Indische Letteren. Jaargang 20
(2005)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
[pagina 223]
| |
Was het werkelijk Oeroeg?
| |
[pagina 224]
| |
lijke karakter van deze moeilijkheden.’Ga naar eind4 Pas wanneer zijn als thuiskomst bedoelde reis uitmondt in een gewaarwording die hij zich ‘zelfs uit angstdromen’Ga naar eind5 niet herinnert, dringt tot hem door wat hij al die tijd niet zag. De werkelijkheid waarvan deze ikfiguur geen weet had, die echter al sinds zijn jeugd rondom hem aanwezig was, keert zich dan tegen hem als een onverwachte vijand. Die verschijnt in de gedaante van een gewapende Indonesische vrijheidsstrijder die op Oeroeg lijkt, maar van wie de jongen zich, tot in lengte van dagen, zal blijven afvragen of het werkelijk Oeroeg was. | |
Cruciaal momentHet moment waarop de ikfiguur zich van zijn blindheid bewust wordt - waarop hij erkent zelfs het vermogen verloren te hebben zijn jeugdvriend te herkennen - is in het verhaal van cruciale betekenis. Het is de omslag die leidt tot de bittere conclusie, weliswaar weifelend als vraag uitgesproken, waannee Oeroeg besluit: ‘Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond vanwaar ik niet verplant wil zijn? De tijd zal het leren.’Ga naar eind6
Vanwege de belangrijke plaats die de passage in de novelle inneemt is het opmerkelijk te moeten constateren dat die pas bij een latere druk is toegevoegd. Tot nu toe is dit feit onopgemerkt en onbesproken gebleven. Maar het komt aan het licht door de nieuwste uitgave van het boek, getiteld Oeroeg - een begin, die verscheen ter ere van de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren 2004 aan Hella S. Haasse. In deze speciale editie, gedrukt onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie en Uitgeverij Querido, is voor het eerst het handgeschreven manuscript van de novelle te lezen, zoals dit wordt bewaard in het Letterkundig Museum te Den Haag. Wat blijkt na bestudering van dit manuscript? De passage - ‘Was het werkelijk Oeroeg? Ik weet het niet en zal het ook nooit weten. Ik heb zelfs het vermogen verloren hem te herkennen’ - staat er niet in. Wat wil dit zeggen? Dat in deze eerste versie van het verhaal geen twijfel bestaat over de identiteit van de Indonesiër die de ikfiguur bij diens terugkeer naar zijn geboorteland onder schot houdt en hem te verstaan geeft het land onmiddellijk te verlaten: ‘Ga weg. Je hebt hier niets te maken.’Ga naar eind7 Wie de eerste druk van Oeroeg, het Boekenweekgeschenk uit 1948, erop naslaat ziet dat ook hierin van die twijfel geen sprake is. De regels waarin die uitgesproken wordt verschijnen pas in de tweede uitgave van het boek uit 1953. Ook staan ze in de tekst die de redactie van Oeroeg - een begin, abusievelijk naar nu blijkt, als ‘afschrift’ van het manuscript presenteert. | |
[pagina 225]
| |
Wat heeft Haasse bewogen de passage aan haar prozadebuut toe te voegen? Welk effect beoogde zij ermee? Over het antwoord op deze vraag is te speculeren door de novelle opnieuw te lezen en te letten op de manier waarop het thema van de koloniale blindheid van de Nederlandse hoofdpersoon erin tot uitdrukking komt. Daarbij is het zinvol Haasse's Zelfportret als legkaart als naslagwerk te gebruiken, niet alleen omdat de schrijfster hierin haar Indische verleden, al dan niet literair verbeeld, onder de loep neemt. Maar ook vanwege de verschijningsdatum van het boek: een jaar nadat de tweede druk van Oeroeg uitkwam. | |
Zonder voorbehoud‘Als kind aanvaardde ik zonder voorbehoud het Indië dat ik om mij heen zag’, schrijft Haasse in dit Zelfportret. ‘Ik kwam niet in omstandigheden of milieus die twijfel wekten aan het waargenomene, er was voor mij geen aanleiding vragen te stellen of op onderzoek uit te gaan.’Ga naar eind8 De werkelijkheid die de ikfiguur in Oeroeg niet onder ogen ziet, blijkt ook voor de jonge Haasse, die in 1918 op Java werd geboren en er tot haar twintigste het grootste deel van haar jeugd doorbracht, een onzichtbare dimensie te zijn geweest. Evenals het personage in haar novelle beseft zij dit echter pas wanneer zij door haar Indonesische vriendinnen onverwacht geconfronteerd wordt met het feit dat het onderscheid tussen hen niet oppervlakkig is of ‘op louter uiterlijke elementen’Ga naar eind9 berust, maar inherent is aan de koloniale samenleving waarvan zij deel uitmaken. Haasse's relatie met de meisjes, twee Javaanse zusjes, ontvouwt zich op vergelijkbare wijze als die tussen de jongens in Oeroeg: datgene wat altijd als bekend was verondersteld, valt plotseling anders uit. ‘Ik herkende hen nauwelijks’,Ga naar eind10 herinnert de auteur zich het ogenblik waarop zij in de gaten kreeg dat de wereld van haar vriendinnen, ondanks het feit dat zij Hollandse voornamen hadden, onherroepelijk van de hare verschilde. ‘Was het werkelijk Oeroeg? Ik weet het niet en zal het ook nooit weten. Ik heb zelfs het vermogen verloren hem te herkennen’, constateert de ikfiguur in Oeroeg wanneer diegene met wie hij zijn jeugdjaren onveranderlijk samen doorbracht, ineens tegenover hem staat als een ‘inlander [...] in vuile kaki shorts, met een hoofddoek van kainstof geknoopt om zijn verwarde haar’.Ga naar eind1l ‘Wanneer ik met de meisjes samen was, dacht ik nooit aan een verschil tussen ons’, vervolgt Haasse haar eigen geschiedenis. ‘Gaf ik mij er soms rekenschap van, dan moest ik op hetzelfde moment vaststellen, dat dit een kwestie van volmaakt ondergeschikt belang was.’Ga naar eind12 Dan blikt zij terug op de eerste keer dat zij zich van de kloof tussen haarzelf en de Indonesische zusjes bewust werd. Dat is voorafgaand aan een gekostumeerd feest, wanneer de meisjes aan haar verschijnen | |
[pagina 226]
| |
als Balinese danseressen die uit een andere werkelijkheid lijken te zijn gestapt: ‘Zij waren mooi als vorstendochters, een legende en even vreemd. Zij keken mij zwijgend, glimlachend aan, met heimelijke trots, nieuwsgierig naar mijn reactie. Toen ik hen zo tegenover mij zag staan, in de kledij van donkerrood en dofgoud en blauw die bij hen paste als de schitterende pluimage bij de kolibrie, voelde ik voor het eerst een afstand.’Ga naar eind13 Aanvankelijk schrijft de jonge Haasse deze afstand toe aan een ‘zinsbegoocheling’.Ga naar eind14 Immers: haar vriendinnen waren zoals zijzelf, ‘zij hadden Hollandse voornamen en leefden thuis in ieder opzicht zoals ikzelf dat gewend was’.Ga naar eind15 Zodra echter in Indonesië de dekolonisatiestrijd woedt en de schrijfster in Nederland, ten tijde van de conferenties te Linggadjati - dus niet lang voordat Oeroeg geschreven werd - een van de zusjes terugziet, wordt de onverbiddelijke waarheid Haasse, hoezeer zij die ook tracht te ontkennen, duidelijk: ‘Ik had haar, even heftig geëmotioneerd, willen toeroepen, dat ik niet tegenover haar zat als Nederland, als het koloniale systeem, als de blanke met zijn superioriteitswaan, maar dat wij samen vijftien jaar waren geweest, Herodotus hadden vertaald, en gekampeerd op Tjimatian, en elkaar de bewonderde verzen van Slauerhoff en Leopold hadden voorgelezen. Maar ik kon dat niet uitspreken, het had ook geen zin; ik begreep dat ik zonder het te willen of te weten deel had aan een schuld, zij noch ik kon dat ongedaan maken.’Ga naar eind16 | |
Ongeziene waarhedenOeroeg eindigt met de vraag: ‘Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte?’ Hoewel deze vraag in de novelle niet beantwoord wordt, ligt het antwoord voor de hand: ja, de ikfiguur is een vreemde in het land van zijn geboorte. Sterker nog: hij is het altijd al geweest. Want zijn geboorteland, door Oeroeg belichaamd, was altijd een vreemde voor hem gebleven. ‘Oeroeg was mijn vriend’,Ga naar eind17 begint de jongen zijn verhaal. Om te moeten besluiten met: ‘Het is overbodig om toe te geven dat ik hem niet begreep. Ik kende hem zoals ik Telaga Hideung kende, een spiegelende wateroppervlakte. De diepte peilde ik nooit.’Ga naar eind18
Wat in de herinnering van de ikfiguur overblijft is het beeld van iemand van wie hij niet meer kan achterhalen of het werkelijk diegene was die hij dacht te kennen. Waarom niet? De verklaring geeft Hella S. Haasse in 2002 via het personage Herma Warner, in haar laatste Indische roman Sleuteloog: ‘Ik weet dat ergens in mijn geheugen alle stukken te vinden zijn die samen een sluitend beeld van de waarheid vormen. Ik heb ze niet herkend, of ze niet willen zien, toen ze opdoken in de werkelijkheid van mijn leven.’Ga naar eind19 Deze passage zou | |
[pagina 227]
| |
rechtstreeks uit Oeroeg kunnen komen, ware het niet dat de ikfiguur in Haasse's debuut, in tegenstelling tot Herma Warner in Sleuteloog, nog niet in staat is met achteraf verkregen inzichten zijn verleden te overzien en te begrijpen. Welke waarheden heeft hij niet herkend en wanneer in zijn leven doken ze op? De oplossing tot dit ogenschijnlijke raadsel ligt besloten in momenten in de tekst die gemarkeerd zijn door aanhalingstekens. Het eerste speelt zich af tijdens het elfde verjaardagsfeest van de ikfiguur wanneer hij constateert: ‘Tijdens deze gezamenlijke spelletjes werd ik me voor het eerst in mijn leven ten volle bewust van het feit, dat Oeroeg in de ogen van anderen een “inlander” was - en niet een inlander zoals Soetarjoh Kosomolagara, die bij ons in de klas zat en wiens vader regent was, maar een dessa jongen, de zoon van een ondergeschikte van de onderneming.’Ga naar eind20 | |
InlanderDe waarheid die hier tussen aanhalingstekens staat als een begrip, als iets dat per definitie zo is en waaraan per definitie consequenties zijn verbonden, is die welke via de Nederlandse klasgenootjes van de ikfiguur, die hij tot op dat moment ‘vreemde jongens’ en ‘anderen’Ga naar eind21 noemt, aan hem wordt geopenbaard: Oeroeg is een ‘inlander’. Nergens in de novelle, behalve in deze ene scène, staat dit woord tussen aanhalingstekens. Dat het de jongen niet ontgaan was dat zijn vriend een inlander was blijkt uit zinnen als: ‘Lachen met open mond deed Oeroeg, zoals de meeste inlanders, nooit.’Ga naar eind22 Maar dat het gevolgen had dat Oeroeg een inlander was, dat dit een verschil in ras en rang betekende, een verschil in rechten en in positie in de koloniale maatschappij en dat het dus betekende dat hij en Oeroeg anders waren en niet gelijk. Dat feit was tot de ikfiguur niet doorgedrongen. Want, zoals hij zegt: ‘Omdat ik de aanwezigheid van Oeroeg als iets vanzelfsprekends beschouwde, gaf ik mij toen nog geen rekenschap van de eigenaardige positie die Oeroeg bij ons innam, en die het midden hield tussen die van huisgenoot en ondergeschikte.’ [...] ‘Het kwam nooit in mij op te twijfelen aan een volkomen gelijkheid in rechten, waar het Oeroeg en mijzelf betrof.’Ga naar eind23
De confrontatie met deze eerste ongeziene waarheid eindigt in ongeloof. ‘Is Oeroeg minder dan wij?’,Ga naar eind24 vraagt de ikfiguur aan Gerard Stokman, de jonge employé op zijn vaders fabriek die voor de opgroeiende kinderen de rol van leidsman en vraagbaken vervult. Stokman, die zijn hart heeft verloren aan de Javaanse natuur en de jacht, in wiens nabijheid de ikfiguur de wereld als een wereld van wonderen ziet; Stokman echter ook, die door zijn collega's als een zonderling wordt beschouwd omdat hij niet houdt van de gebruikelijke uitstapjes naar de sociëteit, geeft een even idealistisch als - voor de kolonia- | |
[pagina 228]
| |
le werkelijkheid waarin hij en de twee jongens leven - onrealistisch antwoord: ‘Anders zijn - dat is gewoon. Iedereen is anders dan jij. Maar minder of meer zijn door de kleur van je gezicht of door wat je vader is - dat is nonsens. Oeroeg is immers je vriend? Als hij zó is dat hij je vriend kan zijn - hoe kan hij dan ooit minder zijn dan jij, of een ander?’Ga naar eind25 Wat Gerard Stokman echter ‘nonsens’ noemt, was in Indië een onomkeerbaar gegeven: Oeroeg was minder, omdat hij anders was. Dit wordt bijvoorbeeld bevestigd door de vrouw van de plaatsvervangende administrateur die Oeroeg houdt voor ‘niet meer dan een inwonend familielid van de huisjongen’Ga naar eind26 en hem zijn eigen kamertje ontneemt. In haar ogen verschilt Oeroeg immers in geen enkel opzicht van de huisjongen, vanwege het feit dat hij een inlander is. De uitzonderlijke - niet voor niets bevoorrecht genoemde - positie waarin Oeroeg een tijdlang verkeert dankt hij slechts aan het noodlottige ongeval waarbij zijn vader het leven laat om de ikfiguur van de verdrinkingsdood te redden. Verder wordt Oeroeg's positie verbijzonderd door de bemoeienissen van lerares en pensionhoudster Lida, die een buitengewone belangstelling voor de jonge Indonesiër ontwikkelt en hem tot onbetwiste ‘speelmakker en huisgenoot’Ga naar eind27 van de ikfiguur verheft. Onder invloed van deze Lida draagt Oeroeg Europese kleding, zet hij zijn topi af en meet zich de manier van doen en de spraak van halfbloed jongens aan. Met deze kunstgrepen tracht Lida datgene ongedaan te maken waarvan zij vermoedt dat het hem tot ‘inlander’ stempelt. Als een prins loopt Oeroeg tussen zijn in vodden geklede broers en zusters. Dat hij, ondanks alle uiterlijke schijn, één van hen blijft wordt tot een ‘verboden onderwerp’Ga naar eind28 verklaard. De pogingen Oeroeg voor halfbloed te laten doorgaan, gaan zelfs zo ver dat Lida hem een tijdje ‘met Ed of Ted, of iets dergelijks’Ga naar eind29 aanspreekt. Maar uiteindelijk blijkt het onmogelijk deze façade op te houden. Want op school in Batavia, tussen de Europese pupillen, is en blijft de jongen een buitenstaander voor wie de anderen een onverschilligheid en een gebrek aan belangstelling behouden. ‘Wat afstand vormde’, moet de ikfiguur tot zijn verrassing concluderen, ‘was het ondefinieerbare “anders”-zijn van Oeroeg, het subtiele verschil in gedrag en geaardheid, in fluïdum zou ik willen zeggen als deze dingen onder woorden te brengen waren.’Ga naar eind30 | |
Anders-zijnOpnieuw doemt een tot op dat moment onder de oppervlakte gebleven waarheid tussen aanhalingstekens op. Oeroeg is ‘anders’ en kleding noch houding kunnen daaraan iets veranderen. Hoewel de ikfiguur zich hier langzaam maar zeker bewust van wordt, dringt nog altijd niet tot hem door dat het ‘anders’-zijn van Oeroeg in de kolo- | |
[pagina 229]
| |
niale maatschappij verre van ondefinieerbaar is en een poging dit uit te wissen tot mislukken gedoemd. Oeroeg daarentegen legt zich bij de feiten neer en besluit te worden wie hij altijd al was: ‘een ernstige jonge inlander’.Ga naar eind31 Bij de ikfiguur wekt deze houding, Oeroeg's niet eerder vertoonde teruggetrokkenheid, zwijgzaamheid en ‘donker, spiedende blik’,Ga naar eind32 bevreemding op. Aan het onveranderlijk samen-zijn van de twee vrienden komt met deze nieuwe ontwikkeling een einde. ‘Waarschijnlijk was het ook in deze tijd dat de verwijdering tussen Oeroeg en mij begon te ontstaan’,Ga naar eind33 constateert de ikfiguur. Om aan de confronterende waarheden te ontsnappen zwerft hij in zijn eentje door de theetuinen die hij omschrijft als ‘het enige dat niet veranderd was’.Ga naar eind34 Al gauw beseft de jongen echter dat dit landschap zonder Oeroeg niet compleet is. Uit een behoefte dit tekort aan te vullen gaat de ikfiguur op bezoek bij Oeroeg's familie in de dessa, maar ook daar, realiseert hij zich, ‘was ik een vreemde geworden’.Ga naar eind35 Een tocht naar Telaga Hideung, het donkere kratermeer waar Oeroeg's vader verdronk, dat in toenemende mate op symbolische wijze met Oeroeg lijkt te zijn verbonden, eindigt met de vaststelling: ‘Het meer was vijandig, vreemd, een absoluut onkenbaar element.’Ga naar eind36 Bij een wandeling door de sawah's tenslotte, vertelt een voorgevoel hem dat dit de laatste keer is dat hij dit alles ‘zo zou zien’.Ga naar eind37 Ondertussen sluit Oeroeg zich aan bij lieden die hij ‘gelijkgezinden’ noemt. Onder hen is een zekere Abdoellah Haroedin, een jongen van gedeeltelijk Arabische afkomst die evenals hijzelf naar de Nederlands-Indische Artsenschool gaat. Terugblikkend op deze periode merkt de ikfiguur op: ‘Zij deelden een gedachtenwereld, waar ik mij, naarmate ik ouder werd, verder van scheen te verwijderen.’Ga naar eind38 Hoe de gedachtewereld van Oeroeg en Abdullah eruit ziet en waarom hij zich van die wereld langzaam maar zeker distantieert zijn kwesties die de ikfiguur onbesproken laat. ‘Wederzijdse uitleg was onmogelijk’,Ga naar eind39 stelt hij vast, om vervolgens met een schok te moeten besluiten: ‘De scheiding tussen hun wereld en de mijne was volkomen.’Ga naar eind40 Dat die scheiding zich inderdaad voltrokken heeft wordt bevestigd door de manier waarop Oeroeg de ikfiguur met ‘Jullie’ aanspreekt tegenover het ‘wij’ waartoe hij zichzelf en Abdullah rekent. Waarom doet Oeroeg dit? De ikfiguur legt uit: ‘Zij wilden de kaarten openleggen voor een tegenstander. Ik was voor hen op dit ogenblik de personificatie van iets waartegen zij zich met inzet van hun hele persoonlijkheid gekeerd hadden.’Ga naar eind41
Wat het ‘iets’ is waartegen Oeroeg en Abdullah zich verzetten wordt door de jongen niet onder woorden gebracht en de vraag is, of hij hiertoe wel in staat is? Dat het ‘iets’ verwijst naar het koloniale systeem | |
[pagina 230]
| |
waarvan hij als Europeaan in de Indische samenleving deel uitmaakt, is een waarheid die hij niet herkent. Zijn reactie is er dan ook een van paniek uit onwetendheid en onmacht Oeroeg's wereld, die opeens aan de zijne tegengesteld blijkt te zijn, te kunnen begrijpen: ‘Ik zat tegenover Oeroeg en Abdullah met het gevoel, alsof ik een rol speelde in een boze droom’ en ‘Ik dwong mezelf om het besef van werkelijkheid, dat me in deze stille achtergalerij dreigde te ontglippen, vast te houden.’Ga naar eind42 De werkelijkheid, of waarheid, waaraan de ikfiguur tevergeefs poogt vast te houden is die waarin Oeroeg geen ‘inlander’ is of ‘anders’. Zijn ‘gewaarwording van irrealiteit’ wanneer Oeroeg zich zelf als inlander, vanuit zijn eigen, andere wereld, tegenover hem positioneert, is vergelijkbaar met de ‘zinsbegoocheling’ die de jonge Haasse ervaart als haar Javaanse vriendinnen plotseling als ‘vreemde’, inlandse danseressen voor haar staan. | |
Koloniale denkenNet als Hella Haasse brengt de ikfiguur in Oeroeg de Tweede Wereldoorlog in Nederland door. En evenals zij kan ook hij gedurende deze jaren alleen maar speculeren over het lot van zijn geboorteland. Dat het na de Japanse bezetting een naar onafhankelijkheid strevend Indonesië is geworden en er een nieuwe oorlog gaande is, beseft de jongen nauwelijks. Zich onbewust van die werkelijkheid doet hij dan ook wat hij altijd al van plan was: hij solliciteert naar, zoals hijzelf het noemt, ‘een betrekking in Indië’.Ga naar eind43 Dat de ikfiguur in dit land, zoals Oeroeg en Abdullah hem al eerder probeerden duidelijk te maken, een regime vertegenwoordigt waartegen de Republiek zich op dat moment met felle strijd verzet, ziet hij niet in. Hij meent: ‘Het “koloniale” denken, in het na-oorlogse vaderland zo vaak - al dan niet ten onrechte - bekritiseerd, was mij vreemd.’Ga naar eind44 Voor het eerst in de novelle noemt de verteller hier het kolonialisme bij naam. Maar ‘koloniale’ staat tussen aanhalingstekens, als een fenomeen waaraan anderen zich wellicht schuldig maken, maar waar hijzelf geen weet van heeft. Is het koloniale denken de ikfiguur echter wel zo vreemd als hijzelf gelooft? Hoewel deze kwestie geen enkele maal openlijk aan de orde komt, gebeurt het indirect in de passage die Hella S. Haasse vanaf de tweede druk in haar novelle opnam: ‘Was het werkelijk Oeroeg. Ik weet het niet en zal het ook nooit weten. Ik heb zelfs het vermogen verloren hem te herkennen.’ Dat de schrijfster deze regels aan de originele tekst toevoegde doet vermoeden dat zij de hoofdpersoon van haar boek zich wel degelijk, zij het met terugwerkende kracht, wilde laten realiseren dat hij de aan het kolonialisme gelieerde waarheden die in zijn leven waren opgedoken niet had herkend. Het gevolg van deze toevoeging is dat de schok die aan het einde | |
[pagina 231]
| |
van de oorspronkelijke tekst al werd teweeggebracht vele malen wordt vergroot en verhevigd. Want de vraag die luidt: ‘Ben ik voorgoed een vreemde geworden in het land van mijn geboorte?’ kan nu onmogelijk nog met nee beantwoord worden. De ikfiguur is en was een vreemde in zijn geboorteland. Daarover kan geen twijfel meer bestaan. | |
TragiekDe blindheid die Haasse hier thematiseert komt overeen met de koloniale blindheid die Arend Lijphart in zijn studie The Trauma of Decolonization. The Dutch and West New Guinea (1966) aanwijst als de bron van het nog altijd voortdurende trauma dat de dekolonisatie van Indië in Nederland heeft veroorzaakt.Ga naar eind45 De ontgoocheling die de ikfiguur in Oeroeg ervaart wanneer zijn jeugdvriend langzaam maar zeker een - in zijn ogen - afstandelijker en vijandiger ‘ander’ wordt, kenmerken het ongeloof en onbegrip waarmee bij vele Nederlanders de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring werd ontvangen. Op die eerste reacties volgden, vaak jaren later pas, de traumatische nawerkingen waarbij ongeziene of genegeerde waarheden uit het verleden plotseling tevoorschijn kwamen en bewustwordings- en verwerkingsprocessen op gang brachten. De ikfiguur in Oeroeg staat aan het begin van een dergelijk proces: hij realiseert zich dat hij de werkelijkheid waarin hij opgroeide, het landschap van zijn jeugd, ‘nooit meer zo zal zien’ als voorheen. Hoe moet hij zich die werkelijkheid in de toekomst herinneren? De hoofdpersoon uit Sleuteloog, Herma Warner, is bij voortduring met dit dilemma bezig. Zij komt uiteindelijk niet verder dan te accepteren dat alles anders was dan dat zij dacht te hebben gezien of geweten. In Zelfportret als legkaart onderwerpt Haasse zichzelf aan een gelijksoortig proces: ‘Van wat er mogelijkerwijs onder de oppervlakte in de inheemse bevolkingsgroepen omging wist ik niets’, bekent zij. ‘Moet ik daarom tot de conclusie komen dat ik opgegroeid ben in een omgeving waar men geen oog had voor bepaalde verschijnselen?’Ga naar eind46 Met de passage die de auteur een jaar voor verschijning van dit Zelfportret aan Oeroeg toevoegde, geeft zij op deze vraag een bevestigend antwoord. Het gaat hier echter niet om een moedwillige ontkenning of loochening van de feiten. Haasse benadrukt het onvermogen de koloniale werkelijkheid en waarheid onder ogen te kunnen zien en te begrijpen. Zij lijkt uit te willen leggen hoe het mogelijk was dat Nederlanders als zijzelf, ‘zonder het te willen of te weten’, medeplichtig werden aan het ‘koloniale’ denken en aan de schuld die daaruit voortvloeide. Het is deze tragiek die in Oeroeg centraal staat en die in 1953 - wellicht onder invloed van Haasse's eigen verwerking van haar Indische | |
[pagina 232]
| |
verleden - met de toevoeging van drie extra regels is versterkt en verscherpt. Juist in een boek als Oeroeg - een begin had die toevoeging moeten worden opgemerkt. Vooral gezien de vraag waarmee deze uitgave wordt ingeleid: ‘Waar begint een roman?’ Die wordt gesteld naar aanleiding van het schoolopstel getiteld ‘De tovervogel’ dat Haasse schreef toen ze vijftien was en dat elementen van Oeroeg bevat. Dat diezelfde vraag echter ook wordt opgeroepen door het handgeschreven manuscript van de novelle moge bij deze duidelijk zijn. Hella Haasse signeert Oeroeg (1948). Coll. Letterkundig Museum.
Esther ten Dolle (geboren 1977) heeft Nederlands, Journalistiek en Vergelijkende literatuur gestudeerd in Groningen en London. Aan University College in London is ze met een promotieonderzoek bezig naar de literaire verwerking van de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Haar artikel over Het laatste uur van Albert van der Hoogte leverde haar in april 2005 de essay-prijs op van het Hollands Maandblad. |
|