Indische Letteren. Jaargang 24
(2009)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Een Indische jeugd of een jeugd in Indië
| |
[pagina 5]
| |
ster Sophie Roskes Indische is. Zij toont wel kennis van de adat en gebruiken van het gebied waar de vader van Floortje is gestationeerd. Haar beschrijvingen van het goeds dat de Hollanders daar hebben gebracht (‘daar werd wat groots verricht’), doen vermoeden dat zij Nederlandse is. Ik lees er soms een rechtvaardiging in. Waarschijnlijk is er een tussengebied en lukt het de Hollandse auteur het Indische perspectief te benaderen. Een tussengebied waardoor de roman op verschillende manieren gelezen kan worden. Floortje is niet een erg duidelijk voorbeeld van een Indisch perspectief, maar was voor mij een eye-opener voor het Indische perspectief in de letteren. Misschien vanwege het verschil tussen een jeugd in Indië en een Indische jeugd. | |
Een Indische jeugdVaak wordt er geen verschil gemaakt tussen een jeugd in Indië en een Indische jeugd. Indisch wil zeggen dat je een Indonesische ouder of voorouder hebt, je bent ‘gemengd’. Van binnen word je verscheurd, omdat je solidair bent met je Indonesische voorouder, maar je ouders willen dat je je Hollands gedraagt - ook al zijn ze zelf nooit in Nederland geweest - en sturen je, wanneer de financiën het toelaten, naar concordante scholen met Nederlands als voertaal. Dat verhoogde immers later je kans om een treetje hoger te komen in de koloniale maatschappij. Alleen: je bent en blijft van gemengd bloed. Velen voelden zich daardoor minderwaardig. Op een enkele uitzondering na bleven Indische mensen tot de middenklasse behoren. Daarom is een Indische jeugd en een jeugd in Indië cruciaal verschillend. Een Indische jeugd betekent dat je opgroeit op een Indische manier, dat je taalgebruik varieert van overdreven goed Nederlands tot petjoh, dat je een Indische cultuur van binnen uit leert kennen en uiteindelijk ook een Indisch perspectief hanteert. Ook is er een verschil tussen een jeugd voor of na de Tweede Wereldoorlog. Voor de oorlog was de maatschappij sterk eurocentrisch gericht. De Hollanders hadden de macht en dat merkte je door de alom aanwezigheid van de Nederlandse taal en de wetgeving, de aanwezigheid van Nederlanders in het straatbeeld en de hoge functies die zij doorgaans bekleedden. De plaats van de Indo in die maatschappij was vrijwel altijd enkele treden lager. Toch werden mijn Indische ouders lyrisch als ik vroeg wat het betekende ‘kind in Indië’ te zijn geweest. Mijn ouders spreken dan ook van een gelukkige jeugd. Mijn moeder groeide op in een weeshuis, geleid door Nederlandse | |
[pagina 6]
| |
nonnen. Er was rust en orde. Mijn vader groeide op in een gezin waar financieel veel mogelijk was. Zijn vader werkte bij de Volkskredietbank, zijn moeder was één van de eerste vrouwen die chauffeerde. Als moeder van zes zonen had zij een reputatie hoog te houden. ‘Ma, wat gaat u langzaam’, jutten de zonen haar op. En dan gaf zij, mijn oma, gas. We spreken van 1917. Op het symposium Het kind dat wij waren. De Indische jeugd in de literratuur, gehouden op 11 november 2007 sprak Pamela Pattynama over de herinneringsknoop van Indische nostalgie. ‘Wie zich verdiept in het vele dat over Indië verschijnt, weet al snel dat een jeugd in Indië onveranderlijk wordt voorgesteld als het heerlijkste dat iemand kan overkomen. Veel oud Indië-gangers werken mee aan de mythevorming rond een blijkbaar onweerstaanbaar beeld [...]. Het is vooral de eerste generatie Indische auteurs die het beeld heeft gevestigd van het gelukkige Indische kind dat vrij ronddartelt in een zonovergoten palmenlandschap.’Ga naar eind2 Pattynama noemde onder meer de schrijfster Lin Scholte, een anak kolong. Zij groeide op in een gezin dat in armoede moest leven. Toch noemt zij haar jeugd ‘paradijselijk’. Deze herinneringen in levensverhalen, egodocumenten of films vastgelegd sluiten pijnlijke feiten en emoties uit, waardoor mythes ontstaan. En naar mijn mening sluit Indisch in Indië ook Hollanders in Indië uit. Die ander kan nog zo begrijpend, sympathiek of welwillend zijn, maar die ander is niet eigen, niet Indisch. Er is een deel van Indisch in Indië dat alleen door Indische mensen begrepen kan worden. Dat geldt ook voor de literatuur. Er is Indische literatuur, die alleen door Indo's geschreven, verteld en begrepen kan worden. Er is een Indische stem in de literatuur die alleen Indische mensen werkelijk begrijpen. Totoks, ook al werken ze honderd jaar aan een biografie, kunnen dat niet, want hoe kun je begrijpen dat een Indo Hollandser dan Hollands moet zijn om in zijn eigen land maatschappelijk geaccepteerd te worden! Een Indische jeugd in Indië was anders. Huis, tuin en portemonnaie waren in de regel minder ruim. In die uitgebreide Indische families had je de ‘verwentantes’ en -ooms, waaronder soms een belandahater. Hij kwam niet zichtbaar in opstand, maar uitte in vertrouwde kring zijn ongenoegen, bijvoorbeeld over een misgelopen promotie. Met Hollandse kinderen kon beperkt worden omgegaan, met elkaar spelen was niet altijd vanzelfsprekend. Indische kinderen zelf stelden zich ook terughoudend op, meestal ingegeven door de ouders. Een Indisch kind woonde soms dichter bij een kampong en zag het wayangspel en hoorde de gamelan in de verte en groeide op natuurlijke wijze tweetalig op. Wie de afstand tussen Indisch en Hollands niet erkent, denkt koloniaal en negeert ervaringen van generaties Indische mensen. Wij hebben een stem. Een Indische | |
[pagina 7]
| |
stem en die wordt pas de laatste decennia luider en gehoord! Ik vergelijk daarom mijn eigen Indische jeugd met die uit enkele boeken die een jeugd in Indië beschrijven. Allereerst De Canneheuveltjes, een verhaal uit het Indische kinderleven van Marie Ovink-Soer. Het eerste deel van de serie verscheen in 1912. Hoofdpersoon Fritsje gaat graag met baboe Tidjem op bezoek bij haar moeder Bok Sidin. Zij woont in de kampong, heeft zachtbruine ogen en een onsmakelijke mond vanwege het sirih pruimen. ‘Maar Fritsje zag die monden zoo veel in zijn omgeving, dat hij er gewend aan was, er volstrekt geen aanstoot aan nam.’ Lopend door de kampong ziet Fritsje hoe de mensen wonen en werken: vrouwen batikken, moeders met kinderen met dikke rijstbuikjes, de karbouwenjongetjes. Dat laatste lijkt Fritsje wel wat, vooral omdat je dan niet naar school hoeft te gaan. En Fritsje bouwde luchtkastelen, en droomde er van, toen hij in zijn frisch wit bedje lag, welverzorgd en trouw behoed; omringd door de gemakken en de weelde, die hij zijn leven lang gekend had, en waarvan een karbouwenhoedertje zelfs niet wist, dat zooiets ter wereld bestond.Ga naar eind3 Marie Ovink-Soer beschrijft de doerian als volgt: ‘een sterk verkoelende, leelijk riekende vrucht, waar de meeste Indische menschen en kinderen dol op zijn.’ Een wonderlijke beschrijving. Tante Letje, of Nonna Duijk, die na veel kinderjuffrouwen voor de moederloze Canneheuveltjes komt zorgen, is een ‘typisch’ Indische tante. Ze straft niet, ze sust, paait en verwent. Het is een stereotiep beeld van een jeugd in Indië van een Hollands kind. Waren deze boeken populair onder Indische kinderen? Meestal wel. Bovendien waren toen de kinderboeken die zich in Indië afspeelden allemaal geschreven door Nederlandse auteurs. Maar Indische kinderen hebben ook een eigen beleving. | |
[pagina 8]
| |
Mijn eigen jeugdIk heb een Indische jeugd gehad en dus kreeg ik ook de onderhuidse wrok en stille berusting mee. Hoe zag mijn jeugd eruit? Op de lagere school kwam de juf terug van verlof en leerde ons met hernieuwde ijver liedjes als ‘Hollands vlag, je bent mijn glorie’. De lees- en leerboeken gingen over Nederland, over Ot en Sien en Pim en Mien. Mien bijt in een appel en niet in een jambu air, die ook fris en sappig is. Een appel was voor een doorsnee Indisch gezin overigens onbetaalbaar. In de vijfde klas van de lagere school kregen wij het leesboekje Zonnebloemen (1939), speciaal samengesteld door K.J. Danckaerts en Diet Kramer voor de Indische Lagere School want ‘de samenstellers hebben gedacht aan de bijzondere eisen, welke in dit land aan een leesboek gesteld moeten worden.’ Dus werd daarin opgenomen naast sprookjes en een verhaal dat op Texel speelt, een verhaal over de Krakatau. Zonnebloemen was een gunstige uitzondering. Op de HBS was de focus uitsluitend gericht op Nederland; op de Rijn voeren Rijnaken. Dat ontlokte een klasgenoot de vraag: ‘En wat op de Tjiliwung?’ Op de HBS kregen wij Nederlands van Mère Veronique, al meer dan twintig jaar werkzaam in Indië. Toen zij op een dag het gedicht ‘De akelei’ ging behandelen, stak een klasgenote haar vinger op en vroeg wat dat was. Een bloem, legde Mère uit en liet een afbeelding van een akelei zien. Waarop mijn klasgenootje opmerkte: ‘Lelijk ach, Mère, waarom niet een gedicht over de melati of de kambodja?’ Hoe schreef een Indische auteur over zijn jeugd? Loes Nobel (Surabaya, 1931) schreef een ontroerende scène in Huil niet om een belanda, een verhaal over een onmogelijke liefde van een Indisch meisje voor een Hollandse man. De scène speelt zich af op de speelplaats van een school in het vooroorlogse Indië. ‘Jij hoort bij de witten,’ klasseerde ik hem. Hij knikte. Ernstig. Begon toen te lachen, misschien opgelucht. Hij wist nu zijn plaats. [...] | |
[pagina 9]
| |
‘Jij kan niet bij mij komen spelen, zegt mijn moeder, omdat je bruin bent.’Ams houdt van Indië van M.J. van Marle-Hubregtse gaat over een Nederlands gezin dat in Semarang woont. Vader heeft een goede baan, moeder zorgt samen met de djongos, wasbaboe, kokki en de binnenmeid dat alles op rolletjes loopt in het gezin. Ams zit op de HBS samen met Soedarso, een Javaanse jongen van goede komaf. Alleen bevoorrechte kinderen van Javaanse ouders konden een HBS bezoeken. De omgang is vriendschappelijk. ‘Wij hebben toch maar een fijn land,’ zei Ams tevreden. | |
[pagina 10]
| |
land van Vader en Moeder, die zijn daar thuis. Maar ik niet, ik hoor hier.’ [...] ‘Hier hoor ik,’ herhaalde ze, ‘ik ben toch hier geboren. Ik houd toch van de bergen en de mensen hier!’ Zo lagen de verhoudingen, ook voor kinderen. In veel Indische jeugdboeken van Nederlandse auteurs speelt de Hollandse huiselijke gezelligheid een belangrijke rol. Vaak geven de auteurs ook informatie over de Indonesische cultuur, maar zij schrijven over een wereld die zij niet van binnenuit kennen. Daarom wordt die wereld van een Indisch of Indonesisch kind altijd van buitenaf beschreven in termen waarvan je je af kunt vragen hoe een Indisch kind die las en interpreteerde. | |
Indië wordt IndonesiëAl bracht de oorlog een duidelijke cesuur aan, Indië werd natuurlijk niet meteen Indonesië. Mijn Indische jeugd speelde zich af in die overgangswereld van Indië naar Indonesië en ik was zowel toeschouwer als deelnemer. Langzaam verdwenen de Nederlanders uit het straatbeeld en de Nederlandse taal uit het dagelijkse leven. Als Indisch kind voelde ik dat weggaan voor ons ook een optie was, maar tegen een hoge prijs, hoger dan voor de Hollanders, die immers niet volledig geworteld waren. Zij kenden de luxe van het geruststellende weten: ik kan weg als ik wil. Wij zullen het nooit zeker weten, maar zouden zij voor altijd in Indië gebleven zijn, als ze het land niet hadden moeten verlaten? Het was intussen 1954. Op de radio hoorde je ‘Inilah Radio Republik Indonesia dengan warta berita’ maar op school leerden wij nog steeds dat de Rijn bij Lobith Nederland binnenstroomt. Wij werden nog steeds omringd door bediendes die om strijd ‘hun’ kind verwenden, door de warmte, de schitterende natuur, de guna-guna verhalen en dat alles in een multi-culturele samenleving. Een samenleving waarin juist Indische ouders niet zelden de omgang met Indonesische kinderen verboden. Voor mij voelde dit als het ontkennen van een deel van je eigen afkomst. Toen de HBS werd gesloten in 1957, maakte ik de overstap naar de Sekolah Menenga Atas, | |
[pagina 11]
| |
de SMA, waar onderwijs werd gegeven in het Bahasa Indonesia. Dat was wel even wat anders dan het Indonesisch dat je dagelijks sprak met bediendes of op straat. Ik heb lang van binnen gehuild om de HBS-deur die voor mij neus werd dichtgeslagen en de schoolboeken die werden verbrand. Ik vond het niet erg om naar de SMA te gaan, wel dat ik geen keuze had. Op het schoolplein zongen wij nationalistische liederen.
Tanah airku tidak ku lupakan
Yang terkenal selama hidupku
Biarpun saya pergi jauh
Tidak 'kan hilang dari kalbu
Tanahku yang ku cintai
Engkau ku hargai.Ga naar eind6
Indië was Indonesië geworden. Later besefte ik dat die onvrijwillige overstap een blessing in disguise is geweest. Ik leerde op de SMA over de Indonesische cultuur en ik leefde daar in een werkelijke multiculturele samenleving omdat Chinezen, Javanen, blank én bruin, allen dezelfde school konden bezoeken. Er waren geen aparte Inlandse of Chinese scholen meer! | |
ConclusieWas een Indische jeugd of een jeugd in Indië wel zo gelukkig? Waarom wordt er meteen een roze bril opgezet? Hoe bestaat het dat ondanks gedwongen afscheid en bittere ervaringen de herinneringen aan Indië alleen maar zoet zijn? De scheidslijn tussen blank en bruin was scherp. Pamela Pattynama stelt dat met Oeroeg van Hella Haasse de eerste na-oorlogse herinnering aan een jeugd in Indië in de Nederlandse literatuur verschijnt. ‘Met Haasses populaire debuut zijn “kinderen in een Indisch landschap” de Nederlandse literatuur binnen komen wandelen [...]. Oeroeg luidde ook de liefkozing van de “Indische jeugd” in: het werd niet alleen een vertrouwd, maar ook een geïdealiseerd en geromantiseerd motief.’Ga naar eind7 Toch ben ik van mening dat wie niet Indisch is een ‘Indische jeugd’ niet werkelijk kan beleven en navoelen. Dit is dermate ingewikkeld dat ik zou willen dat aan dit onderwerp eens een symposium wordt gewijd. Een symposium waar uitsluitend Indische sprekers het woord voeren. Zij mogen Indisch-Indisch, Indisch-Hollands, Indisch-Chinees of Indisch-Indonesisch zijn, maar zij zullen in ieder geval een Indische blik - perspectief - geven. | |
[pagina 12]
| |
Er moet meer ruimte komen voor het Indische perspectief en Indische thema's in de literatuur. Indische stemmen klinken anders, namelijk Indisch. En wat dat is, kan alleen iemand die zelf Indisch is ten volle begrijpen. Ik heb iets willen zeggen over de Indische stem, een Indische jeugd en een jeugd in Indië. Iets, er valt nog veel te zeggen. Ik verlang ook naar een bloemlezing over een Indische jeugd vanuit Indisch perspectief, door Indische mensen samengesteld. Er is nog veel te doen. Ingrid Dümpel is docente Engels geweest maar is nu journaliste en schrijfster van kinderboeken over haar jeugd in het na-oorlogse Indonesië. Zij schreef en speelde de theatermonoloog Ja, ik wil ... eigenlijk niet waarin een vrouw terugkijkt op haar gearrangeerde huwelijk. In het vervolg Zij wilde niet is de moeder van de vrouw aan het woord. De band met haar geboorteland onderhoudt Ingrid Dümpel door het vertalen van werk van Indonesische dichters en schrijvers en door ontmoetingen met Indonesische auteurs. |
|