Indische Letteren. Jaargang 21
(2006)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |||||||||||||
Stephanie Faure in 1931 als Martha van die Markplein-hoek in Die laaste aand (Kannemeyer 1999, foto 57).
| |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
‘Martha van die Markplein-hoek’
| |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
Leipoldt verwerkte hetzelfde gegeven in december 1929 tot een kort toneelstuk, grotendeels in versvorm, dat met de titel Die laaste aand op 27 februari 1930 in Die Huisgenoot verscheen en later dat jaar als boek.Ga naar eind4 Leipoldt spelde de naam van zijn personage deze keer als Van Noot. Het stuk bestaat uit een voorspel en drie bedrijven. In het voorspel dat zich afspeelt op ‘Die Jakatra-strand, laat in die namiddag’ is de jonge vrouw Kami/Martha zopas verlaten door Gysbreg van Noot. Zij zweert wraak op hem. Haar vurige tirade wordt aangehoord door een ‘Priester/Iman’ die haar herinnert aan de wil van God en Allah: [...] laat wat bestem is, wag
Tot God bestemming skik. Geen eed, geen vloek
Tref teen die doel van Allahs wil en mag.Ga naar eind5
Het feit dat Van Nood/t dertig jaar later in de Kaap niet door Martha gedood zal worden, maar door een hartaanval wordt getroffen, wordt hier reeds voorbereid. Er is veel onderzoek naar Leipoldts teksten over Martha en Van Nood/t gedaan. Martha's tragiek, haar ‘blinde haat’, haar ‘nyd en wrok van jarelang’ en haar uiteindelike ‘berou’Ga naar eind6 zijn van alle kanten bekeken. Critici hebben het in hun elegante analyses over het effect van de versvorm, de lyrische intermezzo's en dramatische onthullingen. Onderzoekers zijn ook onder de indruk van de ‘twee tijden en twee agtergronden’ van de minnaars: ‘teenoor die jong minnaar die hardvogtige heerser, teenoor die mooi Oosterse prinses die “ontongvrou” en “towerheks”, teenoor die Westerse milieu van die Kaap die Oosterse agtergrond van Djakatra’.Ga naar eind7 Deze verschillen zijn altijd in een formele zin benoemd in verband met de compositie van zowel de monoloog als het toneelstuk. Literatuuronderzoeker Merwe Scholtz (1980) geeft een uitvoerige kritische opsomming van alle standpunten. | |||||||||||||
Interraciale liefdeNooit echter is er aandacht besteed aan het verschil in ‘ras’ tussen de hoofdpersonages. Dat is zeer opvallend in een omgeving waar iedereen zich druk maakt om kleurverschil, van toen tot nu toe. Het opmerkelijke is verder dat Leipoldts teksten over Van Nood/t en Martha tijdens de hoogtijjaren van de apartheid gingen behoren tot de canon van de Zuid-Afrikaanse letterkunde. De vraag die mij intrigeert is hoe het mogelijk is geweest dat teksten waarin interraciale liefde centraal staat - tijdens het grootste deel van de twintigste eeuw een ondermijnend, ontwrichtend en gevaarlijk thema in de Zuid-Afrikaanse staatshuishouding en literatuur - niet alleen gecanoniseerd werden in de literatuurgeschiedschrijving, maar bovendien werden voorgeschreven op scholen en universiteiten aan studenten die anderszins op alle mogelijke manieren weggehouden werden van dat verbodene: van ‘sex | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
across the colour line’, in de werkelijkheid, maar ook in de literatuur. Werd het verhaal van Leipoldt waarin de passievolle liefde tussen Van Nood/t en Martha centraal staat, dan niet als ‘gevaarlijk’ beschouwd? In dit artikel stel ik deze vragen aan de orde door in te gaan op het verband tussen Leipoldts teksten en zowel de tijd van handeling als de heersende literair-kritische normen die de receptie bepaalden. Met behulp van Edward Saids begrippen ‘filiation’ en ‘affiliation’Ga naar eind8 is de tekstgerichte receptiegeschiedenis van Die laaste aand te duiden. Volgens Said in The world, the text and the critic plaatsen critici soms zo een exclusieve claim op de literaire traditie waarin een tekst staat, dus op relaties van ‘filiation’, dat zij helemaal geen oog hebben voor de materiële relaties van de tekst. En inderdaad, zo gingen niet alleen de Britse critici die Said bestudeerden, te werk, maar ook Zuid-Afrikaanse critici. Nieuwe literaire werken zoals Leipoldts ‘Van Noodt se laaste aand’ en Die laaste aand werden in de toen nog jonge Afrikaanstalige literatuur met behulp van een filiale benadering gebruikt of ingezet om de hele Afrikaanse literatuur omhoog te krikken. De status van deze teksten was reeds goed gevestigd toen er in de jaren vijftig met de uitgangspunten van de ‘New Criticism’ opnieuw serieus naar Leipoldts werk werd gekeken. Scholtz geeft in zijn uitstekende artikel ‘Die liefde is blind: “Van Noot se laaste aand”’ (1980) een overzicht van deze gedetailleerde analyses door toonaangevende critici zoals Dekker, Antonissen, W.E.G. Louw, Grobler, Kannemeyer, Opperman, Cloete en Lindenberg. De monoloog ‘Van Noodt se laaste aand’ en het toneelstuk Die laaste aand werden geprezen en ‘merkwaardig’ genoemd. Zo deed het toneelstuk de critici aan drama's van Shakespeare denken, zelfs aan Griekse tragedies. Er was duidelijk een behoefte om de tekst in een nauwe filiale relatie tot de westerse literatuur te plaatsen. Literatuurwetenschapper M.P. Olivier Burgers beschreef Martha bijvoorbeeld als een personage dat ‘net soos Medea en Lady Macbeth, [...] die kenmerke van 'n oerbeeld (het): die hartstogtelike vrou wat in liefde ly’.Ga naar eind9 Andere critici maakten zich wel grote zorgen over de mogelijkheid dat Martha niet genoeg sympathie bij het gehoor zou oproepen - iets dat wel moet in een Griekse tragedie. Er zijn twee redenen die door Scholtz op een rij zijn gezet: Martha is te lelijk (‘deurdat sy ná haar lyding en vernedering ook nog arm, verstote en zelfs blind is’)Ga naar eind10 en te agressief (‘Sy is 'n tierwyfie en haar wraaksug ruk [...] by tye so totaal hand-uit dat dit moeilik is vir die toehoorder om sy simpatie vir haar te bly behou’).Ga naar eind11 Dankzij de filiatiebenadering en alle nauwkeurige analyses genieten de teksten ondanks deze bezwaren nog steeds een canonieke status. De materiële relaties en historische context van de Van Nood/t-teksten zijn te midden van zoveel close-reading volledig over het hoofd gezien. Burgers had wel in zijn boeiende proefschrift waarin hij op een | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
psychoanalytische wijze onderzoek deed naar Leipoldts Stof-keuse, -verwerking en -ontwikkeling belangrijke, voornamelijk biografische, maar ook historische buitentekstuele gegevens verzameld. Heel in het kort vermelden vrij veel criticiGa naar eind12 de bekende gegevens en legendevorming rond P.G. Noodts dood aan de Kaap in 1729 als brontekst van Leipoldt. Het is echter opvallend dat Scholtz, een invloedrijke close-reader bij uitstek, met uitzondering van een voetnoot geen gebruik heeft gemaakt van Burgers' nauwkeurige navorsing.Ga naar eind13 De belangrijkste geschiedschrijver van de Afrikaanse letterkunde J.C. Kannemeyer zou jaren later in zijn biografie over Leipoldt schrijven dat ‘die slagskaduwee van N.P van Wyk Louw se Die “mens” agter die boek, wat in die vyftigerjare verskyn en 'n geweldige invloed op ons literatuurbeskouing uitgeoefen het’,Ga naar eind14 zelfs Burgers ervan had weerhouden om zijn biografische belangstelling voor Leipoldt tot een volwaardige biografie te brengen. Louws' ‘slagskaduwee’ was zeker ook van invloed op Scholtz. In het kielzog van postkoloniale inzichten is het nu echter tijd om anders naar deze teksten te kijken. Hierbij laat ik me leiden door Saids voorstel om meer aandacht te geven aan de netwerken van affiliatie van een tekst. Ashcroft, Griffiths en Tiffin omschrijven de inzetbaarheid van zo'n benadering als volgt: Said promotes affiliation as a general critical principle because it frees the critic from a narrow view of texts connected in a filiative relationship to other texts, with very little attention paid to the ‘world’ in which they come into being. [...] To recreate the affiliative network is therefore to make visible, to give materiality back to the strands holding the text to society, author and culture. This concern with the materiality of the text also allows [Said] to read the texts of English literature ‘contrapuntally’ to see the extent to which they are implicated in the broad political project of imperialism. [...] The political and social world becomes available to the scrutiny of the critic, specifically the non-literary, the non-European and above all, the political dimension in which all literature, all texts can be found.Ga naar eind15 | |||||||||||||
SmeltkroesDe koloniale rassenpolitiek van Indonesië en Zuid-Afrika tussen ongeveer 1700 en 1730 zijn belangrijke materiële omstandigheden waaraan Leipoldts teksten refereren. Vanaf ongeveer 1600 tot 1800 bestond er een driehoeksrelatie tussen de VOC/Nederland, OostIndië/Indonesië en De Kaap/Zuid-Afrika. Dat had alles te maken met het scheepsverkeer tussen Nederland en Batavia waarbij Kaap de | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
Goede Hoop vanaf 1652 als halfwegstation diende. Jan van Riebeeck en de Kaapse bewindhebbers na hem hadden de opdracht om voorbijvarende VOC-schepen van vers vlees en groente te voorzien. Er zijn vele tekeningen, gravures en aquarellen van de Kaap waarop de Tafelberg uittorent boven de huisjes aan het strand en de zeilschepen in de baai. Reeds vroeg, bijvoorbeeld op tekeningen uit 1656, wordt de uitleg van de vestiging al gedetailleerd weergegeven om een indruk te wekken van controle over een getemde en getransformeerde omgeving. Alles is niet altijd even accuraat, maar de tekeningen benadrukken de vestiging van een nieuwe permanente koloniale nederzetting en de domesticatie van een vreemd vijandig landschap aan de voet van de overweldigende berg. Dit halfwegstation groeide snel uit tot een belangrijke nederzetting met later een eigen gouverneur. Bijna al het verkeer tussen Nederland en de Oost ging via de Kaap, totdat het Suezkanaal in 1869 werd geopend. Op die manier werd de Kaap een smeltkroes van mensen. De plaatselijke Khoi-bevolking werd uit haar vroegere weidevlaktes in de onmiddellijke omgeving van de Tafelberg verdreven, maar bleef deel uitmaken van de Kaapse bevolking. Nederlandse en andere Europese reizigers verbleven op de heen- en terugreis naar en van de Oost telkens ongeveer drie weken aan de Kaap. Tal van deze Europese opvarenden vestigden zich aldaar en slaven werden uit andere Afrikaanse gebieden en oosterse landen naar de Kaap gehaald. Ook oosterse politieke ballingen die door het Bataviase bestuur naar de Kaap werden gezonden en enkele vrije oosterlingen verbleven aan de Kaap. Deze smeltkroes-geschiedenis heeft zijn neerslag in de Zuid-Afrikaanse literatuur over de zeventiende en achttiende eeuw gehad. Vroeger stonden vooral witte mannen centraal als hoofdpersonages, maar de afgelopen jaren is de ene na de andere oosterse en Khoivrouw uit de tijd toen de Kaap nog Hollands was, door schrijvers uit de koloniale Zuid-Afrikaanse archieven opgediept. In die archieven zijn tal van bronnen bewaard gebleven waarin aspecten van hun lang verzwegen levens, weliswaar karig en zeer zijdelings, geboekstaafd zijn. Zo hebben niet alleen Van Riebeeck en zijn opvolgers, maar ook tal van reizigers paragrafen in hun geschriften gewijd aan de Khoivrouw Krotoa/Eva, die zowel kindermeisje als tolk van Jan van Riebeeck was. Zij trouwde met een VOC-dienaar, maar stierf veel te jong onder beschamende omstandigheden. Zij en haar dochter Pieternella zijn de afgelopen tien jaar belangrijke personages geworden in tal van romans.Ga naar eind16 Ook slavinnen van oosterse herkomst komen in recente romans voor, bijvoorbeeld Antje van Bengale en haar dochter Engela. Martha in Die laaste aand van Leipoldt is een vroege voorloper van deze niet-witte personages uit de VOC-tijd. | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
‘A possible character’In het ‘Voorspel’ van Leipoldts toneelstuk heeft zij de naam Kami, maar in de rolverdeling wordt zij genoemd ‘Martha - 'n Javaanse vrou, nog jonk’. In de ‘Bedrywe’ is zij ‘Martha - 'n ou blinde Maleise meid’. Plaats van handeling verschuift dan van Java naar de Kaap. Zij verwijst daar naar zichzelf als ‘Martha van die Markpleinhoek’. Deze naam komt niet in de Kaapse archieven voor. Martha is volledig door Leipoldt verzonnen. Toch is zij waarschijnlijk, ‘probable’, ‘a possible character’. Zij had volgens de verhaallijn van het toneelstuk een intieme band met ‘Goewerneur Gysbreg van Noodt’. Dit personage heeft wel degelijk een ‘echte’ voorganger. Hij is duidelijk gebaseerd op Pieter Gijsbert Noodt (1681-1729) die vanaf 1727 tot aan zijn onverwachte dood op zaterdagmiddag 23 april 1729 gouverneur van de Kaap was. Over hem is uiteraard veel te vinden in archieven.Ga naar eind17 Deze Noodt en Leipoldts Van Nood/t zijn allebei gouverneur aan de Kaap geweest, beiden overleden plotseling op de dramatische dag waarop een aantal opstandelingen aan de galg stierf, die zij ter dood hadden veroordeeld. Wij mogen aannemen dat Leipoldt de omstandigheden van zijn personages niet alleen had gebaseerd op bekende koloniale relatiepatronen, maar mede had geconstrueerd op basis van de tijd waarin P.G. Noodt leefde. Aan de hand van Noodts biografie zou de bedoelde speeltijd van het toneelstuk dan ook exact vast te stellen zijn. Omdat Noodt in 1729 stierf zal dat ook wel het jaartal zijn waarin zich het slottoneel van Leipoldts toneelstuk afspeelt. Het begintoneel, wanneer de personages allebei jong en verliefd zijn, zal dan in 1700 zijn. De in 1681 geboren Noodt was toen een jonge man van 19 jaar oud. Dertig jaar na hun relatie op Java ontmoetten Leipoldts personage en Martha elkaar weer in het Kasteel aan de Kaap. Er zijn geen verwijzingen naar de exacte leeftijden van Leipoldts Van Nood/t en Martha, maar wij mogen aannemen dat Van Nood/t, die in het derde bedrijf wordt beschreven als een ‘taamlik bejaarde man’, net als zijn historische voorganger P.G. Noodt op de dag van zijn dood ongeveer 48 jaar oud zal zijn. Het komt dan ook zwaar overdreven over dat Martha voortdurend als ‘'n ou blinde Maleise meid’ wordt beschreven terwijl ook zij nog geen vijftig jaar oud zal zijn. Zoals genoemd, ontstond er naar aanleiding van het verband dat verondersteld werd tussen de terechtstelling van de opstandelingen en P.G. Noodts dood een legende aan de Kaap over deze man. Hij was opvallend wreed, en werd door de Kapenaars zeer gehaat. Leipoldt toont, tegen de strekking van de legende in die een uiterst negatief beeld van de ware Noodt oproept, in zijn literaire teksten echter opmerkelijk veel medelijden met zijn eigen personage Van Nood/t. De psychoanalytische criticus Burgers (1960) meent trouwens dat | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
Leipoldt Martha in het leven had geroepen om inzage te kunnen bieden in andere aspecten van Noodts psyche: als iemand die object was van niet alleen haat maar ook van liefde. Ooit werd hij door een vrouw bemind, en zelfs al heeft hij haar verstoten en ging zij hem haten, toch houdt zij op zijn sterfbed weer van hem, ondanks alle wrok die zij decennia lang jegens hem had gekoesterd. Volgens Burgers wordt Martha dus opgevoerd om Leipoldts personage Van Nood/t op een complexe wijze lief te hebben, waardoor er een verzachtend licht wordt geworpen op de berucht wrede historische figuur Noodt. P.G. Noodt was trouwens wel getrouwd, in 1712 met de Nederlandse Johanna Drabbe van Bergen op Zoom. Zij en hun drie kinderen keerden in 1730 naar Nederland terug.Ga naar eind18 Ook andere maatschappelijke gegevens uit de Oost-Indische en de Kaapse werelden zijn voor een begrip van Leipoldts teksten van belang. In de late zeventiende eeuw was het gebruikelijk voor jonge mannen uit welgestelde Nederlandse families om op jeugdige leeftijd hun eigen ‘fortuin’ in de Oost te gaan zoeken. Het is verder bekend dat de VOC verbintenissen tussen Europese mannen en Aziatische vrouwen in Oost-Indië aanmoedigde. Dat een jonge VOC-ambtenaar als Leipoldts Van Nood/t aan het eind van de zeventiende eeuw een relatie met een Javaanse vrouw als Kami/Martha had kunnen hebben, is dus zeer waarschijnlijk. Een formeel huwelijk met een lokale vrouw ontnam de Europese man echter het recht te repatriëren. De meeste ambitieuze ambtenaren die naar Nederland wilden terugkeren, zouden zich dan ook niet formeel verbinden aan een inlandse vrouw, zelfs al was er een innige band met haar en hun kinderen en zelfs al was zij van adellijke herkomst, zoals Kami van zichzelf beweerde.Ga naar eind19 Hoe en waar Van Nood/t zijn oosterse geliefde had ontmoet, wordt niet onthuld in Martha's spreektekst, maar zij beweert wel dat hij hun ‘puur geluksgenot’ verliet na ‘'n pret vir één jaar lank’ en dat zij toen bovendien zwanger was. Martha beschrijft de scheiding als finaal. Zij is een ‘afgedankte vadoek [oude theedoek] vir altyd’.Ga naar eind20 Wie goed oplet, ziet alreeds in het ‘Voorspel’ van het toneelstuk waar Leipoldts sympathie ligt. Hij beschrijft Van Nood/t alsof hij aan een benauwend lot ontsnapt wanneer hij Martha verlaat. Het decor wordt weliswaar beschreven als een paradijselijke achtergrond met sierlijke palmbomen en mooie bergen, maar de voorgrond, het strand waarop Martha alleen achterblijft, is geheel anders: 'n lang uitgestrektheid van grys sand waarteen die warm seebranders stadig en asof vermoeid in amper skuimlose eentonigheid slaan.Ga naar eind21 Martha's verlatenheid op het sombere strand contrasteert visueel en auditief sterk met Van Nood/ts luisterrijk vertrek: | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
C. Louis Leipoldt, ongeveer 1935 (Burgers 1960 t/o p. 151).
| |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
Daar ginds,
Daar waar sy skip nou oor die bare gly,
En sonskyn om hom bruin en blou vergul
Met goud waarop hy trap [...]Ga naar eind22
Hij is het toonbeeld van de ambitieuze en avontuurlijke man die de gouden loper naar een glansrijke toekomst in dienst van het VOC betreedt. Zowel hij als zijn ‘model’ P.G. Noodt zouden immers na een succesrijke carrière op verschillende VOC-posten gouverneur aan de Kaap worden. | |||||||||||||
ContrastwerkingEn Martha dan? Zij bleef niet op Java wonen. Volgens de voorstelling die Leipoldt van haar levensloop geeft, was zij samen met haar zoon Gys ook in de Kaap terechtgekomen. Of Martha wist dat Van Nood/t aan de Kaap was en of zij en Gys al eerder dan hij aan de Kaap woonden, is onduidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat Gys als zogenaamde ‘vrij man’ naar de Kaap kwam. Zijn carrière wordt als volgt beschreven: Eers staljong wat die perde gras moet sny;
Dan staljong wat die perde gras moet gee;
Dan hulpbediende by die Resident;
Dan ingelyf as eerstelingsoldaat,
Handlanger in die leër van die Staat;
Dan half-matroos, en later half korporaal.Ga naar eind23
In overeenstemming met gegevens uit die tijd kunnen wij veronderstellen dat Gys met een VOC-dienaar die of terugkeerde naar patria of op en neer naar de Kaap moest gaan, meegereisd was naar de Kaap. Dat dergelijke migraties van Javanen plaatsvonden weten wij: ‘the occasional free immigrant, such as Abdul Wasie, [...] came to the Cape as “a free servant of his Batavian master” but chose to stay on when his employer returned to Asia’.Ga naar eind24 Dat de moeder met haar volwassen zoon mee zou reizen is niet geheel onwaarschijnlijk. Aan de hand van gegevens uit een census in 1731 gehouden door P.G. Noodts opvolger Jan de la Fontaine,Ga naar eind25 kan zeker worden gesteld dat iemand als Gys, een zogenaamde ‘halfslag’ ambtenaar, ‘die mooi sersantseur’Ga naar eind26 over wie gezegd wordt dat hij ‘'n Regte Duisman [...] [is] en so regop soos 'n paal’Ga naar eind27 makkelijk sociale toegang had tot de ‘vryburger’-gemeenschap aan de Kaap.Ga naar eind28 Zowel Gys als zijn moeder Martha hadden dus kunnen behoren tot een vrij klein groepje zogenaamde ‘vrijgeborenen’ en ‘vrijzwarten’ die vergelijkbaar waren met de Mardijkers op Java. Martha was Javaanse, maar toch zou zij, omdat ook zij vrijwillig naar de Kaap was gekomen, een bijzondere status | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
hebben gehad. In de vloeibare verhoudingspatronen van de toenmalige Kaap zou ze, veel meer nog dan haar zoon, wel een uiterst ambivalente figuur geweest zijn die in geen enkele categorie paste. In tegenstelling tot de voorstelling van Martha als een verleidelijke ‘Eva met haar Adam’Ga naar eind29 op Java, is zij aan de Kaap volledig aseksueel. Zij wordt uitgebeeld als overdreven oud, ellendig, zwak en ook nog blind. Van haar adellijke herkomstGa naar eind30 is ook geen spoor meer over. In verband met de complexe naamgevingstradities aan de Kaap valt verder op dat zij heel anders wordt benoemd dan andere oosterse vrouwen. De eerste generatie slavinnen, ook degenen die later vrijgekocht werden, werden aangeduid met nadruk op hun plaats van herkomst (vergelijk Antje van Bengale) en in enkele gevallen met Europese namen, terwijl hun dochters namen hadden waarin de geboorteplaats ‘van de Kaap’ voorkomt (vergelijk Schoemans ‘Armosyn van die Kaap’). Een naam waarbij een specifieke plek in de Kaap voorkomt zoals ‘Martha van die Markpleinhoek’ is een vondst van Leipoldt. Waarschijnlijk wordt het Groenmarkplein bedoeld, een vierkant plein in het hart van Kaapstad. Het openbare plein bestond reeds in de VOC-tijd en hoorde samen met het Kasteel en ook het galgenveld tot de bekende plaatsen aan de Kaap.Ga naar eind31 Martha's positie als een zwerversfiguur wordt door haar naam benadrukt. Dat Leipoldt de ‘klassieke’ werking van zijn toneelstuk ondermijnt met zijn uitbeelding van Martha als oud en ellendig, kan verschillende redenen hebben. De eerste hangt samen met het effect van contrastwerking. Doordat Martha fysiek zo lelijk is en doet, vallen de negatieve eigenschappen van Van Nood/t (zijn ontrouw en wreedheid) minder op. De sympathie die Leipoldt kennelijk voor deze figuur heeft, wordt dus verhoogd door Martha zo negatief mogelijk neer te zetten. Ik vermoed bovendien dat Leipoldt er vooral voor paste om een interraciale liefdesrelatie al te rooskleurig voor te stellen. Het voortdurende verband dat gelegd wordt tussen haar en ‘die Markpleinhoek’ waar zij manden zit te vlechten en in haar eigen levensonderhoud voorziet als ‘ontongmeid’Ga naar eind32 en ‘towerheks’ (iemand die van toverkunsten leeft), maakt van haar een onafhanklijke ‘agent’, bewonderd door postkoloniale feministen, maar wijdverbreid zal zo een bewondering wel niet zijn. De nadruk die Martha op haar desperate liefde voor Van Nood/t legt, iemand die volgens de Kaapse legende maar ook in Leipoldts versie een ‘onwaardige’ figuur is, doet de indruk van een zelfstandige vrouw bovendien ook te niet. Niet alleen in de tekst, maar ook in de opvoering door Stephanie Faure in 1931, werd Martha als zeer lelijk uitgebeeld.Ga naar eind33 Een aantal criticiGa naar eind34 schreef dat zij gefascineerd waren door Martha als tekstfiguur, maar het kwam bij niemand op om te vermelden dat het liefdesverhaal tussen haar en Van Nood/t in de Zuid-Afrikaanse context een beladen en ‘gevaarlijk’ onderwerp was. Dat spreekt boekdelen voor de effecti- | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
viteit van Leipoldts representatiestrategie. Begeerte bij zowel lezers als toeschouwers naar een interraciale liefde werd op voorhand de kop ingedrukt omdat Martha weliswaar fascineert, zoals taboe altijd fascineert, maar de verleiding die van haar had kunnen uitgaan wordt tegelijk ontkracht. Zowel in de auteurstekst als in haar eigen woorden (die haar uiteraard door de auteur in de mond gelegd zijn), blijkt Martha machteloos nadat zij werd verlaten door Van Nood/t. De eens verleidelijke Javaanse vrouw wordt aan de Kaap volledig aseksueel geïnscribeerd. Leipoldts negatieve perceptie van Martha heeft een enorm effect op de lezers. Zowel Martha als de aantrekkingskracht van interraciale liefde wordt onschadelijk gemaakt door haar uit te beelden als zeer oud en ellendig. Waarom deed Leipoldt dat? | |||||||||||||
Benadrukte machteloosheidUit verschillende bronnen is op te maken dat Leipoldt zelf ambivalent stond tegenover het naar buiten brengen van zijn opvattingen over de ‘inmenging’ van rassen. Zoals blijkt uit de wijzigingen die hij had aangebracht in zijn Uit my Oosterse dagboek (1932) - zie de bijdrage van Kees Groeneboer eveneens in dit nummer - was hij waarschijnlijk beducht op kritiek van zijn lezerspubliek, uit de Afrikaner gemeenschap, en had hij daarom in zijn Van Nood/t-teksten de liefdesrelatie tussen Martha en Van Noot zelf zo afgezwakt, ‘afgestraft’ en ‘onschadelijk’ gemaakt, dat critici niet eens in de gaten hadden hoe ‘gevaarlijk’ de teksten in werkelijkheid waren. Wij treffen in Leipoldts teksten hoofdrolspelers in alle lagen en standen van de achttiende-eeuwse Kaap aan: de Nederlander Van Nood/t in het Kasteel, de Javaanse Martha ‘van die Markpleinhoek’ en hun mestieze zoon Gys aan de galg. Opvallend genoeg wordt er alleen over Gys gepraat. Martha had hem weliswaar altijd tot wraak jegens zijn vader aangezet, maar het is onduidelijk of Gys wist dat de gouverneur zijn vader was. Hem ging het in zijn opstand om het onrechtvaardige beleid van de VOC in het algemeen en daarvan was Van Nood/t de wrede doch voor hem schijnbaar ‘onpersoonlijke’ vertegenwoordiger. Niet alleen zijn blankheid en zijn schoonheid, maar ook zijn Maleis wordt geprezen: ‘Ons, Slamaaiers, hou baie van hom, Seur, want hy kan ons taal gooi soos een van ons Imans’, zegt een ‘Slamse visser’ over hem.Ga naar eind35 Gys, die trouwens nooit op het toneel verschijnt, neemt duidelijk een tussenpositie in: hij wordt tot de witte ‘seurs’ gerekend vanwege zijn militaire rang en zijn voorkomen, maar staat vanwege zijn talenkennis dichtbij de ‘Slamaiers’ (aanhangers van de islam). Het is opvallend dat Leipoldt zijn tekst zo structureert dat Martha in verband met haar wraakgevoelens jegens Van Nood/t dertig jaar lang geen directe eigen handelingsbevoegdheid had. Zij staat haar agency of | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
handelingsbevoegdheid al die jaren af aan haar zoon, maar zij weerhoudt hem de kennis over wie zijn vader is. Pas wanneer Gys machteloos aan de galg hangt, neemt Martha letterlijk het heft van een kris in handen en wil zij Van Nood/t zelf vermoorden. Het is dan echter te laat. Van Nood/t is volledig van de kaart wanneer hij zich realiseert dat hij zopas hun zoon ter dood had veroordeeld en Martha dreigt hem tot twee maal toe: ‘Herroep wat jy geskryf het, / Of hierdie kris, die erfstuk van my vader...’ en ‘Skryf ... skryf ... of hierdie kris ...’.Ga naar eind36 Voordat Van Nood/t echter iets kan doen om het vonnis te wijzigen, valt hij terug in zijn stoel ‘sonder 'n geluid te maak’. Martha die dertig jaar lang haar ‘haat gevoed [het] .... / Om haat en wrok op een slag uit te wis’,Ga naar eind37 wordt overvallen door deernis. Volgens de regieaanwijzingen ‘streel’ zij zijn haar, ‘stryk’ over zijn gezicht. Zij merkt dat hij ijskoud is. ‘Sy laat die kris val.’ Van Nood/t is bezweken aan een hartaanval en zij blijft in verwarde machteloosheid achter. Zowel haar ex-geliefde als haar zoon sterven op dezelfde dag. Haar aanvankelijke wraaklustige plan om Van Nood/t te vermoorden en ook haar drang om hem ten slotte te vergeven, worden gefnuikt door een ‘laatste daad’ van de man, zijn plotselinge ‘natuurlijke’ dood. Martha smaakt geen voldoening en is nog slechts in staat tot de warrige slotwoorden die terecht door critici als ‘stroef’, ‘ondeursigtig’ en ‘newelrig’ beschreven zijn.Ga naar eind38 De bruine vrouw, de Oosterse Ander die het had durven wagen een relatie aan te knopen met een witte man en die ook nog dertig jaar lang te koesteren, wordt genadeloos afgestraft. Leipoldt gunt Martha ondanks haar hoofdrol in zijn teksten over de Van Nood/t-geschiedenis dus geen echte agency. Zij kreeg ook al geen dynamische plek in de complexe en verschuivende relatienetwerken die wel degelijk tussen witte mannen en oosterse vrouwen aan de Kaap mogelijk waren. Haar gemengde zoon hangt machteloos aan de galg. Van Nood/t is weliswaar dood, maar niet door Martha's hand. Het macht van de patriarchaat en het Westen blijven intact. Leipoldt doet weliswaar een poging om de autoriteit van koloniaal gezag en koloniale vertellingen te ondermijnen, maar dat is slechts schijn. Door Martha's abjecte positie in zowel de relaties met andere personages als de ruimtelijke tegenstellingen te benadrukken, wordt een tegenovergestelde tekst-boodschap bereikt: de overwinning van het imperialisme/kolonialisme doordat de Nederlandse bewindhebber leeft en sterft volgens ‘eigen wetten’. Leipoldt had dus zelf al rekening gehouden met de ideologie van zijn lezers in de jaren twintig en dertig, maar ook in de toekomst. Dat zijn potentieel ontwrichtende teksten politiek geheel onschadelijk waren, hadden Zuid-Afrikaanse close-reading critici zo goed aangevoeld, dat zij zichzelf helemaal niet druk hoefden te maken over rassenverschillen, maar rustig de heffingen en dalingen van het jambisch pentameter konden zitten tellen. Zij konden zich zonder wroeging blij- | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
ven blindstaren op de literaire gehalte van de tekst met het gevolg dat Leipoldts teksten ‘Van Noodt se laaste aand’ en Die laaste aand een lang en gelukkig leven konden gaan leiden als gecanoniseerde en voorgeschreven teksten in de Afrikaanse literatuur. Geen student aan wie het Martha-verhaal werd voorgeschreven zou er immers over piekeren op basis van Leipoldts teksten zelf verliefd te worden op een jonge Kami/Martha. Zo sluit Martha uiteindelijk aan bij stereotype beelden in de Indisch-Nederlandse literatuur van zowel de exotische oosterse prinses als de njai-figuur die de typische voormoeders van Nederlands-Indische families waren. Leipoldts teksten kunnen wij daarom ook tot de Indische literatuur rekenen, zelfs al spelen die in de Kaap en zelfs al zijn die in het Afrikaans geschreven. | |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
|
|