, maar zeker niet elke instantie bereid om aan een wetenschappelijk onderzoek mee te werken. Ik heb goede ervaringen met de Canadese en de Amerikaanse overheid, die mij verschillende documenten toestuurden zonder daarvoor iets in rekening te brengen. Met de internationale vertegenwoordigers van ons koninkrijk ligt dat wel even anders. Voor mijn biografie had ik graag een kopie gehad van de geboorteakte van Madelon. Daarom richtte ik een e-mail aan de Nederlandse ambassade in Jakarta, met de reden van mijn verzoek en met de vermelding van de geboorteplaats plus geboorte- en sterfdatum van de schrijfster. Een medewerker van de ambassade mailde mij terug dat Madelon ‘haar geboorteakte kan opvragen. Daartoe dient zij een kopie van haar paspoort aan ons te zenden en een kopie van haar oude geboorteakte’. Dat zou zo'n vijftig jaar na haar overlijden wat ingewikkeld worden en om die kopie van haar geboorteakte ging het me nu juist. De medewerker van de ambassade meldde verder dat de kosten 125 euro bedroegen en dat ik rekening moest houden met een zoekperiode van drie tot zes maanden. Aangezien andere onderzoekers mij vertelden dat die kosten ook in rekening gebracht worden, als het ambassadepersoneel niets weet te vinden, heb ik er maar vanaf gezien. Hoewel er op een biografie over het algemeen slechts één naam vermeld staat als auteur, is er bij een dergelijke levensbeschrijving vrijwel altijd sprake van enige vorm van teamwork. Over de aanpak en opzet van mijn boek over Madelon heb ik geregeld van gedachten gewisseld met mijn vrienden. Zij hebben dan ook een belangrijke bijdrage geleverd aan het uiteindelijke resultaat. Zo ging ik geregeld te rade bij Gerard Termorshuizen die, dankzij zijn intensieve onderzoek naar de Indische pers, over een indrukwekkende kennis van koloniale zaken beschikt. Hij bracht mij destijds in contact met de oudste dochter van Madelon. Maar ook anderen hielpen mij aan veel belangrijke informatie. Van de laatste vriend van Madelon wist haar dochter nog dat hij een korte naam droeg, die enigszins op ‘Pen’ leek en een moordgeschiedenis in de Scheveningse duinen had beschreven. Toen ik het | |
[pagina 233]
| |
De letterkundige A. Henri Ett (1908-1982), de laatste vriend van Madelon.
daar met Olf Praamstra over had, zei hij: ‘Dat zou best eens Henri Ett kunnen zijn.’ En ja hoor, hij was het. Soms valt biografisch onderzoek in de praktijk erg mee. De oudste schoonzoon van Madelon was architect. In diens nalatenschap vond zijn zoon Ewoud, tussen alle kartonnen kokers met bouwtekeningen, er één met een geheel andere inhoud. Die koker bevatte de herinneringen van Hein Doffegnies, de eerste man van de | |
[pagina 234]
| |
schrijfster. Waarom hij zijn levensverhaal schreef op bijna tien vellen papier met een breedte van ruim één meter is mij nog steeds niet duidelijk. Maar ik was er niet minder blij mee. Naarmate je met meer mensen over je onderwerp spreekt, neemt de kans toe dat je uit een volkomen onverwachte hoek informatie krijgt aangereikt. Op een avond werd ik zelfs opgebeld namens een handelaar uit Amsterdam, die mij wel een brief van Madelon wilde verkopen. Ik ben op zijn aanbod ingegaan, omdat ik de prijs van twintig euro buitengewoon schappelijk vond. Ik heb er nooit spijt van gehad. Het was namelijk een van de weinige brieven van Madelon die uit de periode direct na de Tweede Wereldoorlog zijn overgeleverd. En hij bevatte belangrijk nieuws over haar standpunten en haar persoonlijke situatie in die tijd. Madelon was een vaardige briefschrijfster. Hetzelfde kan gezegd worden van haar vader Glaas en van haar tweede man, László Székely. Van Hein Doffegnies heb ik geen correspondentie teruggevonden, maar zijn memoires zijn vlot geschreven en informatief. Székely hanteerde een wonderlijk taalgebruik met een geheel eigen spelling, wat voor een Hongaar die zich in een andere taal uitdrukte niet zo vreemd was. Hij maakte het mij al makkelijk door zijn brieven in het Nederlands te schrijven, met af en toe een uitstapje naar het Duits, Frans of Maleis. Hoe karakteristiek een handschrift ook is, het kan voor een onderzoeker een nachtmerrie vormen als de tekst amper te ontcijferen valt. Madelon had een duidelijk handschrift. Dat gold beslist niet voor Székely, maar gelukkig typte hij meestal zijn brieven, zodat ik alleen moeite had met zijn opmerkingen in de marge. De meeste problemen bezorgde mij het nagenoeg onleesbare handschrift van Madelons moeder, Saar Dijckmeester, van wie de familie mij twee doosjes met in totaal vijftig brieven leende. Saar had tijdens haar internering in een Jappenkamp een ernstige oogaandoening opgelopen. Vervolgens had ze zichzelf een nieuw soort schrift aangeleerd, waarvan helaas de letters vrijwel nooit een overeenkomstige vorm vertoonden. Een schrale troost was dat Madelon het handschrift van haar moeder ook niet kon lezen.Ga naar eind5 Hoewel Saar uitvoerig en voortdurend klaagde, zowel over haar leefomstandigheden als over de prijzen van alle denkbare goederen, waren haar brieven wel belangrijk. Ze bevatten heel wat informatie over Madelon, van wie de brieven aan haar moeder niet bewaard zijn gebleven. Met veel inspanning is het me uiteindelijk gelukt de inhoud van al die vijftig brieven te ontcijferen. Tot slot zal ik iets vertellen over het toeval dat in het onderzoek voor mijn biografieën al vaker een rol speelde. Het gaat dan om serendipity, om een mooi woord te gebruiken. Je bent op zoek naar een bepaald feit en je vindt, onverwacht, iets totaal | |
[pagina 235]
| |
László Székely met aapje, ca. 1925.
anders. Wie mijn vorige biografie, Dirksland tussen de doerians, gelezen heeft, weet dat ik destijds tot mijn eigen verbazing ontdekte dat mijn onderwerp, Willem Walraven, in zijn jeugd een verhouding had met een zekere Antonia Hendrika Okker, de dochter van de schipper Pleun Okker.Ga naar eind6 Ik legde die verrassende bloedverwantschap voor aan mijn vader, die nuchter opmerkte dat er in onze familie niet gePleund wordt. Er kon dus hooguit sprake zijn van een verre relatie. Dat was niet erg, want het lag nooit in mijn bedoeling om mijn toenmalige hoofdpersoon bij mijn familie in te | |
[pagina 236]
| |
lijven. Ook ditmaal was er sprake van verschillende toevalligheden die ik lang niet allemaal voor mijn boek kon gebruiken. Daarom zal ik ze in dit artikel vermelden. De eerste man van Madelon, Hein Doffegnies, volgde in Deventer de vijfjarige HBS. Op diezelfde school zat Ben Helderman, een oom van mijn vrouw. Ben Helderman was weliswaar een aantal jaren jonger dan Doffegnies, maar omdat Hein zo ongeveer om het jaar doubleerde, kwamen ze in het eindexamenjaar toch bij elkaar in de klas terecht. Hun contact ging nog verder, want na dat eindexamen gingen ze samen naar Nederlands-Indië om er te werken voor de Bataafsche Petroleummaatschappij. Zelf heb ik sinds een aantal jaren last van een huidkwaal waarvoor ik met tijdelijk succes behandeld ben door dr. C. Kennedy, die destijds als huidarts verbonden was aan het Leids Universitair Medisch Centrum. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef László Székely door omstandigheden in Boedapest, terwijl Madelon met hun dochter Kotjil in Nederland woonde. In die periode correspondeerden ze regelmatig en Madelon stuurde af en toe bij haar brief een foto van Kotjil mee. Op een van de foto's was duidelijk te zien dat het meisje een dik oog had. Daarop stuurde Székely vanuit de Hongaarse hoofdstad twee tubes zalf naar Nederland op. Hij legde uit dat die zalf afkomstig was van een bevriende specialist, een huidarts, die de naam Kennedy droeg. Zulke ontdekkingen zijn natuurlijk aardig, maar voor een biografie blijken ze zelden bruikbaar. Voor elke schrijver van een biografie breekt na de publicatie van zijn boek een betrekkelijk spannende tijd aan. Het is immers mogelijk dat er plotseling nog een aantal belangrijke getuigen opduikt, een verborgen dagboek, een omvangrijk pakket brieven, om niet te spreken over een of meer zogenaamde natuurlijke kinderen. In de praktijk valt dat gelukkig meestal wel mee. Na de verschijning van mijn biografie van Willem Walraven kwam er nog één briefkaart van zijn hand tevoorschijn waaraan ik een kort artikel heb gewijd.Ga naar eind7 De publicatie van Tumult, mijn boek over Madelon Székely-Lulofs, leverde mij wel een bijzondere verrassing op. Gerard Leenders, een van de redacteuren van het radioprogramma OVT van de VPRO, die mij interviewde, vroeg mij na afloop of ik de stem van Madelon kende. Dat was nog niet het geval. Hij vertelde me dat er een bandje met een zogenaamde proefopname voor de radio bestond van Madelon. Daarop legt zij het een en ander uit over het volk van de Minangkabau dat leeft in de omgeving van het meer van Maninjau. Dat meer werd door de schrijfster als het paradijs op aarde beschouwd. De proefopname dateert van 5 november 1951, zodat ik ook weet waar Madelon zich die dag mee bezighield. Zelf weet ik uit overlevering wat ik die datum deed. Op die dag werd ik geboren. |
|