Indische Letteren. Jaargang 21
(2006)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Louis Leipoldt (Kannemeyer 1999).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indië door Zuid-Afrikaanse ogen
|
Aan Multatuli | Aan Multatuli |
---|---|
Kind van die noorderwêreld, waar die kou | Kind van de noordelijke wereld, waar de kou |
Van winter weerga vinde in 'n volk | Van de winter zijn weerga vindt in een volk |
Wat kalm bly as jy kokend is en flou | Dat kalm en flauw blijft als jij kookt |
En nie jou taal verstaan nie sonder tolk! | En dat jouw taal niet begrijpt zonder tolk! |
Die warmer Ooste, waar die son ontstaan, | Het warmere Oosten, waar de zon opkomt, |
Het jou tot man gemaak, en van jou hart | Heeft jou tot man gemaakt, en van jouw hart |
Die ys-gekorste kettings afgestaan, | De ijs-gekorste kettingen afgeslagen, |
En jou geleer daar lê ook vreug in smart. | En jou geleerd dat er ook vreugde ligt in smart. |
En in ellende grootsheid. Ek, as een | En in ellende grootsheid. Ik, als iemand |
Met wie die Ooste ook gepraat het, gee | Met wie het Oosten ook gesproken heeft, geef |
Hier, waar Adindas spook by maanlig ween | Hier, waar Adinda's geest bij maanlicht weent |
Oor Saïdjahs graf in eenraam-stille wee, | Over Saïdjahs graf in eenzaam-stil verdriet, |
My huldegroet aan jou as blyk daarvan, | Mijn huldegroet aan jou als blijk daarvan, |
Apostel, hoëpriester, lyder, Man! | Apostel, hogepriester, lijder, Man! |
Zo verwoordt de Zuid-Afrikaanse schrijver Christiaan Louis Leipoldt (1880-1947) zijn bewondering voor Multatuli, met wie hij zich verwant voelt. In zijn neiging om geregeld en kennelijk met veel plezier tegen de algemene opvattingen in de samenleving aan te schoppen, ging hij overigens nooit zover als Multatuli zelf.Ga naar eind1
Louis Leipoldt is vooral bekend om zijn vele Afrikaanse verhalen en gedichten, en ook als schrijver van een kookboek. Minder bekend is het verslag van de reis die hij in 1912 als scheepsarts maakte naar Nederlands-Indië. Hij verwerkte zijn indrukken in een Engelstalig manuscript A Visit to the East Indies (1912), dat onuitgegeven bleef.
Twintig jaar later publiceerde hij er echter een Afrikaanstalige versie van: in 1930-1931 als serie van zestien artikelen in Die Huisgenoot verschenen en in 1932 herdrukt in een boek onder de titel Uit my Oosterse dagboek. Onder dezelfde titel was eerder in 1923 een achttiental gedichten verschenen in zijn bundel Uit drie wêrelddele. Postuum zouden in 1949 nog enkele ‘Indische’ gedichten verschijnen in de bundel Geseënde skaduwees (1949).
Leipoldt werd in 1880 geboren in Worcester, in de Kaapprovincie, een jaar nadat zijn ouders daarheen verhuisd waren na een bijna tienjarig verblijf in de Bataklanden op Sumatra. Zijn vader Christiaan Frederik Leipoldt (1844-1911) - getrouwd met Anna Esselen - werkte daar als zendeling van het Rheinische Missions Gesellschaft. Louis heeft door dit Indische verleden van zijn ouders altijd een bijzondere belangstelling gehad voor Oost-Indië.
Hij groeide op in Clanwilliam, in de Kaapprovincie, waar zijn vader in 1883 tot predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk was benoemd. Van hem deed hij veel kennis op van talen - Grieks, Latijn, Frans, Engels, Duits en Nederlands, maar ook wat Maleis - en van oosterse godsdiensten. Hij verhaalt dat hij als kind met zijn ouders een soort brabbel-Maleis sprak, nog voordat hij Afrikaans, Engels of Duits leerde spreken.Ga naar eind2 Onderling gebruikten zijn ouders overigens ook wel Batak.Ga naar eind3 In Indië zou hij zich later weten te redden met een mengsel van ‘verroeste Maleis’ en Nederlands.Ga naar eind4
Na zijn schooltijd begon hij in Kaapstad te werken als journalist. Tijdens de Boerenoorlog (1899-1902) schreef hij voor The South African News. Toen de publicatie van deze krant vanwege de oorlog werd stopgezet, vertrok hij naar Engeland om te werken voor The Manchester Guardian. In de jaren 1903-1909 studeerde hij medicijnen in Londen en deed praktijkervaring op in Berlijn, Bologna, Wenen en Graz. Hij was korte tijd schoolarts in Londen en omgeving, werd ziek en vertrok om weer op krachten te komen half januari 1912 als scheepsarts met het vrachtschip Ulysses - ‘een afgeleefde stoomboot’Ga naar eind5 -, naar Indië. Zijn taak was te waken over de gezondheid van de veertien Britse en twintig Chinese bemanningsleden, een lichte taak die hem alle gelegenheid liet om veel te lezen over Indië en om op de terugreis te schrijven aan zijn reisverslag A Visit to the East Indies. Half mei is hij terug in Londen, waar hij terugkeert in zijn betrekking als schoolarts. Begin juli 1912 is zijn manuscript helemaal klaar, maar kennelijk was er in Engeland geen uitgever voor te vinden. Anderhalf jaar later zou hij terugkeren naar Zuid-Afrika om er als arts bij de onderwijsinspectie in dienst te treden.
Uit zijn reisverslag (1912 en 1932), dat goed leesbaar is, maar ook een tamelijk beschouwend en wetenschappelijk onderbouwd karakter draagt, blijkt een enorme belezenheid. Hij verwijst naar allerlei literatuur over de geschiedenis, economie, bestuur, godsdienst, plantengroei, gezondheidszorg, onderwijs e.d. van Indië. Allerlei thema's worden door hem aan de orde gesteld. Hij meent dat Zuid-Afrika veel kan leren van Indië, onder meer omdat de beschaving van de inheemse bevolking er veel verder is gevorderd dan die van de zwarte Afrikaanse bevolking. Hij ziet in Indië ook het voorbeeld van hoe de blanke beschaving in de tropen goed kan gedijen.
Reisverloop
Zijn Indische reis verliep als volgt. Na vijf weken varen stapt hij op 23 februari in Indië aan land bij Emmahaven, de haven van Padang. Vandaar voert de reis hem naar Batavia, Cirebon, Semarang, Surabaya en Balikpapan. Op de terugreis stopt hij alleen nog in Semarang en Batavia. In feite was het een erg beperkte reis - het schip zou na ruim vijf weken in Indië op 4 april weer terugkeren naar Engeland. Hij moest veel aan boord van het schip blijven, en had slechts een paar keer de gelegenheid een paar dagen het binnenland in te gaan. Zo had hij op Sumatra zelfs niet de kans de Bataklanden te bezoeken waar zijn ouders zo lang hadden gewoond en waarover hij zoveel had gehoord.
Leipoldt is maar twee dagen op Sumatra geweest, in Padang en omgeving. Toch wekt zijn reisverslag de indruk dat hij een ervaren reiziger is. Een zin als ‘My belangstelling in Sumatra was grotendeels beperk tot die binneland, en veral daardie gedeelte wat bewoon word deur die Batta's’,Ga naar eind6 geeft de indruk dat hij daadwerkelijk in de Bataklanden is geweest. Hij verhaalt hoe zijn vader in Prausorat, een dorpje niet ver van Sipirok, het Nieuwe Testament vertaalde, en een kerk en school bouwde. Hij is kennelijk gefascineerd door het feit dat de Batak ‘mensvreters’Ga naar eind7 waren, en wijdt hier vier pagina's aan met allerlei literatuurverwijzingen. Ook de Atjeh-oorlog krijgt met zeven pagina's veel aandacht - met lange literatuuropsommingen, hetgeen niet goed past bij het karakter van een reisverslag. Kennelijk waren zijn twee dagen op Sumatra toch al voldoende om een conclusie te trekken als: ‘Een van die dinge wat my besonder op Sumatra getref het, was die eerbied en agting van die inboorling vir die regering, vir Holland.’ Hij verbaast zich erover hoe goed de bevolking op de hoogte is van het doel en de voornemens van het bestuur.Ga naar eind8 En wat te denken van zijn beschrijving van de Sumatranen in Padang - let wel na een tweedaags verblijf?
Hulle is algar baie hoflik, met 'n soort natuurlike deftige hoflikheid, wat veral uitkom in sy verhouding tot vreemdelinge, bejaarden en kinders, met wie hij in sy omgang sag en gemoedelik is. Hy kan by geleentheid baie wreed wees, en as hy amok maak, dan is hy soos 'n wilde dier of 'n mal hond, en word dan as sulks behandel. Maar die indruk wat die vreemdeling van hom kryg, is dat hy 'n beskaafde tiepe is [...]. Hy het agter hom 'n roemryke geskiedenis en 'n eeue-oue kultuur, en ofskoon hy miskien baie daarvan vergeet het, en selfs nie daarvan weet nie, het dit tog onvermydelik 'n invloed op hom uitgeoefen.Ga naar eind9
Hij is lyrisch over de natuur: ‘Geen land het 'n ongeëwenaarde natuurskoon nie.’ De zonsondergang bij Padang is de mooiste die hij
ooit gezien heeft.Ga naar eind10 Hij toont veel belangstelling voor de tropische plantengroei.Ga naar eind11 Een mooi voorbeeld is het gedicht Padang, dat gaat over een helling vol kruidje-roer-me-niet (mimosa pudica) - in het Indonesisch putri malu (verlegen meisje) -, waarin hij zich afvraagt of de inheemse bevolking net zo als deze plant zal reageren op de aanraking door een westerling: ‘of daar nie miskien net so 'n krampagtige wegsluit en terugtrek is onder die menslike bevolking van die land teenoor enige aanraking of prikkel van die Westerling nie’, en hij meent dat het voor westerse reizigers noodzakelijk is goed rekening te houden met allerlei inheemse fijngevoeligheden.Ga naar eind12
Padang | Padang |
---|---|
Dis Padang hier. Waar die hibiskus ophou, | Dit hier is Padang. Waar de hibiscus ophoudt |
Daar word die veld 'n wilde wêreld, vol | Wordt het veld een wilde wereld, vol |
Met fyn-geblaarde bossies, vyf duim hoog, | Fijn-gebladerde bosjes, vijf duim hoog, |
Die hele helling van die berge op | De hele helling van de berg op, |
Tot boontoe. Snaakse bossies, hierdie, snaaks - | Tot boven aan toe. Rare bosjes, deze, raar - |
Want as jy net 'n blaartjie aanraak, tril 't | Want als je een blaadje eventjes aanraakt, trilt het |
Die hele helling van die berge op, | De hele helling van de berg op, |
En elke blaartjie vou hom toe en slaap, | En elk blaadje vouwt zich toe en slaapt, |
Om ná 'n rukkie wakker weer te word | Om na een tijdje weer wakker te worden, |
En weerom toe te gaan as jy hom raak. | En weer dicht te gaan als je het aanraakt. |
Ek wonder is dit net so met die land | Ik vraag me af of dit net zo is met het land |
En met sy mense? Moet jy vrinde maak | En zijn mensen? Moet je vrienden maken |
Versigtig en geduldig - nie te stoor | Voorzichtig en geduldig - om niet te storen |
Die fyngevoeligheid van elke vent | De fijngevoeligheid van elke man, |
Voordat jy hom kan handgee as 'n vrind? | Voordat je hem een hand kan geven als vriend? |
Dis Padang hier, en kruidjie-roer-my-nie | Dit hier is Padang, en kruidje-roer-me-niet |
Die hele helling van die berge op. | De hele helling van de berg op. |
Hij vindt Batavia een indrukwekkende stad, mooi vooral vanwege de weelderige plantengroei, de moderne huizen, de prachtige winkels en de imponerende publieke gebouwen.Ga naar eind13 Als hij op de terugreis Batavia opnieuw aandoet, bezoekt hij de plantentuin in Buitenzorg, die hij bezingt als ‘wondertuin’ en ‘paradystuin’.Ga naar eind14 De treinreis van Batavia via Depok naar Buitenzorg moet er toen heel anders zijn geweest dan nu, want hij beschrijft die als volgt:
Die spoorweg loopt hier langs ryslande, inboorling-dessas of dorpies en lae, uitgestrekte velde waaragter die hellings van die berge, bosbegroei en weelderig groen, in die ligblou lug uitsteek, verby Depok, wat honderd jaar gelede deur die ou Kompanjie gestig is as 'n nedersetting vir vrye slawe, waar daar nou 'n eersteklas kleurlingskool en 'n opleidingskool vir
inboorling-onderwysers is; verby waterplasse waarin rooskleurige waterlelies bloei, en verby moerasse waarin kuddes karboue [...], onder die hoede van klein wagterklonkies [jonge gekleurde herders] wei; verby bamboebosse waartussen die fraai, skilderagtige inboorlingkampies gedeeltelik gesien kan word; waar die vroue onder die bome besig is met hul batikwerk, [...] en verby bulte en berge wat stadigaan [langzamerhand] nader kom totdat hulle saamsmelt met die steiler hellings van die Salak en Gede.Ga naar eind15
In Batavia ziet hij Atjehse krijgsgevangenen die aan elkaar geketend als stratenmakers worden tewerkgesteld en hij heeft medelijden met hen. Wie kan hen immers kwalijk nemen dat zij voor hun vrijheid opkomen?
Aan die ketting | Aan de ketting |
---|---|
'n Klomp bandiete, krygsbandiete, dié, | Een groep gevangenen, krijgsgevangenen kijk, |
Gevang in Atjeh, nou vir stratewerk | Aangehouden in Atjeh, nu als stratenmakers |
Gebruik. Dis nuttige werk, belangrik' werk; | Gebruikt. Het is nuttig werk, belangrijk werk; |
En wie sal aanstoot neem daaraan, en wie | En wie zal daar aanstoot aan nemen, en wie |
Sal kla: ‘Die vryheidsliefde is te sterk | Zal klagen: ‘De vrijheidsliefde is te sterk |
Om uitgeput te worde hier op straat’? | Om uitgeput te worden hier op straat’? |
Maar wie sal nie met meely hier vandag | Maar wie zal niet met medelijden hier vandaag |
Die klompie gadeslaan nie? Wat dit baat, | Dit groepje gadeslaan? Wat baat dit, |
Puur saamgevoel, vir iemand wat oorwin | Puur medeleven, voor iemand die overwonnen |
En makgemaak is? Wag tot eenmaal in | En mak gemaakt is? Wacht tot eenmaal in |
Jou eie siel die vryheidsliefde ontluik | Je eigen ziel de vrijheidsliefde ontluikt |
En dan gesmoor word eer die eerste slag | En dan gesmoord wordt voordat de eerste slag |
Geluk het. Wag die tyd af, en vra weer | Gelukt is. Wacht de tijd af, en vraag dan weer |
Hoe kan ek hierdie meegevoel gebruik? | Hoe kan ik dit medeleven gebruiken? |
My siel is stukkend, maar ek het probeer! | Mijn ziel is gebroken, maar ik heb het geprobeerd! |
Ook uit andere gedichten spreekt zijn medeleven met personen die tegen onrecht vechten, maar verslagen worden. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht:
Dipa Negara | Dipa Negara |
---|---|
Wie meely oor het in sy manlik' hart | Wie medelijden over heeft in zijn mannelijk hart |
Vir moedig' misslag en mislukte doel; | Voor moedige misslag en mislukt doel; |
Wie vir 'n vyand self erbarming voel | Wie voor een vijand zelf erbarmen voelt |
In diepste neerlaag en in droefste smart; | In diepste nederlaag en in droefste smart; |
Wie weet hoe ru die Noodlot ons kan tart; | Wie weet hoe ruw het Noodlot ons kan tarten; |
Hoe vryheidshartstog in die hart kan woel; | Hoe vrijheidshartstocht in het hart kan woelen; |
Hoe sonde deur berou word afgespoel; | Hoe zonde door berouw wordt afgespoeld; |
Hoe rassetrots die reinste siel verswart - | Hoe rassentrots de zuiverste ziel zwarter maakt - |
Gee hom 'n woord van eerbewys, want hy | Geef hem een woord van eerbewijs, want hij |
Het geprobeer met moed, misluk met moed | Heeft geprobeerd met moed, gefaald met moed |
En kloek sy harde Noodlot getrotseer. | En dapper zijn harde Noodlot getrotseerd. |
Nie syne nie die lot te lewe vry | Het is niet zijn lot om vrij te leven |
Ná braaf-geofferde heldekrag en -bloed; | Na dapper geofferde heldenkracht en -bloed; |
Net dit te win - die meely wat hom eer! | Alleen dit te winnen - het medelijden dat hem eert! |
Opvallend voor deze blanke Zuid-Afrikaan is natuurlijk de uitspraak: ‘Hoe rassentrots de zuiverste ziel zwarter maakt.’
In Batavia grijpt hij zijn kans om een doerian te kopen, maar omdat de kapitein hem verbiedt de vrucht mee aan boord te nemen, eet hij hem maar op de kade van Tanjung Priok op. Deze vrucht had hem al sinds zijn jeugd geïntrigeerd. Zijn moeder was er indertijd op Sumatra gek op geweest - zij noemde het een paradijsvrucht, maar volgens zijn vader smaakte deze vrucht naar eiervla, gemengd met amandelen en uien. Kennelijk bevalt de smaak hem goed, want hij spreekt over ‘godenspys’, maar hij is het ook eens met het gezegde dat de doerian smaakt naar de hemel, maar ruikt naar de hel.Ga naar eind16 De ervaring leidt tot het gedicht:
Die doerian | De doerian |
---|---|
Vrug van die vrugte, koning, wees gegroet! | Vrucht der vruchten, koning, wees gegroet! |
Jou steeklig' skil versluier godespys. | Jouw stekelige schil versluiert godenspijs. |
Ek, vreemdeling uit 'n vreemde land, verstaan | ik, vreemdeling uit een vreemd land, begrijp |
Die krag wat joue is; en as ek staan, | Jouw kraag; en als ik sta |
Hier in die dessa-straatjie, waar die rys | Hier in het dessa-straatje, waar de rijst |
Die randjies op in modderplaatjies groei, | Langs de heuvels in modderveldjes groeit, |
Hier waar die mangostan so pragtig bloei, | Hier waar de mangoestan zo prachtig bloeit, |
Hier waar jou geur die werêld rond omraam, | Hier waar jouw geur de hele wereld omraamt, |
Bring ek jou ook my hulde toe: Salaam! | Breng ik jou ook mijn hulde toe: Salaam! |
Semarang kan volgens hem beschouwd worden als de rijkste stad van het land. Helaas heeft hij geen gelegenheid om van daaruit de Borobodur te bezoeken, eigenlijk zijn grote wens. Dit verklaart waarschijnlijk het merkwaardige feit dat hij wel het lange maar niet bijster geïnspireerde gedicht Boroeboedoer schrijft, waarbij hij zich louter gebaseerd moet hebben op zijn lectuur.
Surabaya vindt hij imponerend omdat dit dé handelsstad is van Indië. Ook hier is hij weer positief: ‘in die algemeen sorg die regering goed vir die gesondheid van die bevolking’.Ga naar eind17 Hij maakt een uitstapje naar Tretes en is diep onder de indruk van de prachtige natuur, speciaal van de vulkaan Arjuna.Ga naar eind18
Bij de oversteek van Surabaya naar Balikpapan vertelt hij over het
reële gevaar van een aanslag door zeerovers.Ga naar eind19 Indruk maakt de grote bedrijvigheid in Balikpapan, maar hij constateert ook de enorme vervuiling van de zee door de olie-industrie, waardoor men er beter geen vis kan eten.Ga naar eind20 Een grote belevenis is een tweedaagse voettocht die hij door het oerwoud maakt. Hij geniet van de plantenrijkdom, en doet zich tegoed aan alle geheimzinnige verhalen over de bosgeesten - de ‘oerbos-mitologi’. Hij constateert dat er al heel wat van het oerwoud is gekapt.Ga naar eind21
Wat valt Leipoldt - na zijn korte kennismaking met Indië, dat hij met Multatuli consequent Insulinde noemt - nog meer op over de bevolking? Dat iedereen hard werkt.Ga naar eind22 De gelatenheid ofwel het fatalisme bij een natuurramp, zoals een aardbeving.Ga naar eind23 De goede behandeling van huisdieren.Ga naar eind24 Het geloof in bovennatuurlijk krachten, waardoor we terecht kunnen spreken van ‘het geheimzinnige oosten’. Hij schrijft dat de bevolking ‘van natuur bygelowig en kinderagtig maklik onder die indruk van suggestie kom’.Ga naar eind25
Koloniale politiek
Leipoldt bekritiseert de koloniale politiek ten tijde van de VOC en van het cultuurstelsel in de negentiende eeuw, waarbij de bevolking gedwongen was bepaalde gewassen te leveren tegen een vastgestelde prijs. Dit leidde tot een ongekende uitbuiting van de bevolking, ten gunste van Nederland zelf dat hierdoor steeds welvarender kon worden. Een stelsel dat ‘Holland met 'n skandvlek voor die beskaafde wêreld gestel het’.Ga naar eind26 Maar hij is positief over de koloniale politiek van het begin van de twintigste eeuw, de ‘ethische politiek’. Hij is optimistisch en voorspelt een toenemende deelname van de inheemse bevolking aan de politieke ontwikkeling, en een gezonde samenwerking van de bevolking met de Nederlanders. Een optimisme dat al gauw door de geschiedenis achterhaald zou blijken.
Positief is hij over de ontwikkelingen in Indië op het gebied van de tropische landbouw, de gezondheidszorg voor de inheemse bevolking, het onderwijs, het rechtssysteem, en de verbetering van de infrastructuur door het aanleggen van havens, wegen, spoorlijnen en irrigatiewerken. Hij meent dat Zuid-Afrika veel kan leren van de manier waarop de Nederlanders ‘hulle vaderlike verpligtings teenoor die minderjarige inboorlinge opvat’.Ga naar eind27 Kortom: hij staat welwillend tegenover het Indische koloniale bestuur. Leipoldt meent dat Zuid-Afrika zich bij het oplossen van allerlei problemen vaak veel te veel richt op Europa, terwijl er juist lering is te trekken uit hoe in Indië de zaken worden aangepakt. Hij pleit in feite voor een soort zuid-zuid-relatie bij het voeren van een voortvarender bevolkingspolitiek.Ga naar eind28 Hij is vol lof over het Indische bestuur dat de bevolking steeds verder ‘opvoedt’ tot volwassenheid: ‘one can only hope that the Dutch, who have hitherto
shown themselves so broadminded, wise and generous of late years in their treatment of this rich realm of which they are the guardians and trustees, will prove themselves equally generous, liberal, and far seeing when the time comes for the granting of that degree of autonomy and local self government which may fitly be allowed to Insulinde’.Ga naar eind29 Voor de bevolkingspolitiek zou Zuid-Afrika een voorbeeld moeten nemen aan Indië:
Een van die allergrootste vrae wat die Afrikaner homself moet afvra, is in hoever by die sedelike reg het om in 'n land met 'n gemengde bevolking 'n afsonderlike politiek uit te voer waarin die inboorling nie regstreeks aandeel of seggenskap het nie. [...] Ek mag nie hier verder oor hierdie punt uitwei nie, maar ek dink dat ons wetgewers baie sou kon leer as hulle die toestande in Nederlands-Indië 'n bietje wil bestudeer [...].Ga naar eind30
Het is een vraag die volgens hem in Indië niet speelt, omdat beide bevolkingsgroepen er hun eigen voorrechten bezitten. Van veel inzicht in de verhoudingen binnen de Indische samenleving van toentertijd getuigt dit natuurlijk niet.
Zelfcensuur
Interessant is waarom Leipoldt vier hoofdstukken uit het oorspronkelijk Engelstalige manuscript uit 1912 in zijn Afrikaanse uitgave uit 1932 weglaat.
Een van deze hoofdstukken draagt als titel The Players, en handelt over het Javaanse wayang wong theaterspel, waarover hij lyrisch is. Hij droomt ervan om westerse klassieke toneelstukken - van Goethe en Shakespeare - op deze wijze op te voeren. Waarom dit inhoudelijk onschuldige hoofdstuk is weggelaten is onduidelijk. In 1930 was het nog wel in het blad Die Huisgenoot gepubliceerd.
Een ander hoofdstuk luidt Reflections on a Stone Skull en handelt over de in 1722 wegens verraad ter dood veroordeelde grootgrondbezitter Pieter Erberfeld (ook wel Elberfelt), die plannen had beraamd om het VOC-bestuur omver te werpen, alle Europeanen te vermoorden en het gezag over de nemen. Leipoldt werd kennelijk gefascineerd door deze vermogende en invloedrijke figuur van gemengd Duits-Javaanse afkomst, want elders in zijn werk komt hij herhaaldelijk ter sprake.Ga naar eind31 Waarom hij het hoofdstuk heeft weggelaten? Waarschijnlijk om een discussie over de ‘kleurkwestie’ uit de weg te gaan. Hij stelt dat er in Indië geen ‘kleurkwestie’ bestaat. Kinderen uit gemengde huwelijken - die wettelijk zijn toegestaan - worden niet beschouwd als ‘outcasts, socially, politically and racially’, maar hebben dezelfde rechten als kinderen van wie beide ouders Europeaan zijn. Het resultaat is een gemengde bevolkingsgroep, de Indo's, met dezelfde rechten als vol-
bloed Europeanen. Deze groep vormt volgens hem ‘a cementing tie between the two races which is bound to have its influence on the future of both’. Wel tekent hij hierbij aan dat ‘it will be beneficial beyond what one can expect from a mixed race produces by intermarriage between negro and white, because the Malay approaches much more closely to the European than do the negroes’.Ga naar eind32
Hij stelt zich de vraag of het blanke ras zich op den duur wel kan handhaven in de tropen. Volgens hem is het bewezen dat dit alleen maar kan als elke derde generatie met nieuw bloed wordt versterkt, want anders degenereert het ras. Want, terwijl kinderen van de eerste generatie juist sterker, groter en gezonder zijn dan in Europa geboren kinderen, vertonen kinderen van de derde generatie tekenen van degeneratie. En hoe komt dit? Niet door de tropische warmte of de vochtigheid, maar door de kracht van het zonlicht dat drie keer zo sterk is als in Europa, en door tropische ziektes.Ga naar eind33 Een ‘niet bespreekbare’ oplossing is volgens hem een vermenging van ‘blank’ en ‘bruin’, waardoor een mengras kan ontstaan dat uiterst geschikt is voor het leven in de tropen.Ga naar eind34 De blanke zal zich hoe dan ook aan de tropische omstandigheden moeten aanpassen, in werktempo, kleding, behuizing, eet- en vooral ook drinkgewoonten, maar daarbij moet hij wel zijn ethische beschaving behouden. Dat deze kan botsen met de beschaving van de inheemse bevolking is evident. In Zuid-Afrika is een dergelijke botsing minder opvallend, omdat de niet-blanke bevolking nog niet beschaafd is, maar de bevolking in Indië bevindt zich op een veel hogere trap van beschaving.Ga naar eind35
In een derde weggelaten hoofdstuk, Women in Insulinde, komt Leipoldt uitvoerig terug op de kwestie van gemengde huwelijken, maar ook schrijft hij in positieve woorden over de matriarchale samenleving van de Minangkabau, over echtscheiding, over abortus en zelfs over legalisering van prostitutie. Kennelijk voelde hij zich in het Engels vrijer te schrijven wat hij wou, en meende zich in het Afrikaans aan zelfcensuur te moeten onderwerpen. Joubert vraagt zich af: ‘Waarom had Leipoldt slegs in Engels die emosionele vryheid van 'n Multatuli?’.Ga naar eind36 Viljoen spreekt van een ‘schizofrene gespletenheid’ en wijst erop dat Leipoldt zich steeds met zijn Afrikaanse lezers probeert te identificeren door het woordje ‘ons’ te gebruiken op precies die plaatsen waar hij van mening met hen verschilt.Ga naar eind37 Zo schrijft hij:
Die groot kwessie van inmenging van die wit met de inboorlingrasse, is iets wat niet hier bespreek kan word nie. Onder die toestande daar is dit egter moontlik dat inmenging 'n mengelras kan voortbring wat uiters geskik is vir die streek wat hy moet bewoon, en dat dit die natuurlike oplossing van die probleem is. Vir ons wat hart en ziel teen sulke inmenging gekamp is, lyk dit amper goddeloos en hemeltergend om soiets
selfs maar aan te stip, maar die Natuur gaan sy gang sonder om hom aan ons vooroordeel te steur.Ga naar eind38
Aan de ene kant doet Leipoldt hier alsof hij met zijn conservatieve Afrikaanse lezerspubliek gekant is tegen rassenvermenging, maar aan de andere kant noemt hij dit een ‘vooroordeel’ en roept de Natuur (compleet met hoofdletter) in als een macht die nog sterker is dan God en die een dergelijke rassenvermenging afdwingt. En terwijl hij in zijn Engelstalige verslag uit 1912 een heel hoofdstuk aan deze kwestie wijdt, gaat hij in zijn Afrikaanstalige boek uit 1932 deze discussie uit de weg. Hij is dan ook bepaald geen strijder te noemen die een vergelijking met Multatuli kan doorstaan.
Het vierde weggelaten hoofdstuk betreft The Religion of Insulinde. Hij verklaart zich hierin voor de zending in nog heidense gebieden, waar bijgeloof moet worden bestreden door het brengen van beschaving, maar ‘missionary enterprise is uncalled for among a people already civilised, already moral, already in possession of a religion whose merits, in comparison with Christianity, must be a matter for academic discussion’.Ga naar eind39 Hij is positief over de verdienste van de islam die, al ver voor de komst van het christendom, overal in de Indonesische archipel beschaving heeft gebracht: ‘[Islam] is a powerful, stimulating influence upon native life, law, and society ... [incorporating] the logical interpretation of tribal rules sanctioned by the adat. Its essential principles are easily grasped by the native mind.’Ga naar eind40 Wat voor nut zou het dan hebben om het christendom te willen verkondigen? Hij is dan ook tegen het verkondigen van de christelijke leer onder de islamitische bevolking van Indië: ‘there is no place for the Christian missionary among the Javanese or Insulindians who have been converted to the faith of Islam’.Ga naar eind41 Hij is lovend over de Indische overheid die godsdienstige vrijheid en tolerantie garandeert. Dit alles is een boodschap die in Zuid-Afrikaanse gereformeerde kringen in 1932 beslist niet gewaardeerd zou worden. Gaat hij ook hier de controverse uit de weg? Zelfcensuur? Duidelijk is het niet, vooral omdat hij vijf jaar later zonder aarzeling deze mening over de zending publiceert in zijn boek Bushveld doctor (1937) - in het Engels en in Engeland uitgegeven, dat wel.Ga naar eind42 Hoe dan ook, in de inleiding van zijn reisverslag uit 1932 schrijft Leipoldt dat hij niet al zijn indrukken en gedachten over Indië zomaar kan opnemen, omdat de Afrikaanse lezer ‘nog baie prikkelbaar en oorgevoelig is wat kritiek oor ons eie aangeleenthede betref. [...]. Moontlik later, as ons minder kleinserig is, kan sulke indrukke gedruk en bespreek word; nou nie’.Ga naar eind43 Viljoen meent dat de terughoudendheid van Leipoldt om bepaalde kwesties waarover hij in 1912 schreef in 1932 niet te publiceren, te maken had met het politieke conservatisme van het Afrikaanse lezerspubliek van dat moment.Ga naar eind44 In 1929 was namelijk de Nationale Partij van generaal J.B.M. Hertzog aan de macht gekomen
na de ‘Swart Gevaar’-verkiezingen, die zich keerde tegen rassengelijkheid.
Besluit
Uit het bovenstaande moge duidelijk geworden zijn dat Leipoldt buitengewoon positief van zijn Indische reis was teruggekeerd. Hoezeer hij zich aangetrokken voelde tot de natuur en de Indische samenleving blijkt wel uit zijn afscheidsgedicht vaarwel aan Insulinde, waarin hij Indië erkent als tweede vaderland:
Vaarwel aan Insulinde | Vaarwel aan Insulinde |
---|---|
Mirakelland van oerwoud en vulkaan, | Mirakelland van oerwoud en vulkaan, |
Ek groet jou in jou glorie! Elke teug | Ik groet jou in jouw glorie! Elke teug |
Van die koel suidewind hernu my jeug | Van de koele zuiderwind hernieuwt mijn jeugd |
En maak my amper kind weer, en verslaan | En maakt mij bijna weer kind, en verslaat |
'n Dampwolk van gedagtes en die waan | Een wolk van gedachten en de waan |
Dat net maar in die wes die lewensvreug | Dat alleen maar in het westen de levensvreugde |
'n Weerklank vinde, en dat trou en deug | Een weerklank vindt, en dat trouw en deugd |
Alleen kan bloei in lande waar die maan | Alleen kan bloeien in landen waar de maan |
Oor louter ys en wit kapok sy glans | Over louter ijs en sneeuw zijn glans |
Op wintermôres werp. Ag, ek gewaar | Op de wintermorgens werpt. Ach, ik zie |
My liefde groei tot byna bo verstand! | Dat mijn liefde groeit tot boven verstand! |
Ken ek nie meer my eie koppie en krans, | Als ik niet meer mijn eigen heuvel en bergkrans ken, |
My hoogland-vlak van Beaufort tot De-Aar, | Mijn hoogland-vlakte van Beaufort tot De Aar, |
Leen dan vir my 'n nuwe vaderland! | Leen dan aan mij een nieuw vaderland! |
Bibliografie
Boeseken, A. ‘Indië door de ogen van een Zuid-Afrikaanse dichter’. In: Nieuw Neerlandia 1(1941), 5, p. 6-8. |
Jong, C. de. ‘Leipoldt over Oost-Indië’. In: Indische Letteren 3(1988), 4, december, p. 212-218. |
Joubert, Elsa. Gordel van smarag. 'n Reis met Leipoldt. Kaapstad: Tafelberg, 1997. |
Kannemeyer, J.C. Leipoldt. 'n Lewensverhaal. Kaapstad: Tafelberg, 1999. |
Leipoldt, C. Louis. A Visit to the East Indies. Onuitgegeven manuscript Jagger-bibliotheek, Universiteit van Kaapstad, 1912. |
Leipoldt, C. Louis. ‘Uit my Oosterse dagboek’. In: Uit drie wêrelddele. 5e dr. Kaapstad [etc.]: Nasionale Pers Beperk, 1930, p. 79-101. [1e dr. Kaapstad [etc.]: Nasionale Pers, 1923.] |
Leipoldt, C. Louis. Uit my oosterse dagboek. Kaapstad [etc.]: Nasionale Pers Beperk, 1932. |
Leipoldt, C. Louis. Bushveld doctor. London: Jonathan Cape, 1937. |
Leipoldt, C. Louis. Geseënde skaduwees. Johannesburg: Afrikaans Pers-boekhandel, 1949. |
Viljoen, Louise. ‘Leipoldt en die Ooste: Leipoldt se reisbeskrywing “Uit my Oosterse dagboek” en die diskoers van die Oriëntalisme’. In: Stilet 8 (1996), september, p. 53-71. |
Zyl, Wium van. ‘Leipoldt, “Oom Gert vertel” en Multatuli’. In: Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans 6(1999), 1, juni, p. 63-77. [http://academic.sun.ac.za/afrndl/tna/vanzyl 199.html] |
- eind1
- Van Zyl 1999.
- eind2
- Leipoldt 1932, p. 3.
- eind3
- Joubert 1997, p. 24.
- eind4
- Leipoldt 1932, p. 77.
- eind5
- Ibidem, p. 1.
- eind10
- Ibidem, p. 75-76.
- eind11
- Ibidem, p. 87.
- eind12
- Ibidem, p. 78.
- eind13
- Ibidem, p. 118-119.
- eind14
- Ibidem, p. 183-192.
- eind15
- Ibidem, p. 180.
- eind19
- Ibidem, p. 155-157.
- eind20
- Ibidem, p. 153-166.
- eind21
- Ibidem, p. 169-170.
- eind22
- Ibidem, p. 92.
- eind23
- Ibidem, p. 96.
- eind24
- Ibidem, p. 97-98.
- eind25
- Ibidem, p. 107-110.
- eind31
- Joubert 1997, p. 33-43; Kannemeyer 1999, p. 357-360.
- eind32
- Leipoldt, 1912, X, 18-19.
- eind33
- Leipoldt, 1932, p. 138-139.
- eind34
- Ibidem, p. 139-140.
- eind35
- Ibidem, p. 195.
- eind36
- Joubert 1997, p. 86.
- eind37
- Viljoen 1996, p. 65.
- eind38
- Leipoldt, 1932, p. 139-140.
- eind39
- Leipoldt, 1912, VIII, p. 2-3.
- eind40
- Ibidem, p. 6-7.
- eind41
- Ibidem, p. 25.
- eind42
- Joubert 1997, p. 124.
- eind43
- Leipoldt 1932, voorwoord.
- eind44
- Viljoen 1996, p. 65.