Indische Letteren. Jaargang 21
(2006)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
Schipbreukelingen aangevallen door Javaanse strandlopers. Uit: Michael Breet, De Oost-Indische voyagie van Wouter Schouten. Zutphen: Walburg Pers, 2003, p. 54.
| |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
Op weg naar Oost-IndiëRuim vier eeuwen geleden verenigden Amsterdamse kooplieden zich in de Compagnie van Verre. Ze hadden zich daarbij twee doelen gesteld, namelijk concurrentie aan te gaan met Portugese, Chinese en Arabische handelaren in peper en nootmuskaat en andere Aziatische specerijen en controle over Straat Soenda. Bezit van deze zeestraat tussen de eilanden Sumatra en Java was belangrijk voor de versterking van hun positie in Bantam, op dat moment de belangrijkste Javaanse handelsplaats. Ze bereidden hun expeditie zorgvuldig voor. In 1592 trokken ze Cornelis en Frederik de Houtman aan met de opdracht in Lissabon dienst te nemen bij Portugese kooplieden, in die tijd de belangrijkste Europese peperhandelaren.Ga naar eind1 De broers De Houtman waren niet de eerste Hollanders in Portugese dienst. Dirck Gerritsz PompGa naar eind2 en Jan Huygen van LinschotenGa naar eind3 waren hen voorgegaan. Hun ervaringen bij de Portugese handelshuizen in Azië was van onschatbare waarde voor de participanten van de Compagnie van Verre.Ga naar eind4 Voorts benoemde de Compagnie Cornelis de Houtman, familie van participant Reynier Pauw, als een van de expeditieleiders. Hij kreeg de brieven van prins Maurits voor de inlandse vorsten onder zijn beheer, zo ook de instructies van de Compagnie van Verre voor het aanbieden van vriendschap met deze vorsten, de Narratie ende waerschouwingen omme een fraeije hanteringhe te beginnen met den Coninck van Sunda. Eveneens gaven ze De Houtman een exemplaar van het Reys-Gheschrift van de navigatien der Portugaloyers in orienten met de Portugese en Spaanse routebe schrijvingen (Amsterdam 1595), geschreven door Jan Huygen van Linschoten over zijn reis van Goa naar het Spaanse eiland Terceira.Ga naar eind5 Voorts beschikte De Houtman over een gedeelte uit Van Linschotens manuscript Itinerario, voyagie ofte schipvaert dat Portugese informatie verschafte over de Oost-Indische steden en rivieren, zo ook over de bewoners, hun godsdienst en handelswaar, en over de fauna en flora van deze gebieden. De beschrijving van het eiland Java met ‘hare waren, | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
coopmanschappen en handelingen, ghewichte, munte, en de prysen van dien, ende andere particulariteyten’ in dit Itinerario of reisboek was voor de expeditie natuurlijk uitermate belangrijk.Ga naar eind6 Later zou uitgever Cornelisz Claesz deze informatie in het Itinerario als van ‘seer nut, oorbaer, ende oock vermakelycken voor alle curieuse en Liefhebbers van vreemdigheden’ aanprijzen. De participanten van de Compagnie van Verre hoopten met hun onderneming de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een extra impuls te geven in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tegen de Spaanse koning Philips II. Ze verwachtten de Staten-Generaal behulpzaam te zijn door de opbrengst van hun handelswaar beschikbaar te stellen voor de aanschaf van wapens, zodat de Republiek op gelijke voet met Philips II kon komen, die zijn aanvallen financierde met de winsten uit zijn Oost-Aziatische handel. Een jaar na haar vertrek in april 1595 bereikte de expeditie de Indische wateren.Ga naar eind7 Na een moeizame tocht van twee weken door Straat Soenda kwam de vloot in juni 1596 in Bantam aan. De reis was vol ontberingen geweest maar desondanks had de Compagnie van Verre met haar expeditie, die de geschiedenisboeken zou ingaan als de Eerste Schipvaert, haar bestemming bereikt. Een aantal expeditieleden had tijdens de tocht een journaal bijgehouden: Willem Lodewycksz, Franck van der Does, Cornelisz Jan Turck en Jacob Jansz. Kakkerlack. Alleen het journaal van koopman Lodewycksz verscheen een jaar na terugkeer in de Republiek in druk, de andere journalen verdwenen in de archieven om er pas in de negentiende en twintigste eeuw uitgehaald te worden.Ga naar eind8 Blijkbaar had Lodewycksz als enige van deze schrijvende zeelieden de toets van de Compagnie van Verre doorstaan, want zijn journaal werd met haar goedkeuring gedrukt. Daardoor geeft het een vertekend beeld van de expeditie. Het verscheen als D'eerste boeck, Historie van Indien in 1598 bij de Amsterdamse uitgever Cornelisz Claesz die was gespecialiseerd in journalen en zeekaarten. We lezen daarin dat Lodewycksz op 12 november 1596 vanaf zijn schip Amsterdam de hoofdstad van het Javaanse koninkrijk Jayakarta, toen door de Hollanders Jacatra genoemd, zag liggen. Terloops gaf hij de lezer een lesje filologie: Iacatra is een plaats waar allerlei levensmiddelen overvloedig aanwezig zijn, en te recht door ons Sunda Calapa wordt genoemd: want in het Javaans betekent Sunda vruchtbare plaats en Calapa Indische noot. Dus betekent het een plaats overvloedig aan Cocos.Ga naar eind9 Aangespoord door het succes van de Compagnie van Verre werden ook in de andere havens van de Republiek handelscompagnieën opgericht. Uiteindelijk bleek de Amsterdamse Oude Compagnie het meest succesvol. Haar vloot, in mei 1598 van de Texelse rede vertrokken, | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
ging de geschiedenis in als de Tweede Schipvaert. In het journaal van kapitein Jacob van Neck dat pas in 1900 verscheen als ‘Reisverhaal’, lezen we het verloop ervan.Ga naar eind10 Lodewycksz' Historie van Indien en Van Necks ‘Reisverhaal’ zijn de oudste verhalen in de Indisch-Nederlandse literatuur over Oost-Indië, over de bezittingen van de op dat moment nog niet opgerichte VOC. Beide journalen zijn geschreven door reizigers die er zelf waren geweest en die de nieuwe wereld met eigen ogen hadden gezien. Lodewycksz' boek voldoet aan de normen van de Compagnie van Verre, maar biedt vanwege zijn saaie stijl de lezer niet de vervoering als Van Necks journaal. Daar kan de lezer wegdromen in zijn beschrijving van de paradijselijke Indische natuur en is hij getuige van de ontmoetingen met de Javaanse vorsten. Willem Lodewycksz geeft in zijn Historie van Indien een beschrijving van de markt van Bantam waar kooplieden uit India, Voor-Azië, China, Java en Amboina hun handelswaar verkochten: waaronder meloenen, komkommers, klapper, uien, suiker, honing, bamboe, krissen, sabels, speren, linnen, juwelen, vlees, vis, kip, groente, fruit, en natuurlijk - waar het allemaal om te doen was - peper en andere specerijen. Hij zag er Javaanse soldaten rondlopen die hij dapper en avontuurlijk vond, en was onder de indruk van de manier waarop ze hun speer, kris, sabel en kapmes gebruikten. Maar hij vond hen ook vijandig en moorddadig. Historie van Indien was met Lodewycksz' berichtgeving over de Javaanse handelaren en hun koopwaar informatief voor de Hollandse kooplieden en investeerders. | |||||||||||||||||||
Richtlijnen voor het VOC-personeelNa de oprichting van de VOC in 1602 kwam het Compagniespersoneel in aanraking met de oost-Indische inwoners, met hun godsdienst, cultuur, taal, leef- en eetgewoontes. De Heren Zeventien beseften dat hun ondergeschikten hun ogen en oren in Oost-Indië waren en dat ze afhankelijk waren van hun berichten. Denkend aan de besluiten van de uitrusters van de Eerste en Tweede Schipvaert over de vastlegging en geheimhouding van de informatie bepaalden de Bewindhebbers in 1617 dat hun hoger kader memorieboeken of journalen moest bijhouden.Ga naar eind11 Daarin noteerde de kapitein dagelijks de afgelegde afstand, de windrichting en de diepte van de wateren voor de kusten, en de commandant de gebeurtenissen aan boord. De scheepschirurgijn schreef het aantal zieken en doden op en welke medicijnen hij had verstrekt. Ook kooplieden hielden journalen bij. Soms was er een tekenaar aan boord die kustprofielen tekende. Bij aankomst moesten de journalen, kaarten en profielen direct worden ingeleverd, in Oost-Indië bij de gouverneur-generaal en in de Republiek bij de Heren Zeventien. In Batavia werd de informatie gekopieerd en met de retourvloot naar de | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
Republiek verzonden. Alles was er aan gelegen dat de informatie niet in vijandelijke, namelijk Engelse, handen zou vallen. Deze oekaze gold niet alleen voor de memorie- en kaartenboeken maar ook voor de brieven van het VOC-personeel. In 1619, het stichtingsjaar van Batavia, verkreeg de VOC van de Staten van Holland het alleenrecht op het drukken en openbaar maken van de verkregen informatie. Om ervoor te zorgen dat de berichtgeving van hun kapiteins, kooplieden en chirurgijns relevant was, stelden de Heren Zeventien richtlijnen op. Waarin waren ze geïnteresseerd? Geografische informatie: de ligging van het land, de omvang van de steden en dorpen, de rivieren en havens en de steden of dorpen aan deze rivieren. Liefst alles in kaart gebracht. Maar ook demografische informatie: het aantal mannen, vrouwen en kinderen. Bestuurlijke informatie. De VOC wilde mededelingen over de belangrijkste bestuurder, diens macht, leger, paleizen en forten en of hij in oorlog was. Ook of ze vriendschapsbanden met hem konden aanknopen. Voorts berichtgeving over de rechterlijke en bestuurlijke macht, de misdaadbestrijding en middelen van bestaan. Tevens wensten ze informatie over de godsdienst, het aantal kerken en de mening van de geestelijken over de VOC en het christelijk geloof. De inwoners. In de berichtgeving over de bewoners moest aandacht worden geschonken aan hun gedrag, uiterlijk, eetgewoonten, huwelijken, opvoeding van de kinderen, omgang met hun personeel en slaven. De VOC had belangstelling voor de inrichting van de huizen en het huisraad. Ook wilde ze uitvoerige informatie over de handel, koopwaar, prijzen, winsten en de scheepvaart. De producten van een land: de vruchten, zaden, bomen en het vee. De VOC wilde weten of het land geschikt was voor Europese gewassen en vee. Ook wilde ze worden geïnformeerd of er bouwmateriaal was voor haar schepen, forten en kanonnen. Tenslotte de oorlogsvoering. Alle informanten werd opgedragen hun ogen en oren goed de kost te geven en te berichten over forten, geschut, soldaten en munitie. | |||||||||||||||||||
Ars apodemica en memorieboeckMet hun voorschrift sloten de Heren Zeventien aan bij de traditie van de wetenschap van het reizen die aan het eind van de zestiende eeuw was ontstaan, de ars apodemica.Ga naar eind12 In die tijd was het gebruikelijk dat de zonen van de gegoede burgerij een grand tour door Europa maakten. De jongelui bereidden zich op hun reis voor door het lezen van apodemische traktaten, die voorschriften bevatten voor het bijhouden van een reisdagboek. De Heren Zeventien verlangden van hun hoger kader een soortgelijk reisdagboek, maar dan met informatie over hun Oost-Indische bezittingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
De richtlijnen die ze uitvaardigden, waren niet eenmalig, ze werden in de loop van de zeventiende eeuw herhaald.Ga naar eind13 De bewindhebbers vonden de geografische, etnografische en demografische informatie belangrijk, die diende immers commerciële en militaire doelen. In een van de eerste rapportages aan de Heren Zeventien kwam opsteller Jan Pietersz Coen tegemoet aan de invulling van de door hen verlangde, apodemische informatie: De landen van Ambon, Banda en inzonderheid Batavia en 't koninkrijk Jacatra zijn zeer geschikt en gunstig gelegen tot aanplanting van verscheidene koloniën. Vele honderd-duizenden mensen kunnen zich daar ophouden: 't land van Jacatra is uitermate vruchtbaar, 't water is goed, de lucht is gezond en zeer gematigd, de zee zeer vischrijk; allerlei levensmiddelen en specerijen kunnen daar worden geplant en allerlei vee aangeteeld. Van deze plaatsen uit kan gevoeglijk door het geheele Oosten, te weten van Kaap de Goede Hoop tot in Japan, Korea en China incluis, een voortreffelijke handel gedreven worden.Ga naar eind14 De VOC was er alles aan gelegen om de memorieboeken en journalen van hun personeel veilig te stellen. De eerste jaren na de afkondiging van het alleenrecht op het drukken en uitgeven van de journalen hadden ze te maken met drukkers die de aantekenboeken van teruggekeerd VOC-personeel op slinkse wijze in hun bezit probeerden te krijgen. Goede afspraken waren dus noodzakelijk. En dus mochten alleen de drukkers die beschikten over het octrooi van de Staten van Holland en Zeeland en van de Staatse bestuurscolleges van de provincies met VOC-kamers, de journalen uitgeven. Dat moesten ze op de titelbladzijde van het boek vermelden. Desondanks gebeurde het dat een auteur of drukker dit octrooi aan zijn laars lapte, waarop de Heren Zeventien de uitgave van het journaal blokkeerden. | |||||||||||||||||||
Van memorieboek naar reisverhaalDe oudste journalen kenmerken zich door soberheid en eenvoud van stijl. Afwezig zijn de karakteristieken van het proza: de retorische elementen, zinspelingen op de klassieke oudheid, brede algemene beschouwingen en citaten. Ze waren door handelaren en zeeliedenGa naar eind15 in de volkstaal geschreven, en gaven de gebeurtenissen aan boord weer en wat de auteur met eigen ogen had gezien. In de titels komt veelal het woord journaal voor. De boeken waren met de Gotische letter gedrukt en met houtsneden geïllustreerd, die niet altijd betrekking hadden op het verhaal. De drukker had ze eenmaal liggen en drukte ze af in de hoop dat het boek daardoor beter werd verkocht. Sommige uitgevers bundelden de reisverhalen of gaven een kenner hiertoe opdracht.Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
Allengs maakten de gortdroge nautische notities plaats voor avontuurlijke verhalen. De lezer was getuige van het neerploffen van vliegende vissen op het scheepsdek of van rampen voor de Afrikaanse kust. De avonturen van de Hoornse schipper Willem Ysbrantsz Bontekoe (1587-1657) in diens Iovrnael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische reyse (1646), spraken het meest tot de verbeelding, met name de explosie in Straat Soenda van zijn schip Nieuw Hoorn.Ga naar eind17 Ook in de oost-Indische voyagie (1676) van Wouter Schouten (1638-1704) kwamen avontuurlijke situaties voor, zij het minder spectaculair dan bij Bontekoe. De schrijvende chirurgijn verhaalde over de lotgevallen van dertien zeelieden die erop uit waren gestuurd om hulp te bieden aan een VOC-schip dat op de Australische kust was gestrand.Ga naar eind18 Ze waren er tevergeefs en keerden in een roeiboot naar Batavia terug. Slechts vier van hen konden de hachelijke avonturen navertellen. Ze hadden honger en dorst geleden en hun toevlucht gezocht bij een Javaanse kluizenaar die hen tegen bandieten beschermde. Uiteindelijk bereikten ze met hulp van de strandrovers Japara. In tegenstelling tot Bontekoe die avonturen beschreef die werkelijk waren gebeurd, nam Schouten in ‘het wonderlijck voorval’ dat hem in Batavia ‘op de waerschijnelijckste wijse bekent’ was gemaakt, een loopje met de werkelijkheid. Hij voegde daarmee een nieuw aspect in het reisverhaal in, namelijk fictie. Toch verloor Schouten in zijn Oost-Indische voyagie de VOC-richtlijnen niet uit het oog. Zo besteedde hij in het derde deel van zijn boek aandacht aan de Javaanse vorsten, hun opvolgingstrijd, de inrichting van hun hof, hun toernooispelen en hun bedaja's of vrouwelijke bewakers die tijdens de overvloedige banketten als danseressen de gasten in vervoering brachten. De latere zeventiende-eeuwse reisverhalen waren fraai uitgeven, in folioformaat en gedrukt met de Romeinse letter garamond. Sommige auteurs, zoals Joan Nieuhof (1618-1672) en Cornelis de Bruijn (1652-1726/27), hanteerden zowel de pen als de tekenstift. De uitgave van hun boeken waren voor de drukkers riskante ondernemingen. Zo werden de kosten van Reizen over Moskovie, door Persie en Indie (1714) van Cornelis de Bruijn door vier drukkers gedeeld. De Bruijn zelf geraakte vanwege zijn boek in financiële problemen.Ga naar eind19 Dergelijke kostbare boeken werden door kapitaalkrachtige lezers gekocht, die ook bereid waren te investeren in de Oost-Indische handel. | |||||||||||||||||||
Bataviase beeldvormingDe schrijvende VOC-dienaar volgde in zijn beschrijving van de Oost-Indische hoofdstad, het einddoel van zijn reis, de richtlijnen van de VOC maar dan wel toegespitst op de gebouwen en bewoners die een band met de VOC hadden. Pas in tweede instantie had hij oog voor de inheemse bewoners, historie, fauna en flora. Hij noteerde de datum | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
waarop hij de Bataviase baai had bereikt en dat hij, nadat zijn schip door de shahbandar of havenmeester was gecontroleerd, naar de stad werd geroeid. Hij vermeldde de geografische ligging van Batavia, en bracht de bergen die de stad van de Ommelanden scheidden, bij zijn lezers onder de aandacht. Conform de apodemische traditie memoreerde hij het beleg van Jakatra in 1619 en daarmee de ontstaansgeschiedenis van Batavia. Daarna vermeldde hij de gebouwen die voor de VOC waren gebouwd, zoals het kasteel met de pakhuizen, het stadhuis, de kerken, het hospitaal, het vrouwentuchthuis, het armenhuis en de Latijnse school. Hij memoreerde het Chinees hospitaal en oudemannenhuis in de stad en de tempels buiten de stadsmuren die door de Chinese inwoners met eigen kapitaal en met toestemming van de Bataviase bestuurders waren gebouwd. Het stadsplan werd gecompleteerd met de opsomming van de straten, grachten en de uitvalswegen naar de forten buiten de stadsmuren. Ook de aardbevingen die de grandeur van de stad in de loop der tijd aantastten, werden niet vergeten. Vervolgens richtte de auteur zijn aandacht op de bewoners van Batavia. Daarbij had hij eerst aandacht voor de elite, het hoge VOC-personeel met de Raad van Indië, waarin de gouverneur-generaal, de directeur en de raden van Indië zitting hadden, en de Raad van Justitie. Daarna volgden, de hiërarchie in de Bataviase samenleving afdalend, het middenkader van de VOC met de predikanten, kooplieden, en secretarissen, en het lager kader met de klerken, soldaten en matrozen. Hij beëindigde zijn impressie met de bewoners van Aziatische afkomst. De beschrijving van Batavia werd afgesloten met een overzicht van de fauna en flora, het metrieke stelsel en de munteenheid. Sommige schrijvers gaven als toegift een Maleise spraakkunst. | |||||||||||||||||||
Mestiese vrouwenHet meest tot de verbeelding van de auteurs spraken de mestiese of Euraziatische vrouwen. Nicolaus de Graaff (1619-1688) karakteriseerde hen in zijn Oost-Indise spiegel (1703) als trots, lui en wellustig. Hij vond hen ongemanierd en wreed in hun omgang met hun slaven en slavinnen en slechte moeders omdat ze de opvoeding van hun kinderen aan slaven overlieten.Ga naar eind20 De Graaff keek met Europese ogen naar de mestiese vrouwen en onderschreef daarmee de beeldvorming van Jan Huygen van Linschoten, zoals die deze in zijn Itinerario van de Oost-Indische vrouwen had vastgelegd. Schrijvend VOC-personeel beaamde De Graaffs observaties. Bijvoorbeeld Jan Splinter Stavorinus (1739-1788) in Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop, naar Batavia, Bantam, Bengalen (1793). Negentig jaar na het verschijnen van De Graaffs Oost-Indise | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
Een Mistiçe Vrouw. Uit: François Valentijn. Oud en Nieuw Oost-Indiën. Deel 1. Uitvoerige Beschryving der Vyf Molucco's [...]. Dordrecht: Johannes Van Braam / Amsterdam: Gerard Onder de Linden, 1724, na p. 18.
| |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
Indise spiegel vond deze Zeeuwse kapitein de gehuwde vrouw nog even onnozel: ‘het ontbreekt haar egter aan geene vermogens; maar het ontbreekt de mannen aan lust om dezelve aantekweeken’.Ga naar eind21 Omdat de vrouwen op hun twaalfde of dertiende jaar trouwden, waren ze volgens De Graaff en Stavorinus niet in staat een huishouding te bestieren. Stavorinus vond hen er op hun dertigste oud uitzien vergeleken met hun Europese zusters, die er op hun vijftigste nog voortreffelijk uitzagen. Hij was ervan overtuigd: ‘Schoonheden moet men onder haar niet zoeken; de fraaiste die ik gezien heb, zou in Europa naauwlijks onder de middelmaatige gerekend worden.’Ga naar eind22 Desondanks waren de vrouwen in hun sarong en neteldoeken kabaja, met hun gouden broches en gouden haarspelden in hun met klapperolie ingevette condés opvallende verschijningen in het Bataviase straatbeeld. Helemaal als ze werden gevolgd door hun slavinnen die hun betelkistje met sierlijk zilver- of goudbeslag en kwispedoor nadroegen. Maar Stavorinus liet zich niet in de luren leggen: ‘Gemeenlijk zijn zij van eenen werkeloozen en luijen aart’, en weet dat, evenals De Graaff, aan hun opvoeding door slaven. Deze auteurs waren het er over eens dat als de mestiese vrouwen een Europese opvoeding hadden genoten, ze nuttig zouden zijn voor de Bataviase samenleving. Zowel De Graaff als Stavorinus brachten de wrede omgang van de vrouwen met hun slaven bij hun lezers onder de aandacht. Zij waren niet de enigen, ook Jacob Haafner (1755-1809) spuide zijn ongenoegen. Volgens hem spande de echtgenote van opperkoopman en geheimschrijver Johannes van der Burg de kroon.Ga naar eind23 In Lotgevallen en vroegere zeereizen (1820) beschreef hij haar geliefkoosde tijdverdrijf. Beultje spelend gaf ze haar slaven opdracht de slavinnen met gespleten bamboestokken af te rossen tot de lappen vlees er bij hingen. Koelbloedig als een tijgerin keek ze toe hoe haar slachtoffers zich onder de verscheurendste pijnen kromden, en telde de kletterende slagen met een deftigheid die volgens Haafner een magistraat niet zou misstaan. | |||||||||||||||||||
Slaven en slavinnenIn de loop der tijd waren er slaven vanuit India, Malakka, Makassar, Arakan, Afrika, Ceijlon en de Oost-Indische archipel naar Batavia aangevoerd. Jan Pietersz Coen had in een brief in 1623 aan de Heren Zeventien het gebruik van slaven door hun personeel christelijk utilitaristisch gemotiveerd: ‘Volgens d'ordonnantie Goods behoort elck mensch naer sijn aert ende natuyre gebruyct te werden ende niet verkeert tegen de natuyre ende onordentelijck.’Ga naar eind24 De Graaff, Stavorinus en Haafner maakten in hun reisverhalen melding van de slaven en slavinnen. Voor De Graaff behoefde de positie van de slaaf in de Bataviase samenleving geen verder betoog: ‘'t sijn evenwel mense, [...] sijn sy | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
Heydenen, Godt heeft haar niet wijser wille maken, en het ligt des heyligen Euangeliums niet geopenbaart, also dat sy ongelukkig zijn, in eeuwige slavernije te moete leeven.’Ga naar eind25 Stavorinus meende dat de slavinnen niet verstandiger waren ‘dan het redenlooze vee’,Ga naar eind26 en weet de alles te bovengaande wreedheid van de vrouwen en hun jaloezie naar de slaven aan het klimaat en aan de ongeregelde levenswijze van hun echtgenoten voor hun huwelijk. Haafner daarentegen koos positie voor de slaven en sprak zich tegen hun afstraffing uit. Die vond hij in de hoogste graad wreed en onmenselijk, en de voltrekkers nog erger dan de Europese beulen. Hun kwellingen waren zo hels dat de slaven de dood boven het leven verkozen. Hij bewonderde de manier waarop ze ‘met eene ongeloofelijke standvastigheid, de wreedste pijnen door[stonden], zonder een’ zucht te laten glippen of zelfs eenen pijnlijken gelaatstrek te toonen'.Ga naar eind27 | |||||||||||||||||||
ChinezenIn de verhalen ontbraken ook de Chinese bewoners van de stad niet. De schrijvers waren het er over eens: Batavia zou zonder hen nooit zijn gebouwd. Gouverneurs-generaal Jan Pietersz Coen en Joan Maetsuyker hadden vriendschapsbanden met de Chinese voorman aangeknoopt. Deze Kapitein Chinees werd gerespecteerd en had toegang tot de vergaderingen van de Raad van Indië. François Valentijn (1656-1727) besteedde in zijn Oud en nieuw Oost-Indiën (1724-1726) uitgebreid aandacht aan de Chinezen. Hij karakteriseerde hen als ‘een ongemeen schrander, beleefd, naarstig en gedienstig volk, dat groote diensten aan de stad doet’Ga naar eind28 en vond dat Batavia doods zou zijn als er geen Chinezen waren. Dan waren er geen handelaren, handwerklieden, schilders en makers van de fraai vergulde en gelakte zonneschermen. Hun herbergen, warongs, thee- en gokhuizen werden door Aziaten en vooral door de VOC-matrozen en -soldaten druk bezocht. Ze roeiden in hun boten de inwoners door de grachten of naar de rede. Ze hielpen bij het lossen van de VOC-schepen en voeren met hun ‘Tsjampans’ de goederen naar de pakhuizen op het kasteelterrein. Buiten de stadsmuren stonden hun arakbranderijen, steenovens en suikermolens. De boeren onder hen voorzagen de stad het hele jaar door van voedsel. Ze bezaten een oesterbank die ze exploiteerden met toestemming van de Raad van Indië.Ga naar eind29 De kwaliteit van de oesters die ze in de stad voor lage prijzen verkochten, werd alom geroemd. Voor veel inwoners was een bezoek aan hun eethuis bij de oesterbank een culinair uitje. Valentijn wierp zich als een expert op: ‘ik moet bekennen, dat zy zeer schoon, blank en vast van vis zyn’.Ga naar eind30 Deze Bataviase predikant noemde zich ook een kenner van de Chinese godsdienst. Hij had de Chinese tempel buiten de Nieuwpoort bezocht. In Beschryving van Groot Djava, ofte Java Major en in Zaaken van de | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
godsdienst op het eyland Java, het vierde deel van zijn oost-Indische monografie, besteedde hij in woord en beeld uitgebreid aandacht aan het gebouw met het fraaie polychrome houtsnijwerk, het meubilair en de vele goden en godinnen.Ga naar eind31 De Chinezen vielen vanwege hun kleding en haardracht op. De eenvoudigen onder hen droegen een linnen onderbroek en een zeer wijde bovenbroek, linnen kousen en eenvoudige schoenen of sandalen. De rijken gingen gekleed in zijden gewaden. De feesten van de Chinezen trokken veel bekijks en waren daarmee een welkome afwisseling in het monotone dagelijkse leven van het VOC-personeel.Ga naar eind32 Hun bootraces op de Grote Rivier waren spectaculair en hun Nieuwjaarsfeesten met drakendansen en vuurwerk oorverdovend. Hoewel de Europeanen er geen woord van konden verstaan, bezochten ze de urenlange opvoeringen van de ‘Sneeze wayang’. Deze uitvoeringen vonden meestal tijdens het Chinese Nieuwjaar in februari plaats en in september en oktober als de doden werden herdacht, en gingen met muziek, vuurwerk en lawaai gepaard. Vergeleken bij hun huwelijksceremonieën waren de Europese bruiloften saai. Ook hun begrafenissen verschilden van de Europese. Cornelis de Bruijn schonk er in Reizen over Moskovie, door Persie en Indie uitgebreid aandacht aan, en beschreef en tekende hun begraafplaats buiten de stadsmuren. Vol verbazing schreven de auteurs over de inrichting van de Chinese huizen met hun altaren, hun god Joosje, zoals ze hem steevast noemden, de wierook en de kaarsen. Een enkeling roemde de Chinese gastvrijheid en legde de maaltijd vast die hem in de vele schaaltjes was voorgezet. Niet alle schrijvers waren positief over de Chinezen. Sommigen noemden hen bedriegers en vonden hen onbetrouwbaar. Ze vergeleken hen met de Joodse handelaren in Europa. | |||||||||||||||||||
Javanen en andere AziatenOp de straten en pasars was het een bont gewemel van Europeanen en Aziaten. François Valentijn die voor zijn oud en nieuw Oost-Indiën schatplichtig was aan onder andere Nicolaus de Graaff en Joan Nieuhof, somde de mengelmoes van bewoners op:
Men heeft hier Nederlanders, Engelzen, Portugeezen (die ‘er met hun schepen komen) Mixticen, Mardykers, Chineezen, Armeniers, Persiaanen, Mooren of Mogolders, Bengalers, Timoreezen, Tonkinders, Siammers, Arrakanders, Javaanen, Macassaaren, Amboineezen, Bandaneezen, Ternataanen, Maleyers, Balièrs, Sumatraanen, Borneërs, en een menigte van andere ingezetenen, die een zeer groot leven aan deze stad toebrengen, en een ongemeenen grooten handel daar in dryven.Ga naar eind33 | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Joan Nieuhof gaf in Zee en lant-reize (1682) een beschrijving van de Javaanse en andere Aziatische bewoners van Batavia, en hanteerde daarbij ook zijn tekenpen.Ga naar eind34 Zo vermeldde hij dat de Javanen buiten de stad woonden in huizen van bamboe en daken van riet of palmblad. Ze verdienden de kost als boer of visser. Hij had aandacht voor hun kleding, haardracht en uiterlijk. Hij vond de Javaan moedig, dapper en goede soldaten, maar ook wreed. Hij beschreef ook de Javaanse vrouw, haar kleding, kapsel en benadrukte haar kleine postuur. Dat er Javanen waren met meerdere vrouwen, was volgens hem verklaarbaar. Hun islamitische geloof stond hen dat toe. De Mardijkers vormden een aparte groep. Ze waren voormalige Indiase slaven die de VOC via de Portugezen had verkregen. Ze waren in Compagniesdienst als handelaar, boer, soldaat, ambachtsman, klerk, ziekentrooster, onderwijzer, drukker of boekbinder. Na beëindiging van hun contract werden ze vrijburger. In hun gestreepte broeken, schoenen en hoeden die op die van de Hollanders leken, vielen ze op. Hun vrouwen droegen de Bataviase dracht. Ze bewoonden kwalitatief goede huizen binnen de stadsmuren. Ze waren welvarend en christelijk gedoopt. Hun oudste kerk, de Portugese Binnenkerk, stond op de westelijke oever van de Kali Besar, de huidige Jl. Kopi. Hun tweede kerk, de Portugese Buitenkerk, stond buiten de stadsmuren. In deze kerk, de huidige Geraja Sion aan de Jl Pangeran Jayakarta, worden nog steeds kerkdiensten gehouden. De Arabische handelaren in de stad hadden hun roots in Voor-Azië. In de reisverhalen werden ze als Moren of Mohammedanen aangeduid. Met hun tulbanden, veelkleurige gewaden en sloffen met krullende teenpunten trokken ook zij de aandacht van de schrijvers. | |||||||||||||||||||
VOC-personeel in het achttiende-eeuwse reisverhaalNaarmate de decennia verstreken, veranderde in de reisverhalen de beeldvorming van het VOC-personeel. Over de manier van leven - liever gezegd overleven - werd uitgebreid geschreven. De schrijvers verstrekten raadgevingen op welke wijze het moordend klimaat kon worden weerstaan en vermeldden daarbij dat de elite zich terugtrok in hun thuynen langs de uitvalswegen. Het kasteel, eens het pronkjuweel van Batavia, werd ongezond als woon- en werkruimte bevonden. Voor die enkele wekelijkse werkdag was het nog net te doen. Jan Splinter Stavorinus berichtte in zijn Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop, naar Batavia, Bantam, Bengalen dat de VOC-dienaar om vijf uur 's morgens opstond en na een kop koffie of thee gedronken te hebben aan het werk ging. Om twaalf uur werd er gegeten, vaak in gezelschap van bevriende collega's. Tot vier uur werd er gerust. Opgefrist door het middagdutje was het tijd voor een uitstapje. De ene dag maakte hij die in zijn koets, de andere te paard. Of hij koos voor een | |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
tochtje door de grachten al dan niet vergezeld door musicerende slaven. Hij ging op visite bij zijn baas, familie, vrienden of collega's, of ontving zelf gasten. Meestal was hij om negen uur weer thuis. Om elf uur ging hij slapen. De volgende dag was dezelfde als de vorige dag. Alles ging in gepaste vrolijkheid want het minste of geringste was voldoende voor een perkara of vete. De mannen en de vrouwen hadden hun eigen circuits. Ze bemoeiden zich weinig met elkaar. Evenals zijn schrijvende collega's paste Stavorinus in zijn schets van het dagelijks leven de VOC-richtlijn pragmatisch toe. Zijn beschrijving van de levenswijze van de Europeanen in Batavia was niet alleen informatief voor de Heren Zeventien maar had ook een wervend karakter. Nieuw personeel was nodig om de Oost-Indische hoofdstad te bevolken. Gezegd mag worden dat Stavorinus' beschrijving aansloot bij de ars apodemica, een reiziger bestudeert de levenswijze van de bewoners van het door hem bezochte land. Dat hij daarmee de basis legde voor negentiende-eeuwse observaties kon deze Zeeuwse kapitein niet bevroeden. | |||||||||||||||||||
Het reisverhaal in de literatuurHet reisverhaal heeft een ontwikkeling doorgemaakt van pikbroekenproza naar een volwaardig genre in de Nederlandse literatuur met eigen regels.Ga naar eind35 De trend was ingezet met De Graaffs Oost-Indise spiegel, hoewel dat niet direct een reisverhaal is maar een moralistische spiegel.Ga naar eind36 Qua taal, stijl en beschrijvingskunst voldoet de Oost-Indische voyagie van Wouter Schouten meer aan de normen van de overgang van journaal naar verhaal.Ga naar eind37 Binnen het proza neemt het reisverhaal zijn eigen plaats in. Het onderscheidt zich door het beeldend taalgebruik en de aangename en leesbare stijl. Het verhaalt over vreemde en onbekende landen, koninkrijken, toernooien, feesten, zeden en gewoonten, flora, fauna en mineralen.Ga naar eind38 Ook bevat het autobiografische elementen. Het reisverhaal behoort tot de literatuurgeschiedenis, en al helemaal tot de Indisch-Nederlandsche letterkunde. Vanwege het speciale karakter - het is enerzijds een verslag van een reis over zee naar vreemde landen en anderzijds een introductie van deze nieuwe landen met hun bewoners, taal, cultuur, geloof en natuur aan de lezers - heeft het reisverhaal ook bijgedragen aan het ontstaan van de culturele antropologie, de moderne roman, de vernieuwing van de avonturenroman en aan de grondslagen van de wetenschappelijke geografie.Ga naar eind39 Natuurlijk claimden de auteurs dat ze de waarheid spraken en schreven ze de realiteit zo natuurgetrouw na. Dit zijn topoi of gemeenplaatsen. De hedendaagse onderzoeker weet dat hij op zijn hoede moet zijn en fictie aan waarheid moet checken, en archief- en bibliotheekonderzoek niet moet schuwen. ‘Komt hier en leest dit Boek, hier vint gy goede stof’, schreef een | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
vriend van Joan Nieuhof in diens opdrachtgedicht voor Nieuhofs Zee en lant-reize. Zijn uitnodiging lijkt in deze tijd van internet en iPod achterhaald. Ook de huidige toerist met belangstelling voor Oost-Indië hoeft zijn leunstoel niet meer uit. Kon de achttiende-eeuwer met een reisverhaal op schoot wegdromen over Batavia en Bantam, de moderne mens downloadt podcasts of radioprogramma's voor zijn iPod voor zijn soundseeing van Jakarta en Banten. | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
|
|