Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Lin Scholte, haar dochter Asta en haar moeder Djemini, rond 1962. Fotoalbum nazaten Lin Scholte.
| |
[pagina 83]
| |
Lin Scholte (1921-1997):
| |
[pagina 84]
| |
en Nieuwe recepten uit de Wonderlijke Tropenkeuken (1972), een verhalend kookboek dat anekdotes en achtergronden afwisselt met recepten. Daarna verscheen Bibi Koetis voor altijd (1974), het liefdevolle portret van een bijzondere tante. Drie jaar later kwam de verhalenbundel Takdiran en andere verhalen (1977), waarin onder meer haar ervaringen tijdens de Bersiaptijd een plaats kregen. Ook schreef Lin Scholte artikelen voor Moesson en Tong Tong over onder meer Indië, Suriname en herinneringen aan vroeger. | |
BranieZo vormde iedere tangsi een aparte gemeenschap. Er werd getrouwd en gerouwd, kinderen geboren en besneden met de onvermijdelijke selamatans, waarvoor eerst toestemming diende te worden gevraagd. De meeste zonen volgden hun vaders voorbeeld en ‘tekenden’ voor de ‘kompenie’ zodra ze er de leeftijd voor hadden; de dochters trouwden ‘in’ de tangsi van hun ouders of in die van hun echtgenoten bij een ander onderdeel. Bij de Genoe, de Huzaren - verbasterd tot Ngusaran -, dan wel bij de Artillerie of de Calvalrie - verbasterd tot Kaplerie - enzovoorts. [...] Wanneer de kinderen branie, ondernemend en vechtlustig waren, dan erfden zij die eigenschappen zeker van hun moeders. Het jarenlange verblijf [...] in een dichtbevolkte gemeenschap, waar het mijn-en-dijn angstvallig bewaakt werd, had de vrouwen zo gemaakt.Ga naar eind2 Zie hier de tangsi-vrouwen: ‘branie, ondernemend en vechtlustig’. Deze eigenschappen hadden ze overgenomen van hun voormoeders. Vrouwen die, zoals Lin Scholte elders schrijft, met hun man meegingen naar het strijdveld: ‘Ze stonden hun mannen letterlijk bij in het heetst van het gevecht; ze leden gebrek en ontbering op die tochten, evenals hun mannen.’ Maar kwamen de vrouwen ook in aanmerking voor koninklijke onderscheidingen voor moed, beleid en trouw? Neen. Als teken dat zij ‘ook erbij geweest waren’, behielden zij die gewoonten uit die ruige dagen in een mannengemeenschap. Met op het hoofd de ‘kondé perdom’, sigaret erin gestoken en nog één tussen de lippen, met opgestroopte mouwen, de rand van de sarung flink boven de enkel en een ruw vocabulaire; vrijmoedig, recht op het doel afgaand, kortom: branie, voor niets en niemand bang, zó waren ze.Ga naar eind3 De zelfstandigheid van deze vrouwen bezat Djemini, de moeder van Lin Scholte, ook. Djemini werkte in de dagloods onder leiding van haar moeder Tumirah. Toen Djemini merkte dat een lange Hollander een oogje op haar had, realiseerde ze zich de mogelijke gevolgen daar- | |
[pagina 85]
| |
van. De ‘kopral pandjang’ vroeg haar zijn muntji te worden, en ze woog de voor- en nadelen tegen elkaar af: De blanda-man hield doorgaans veel van de ‘vierkante pot’, en was vaker ‘mabok’ dan hun muntji lief was. Bovendien sloegen ze de vrouwen evengoed als de mannen van haar eigen ras het deden. Tenslotte gingen de blanda's vroeg of laat toch terug naar hun land en lieten hun muntji's zitten. Met of zonder kinderen.Ga naar eind4 Djemini nam het risico en stemde toe. Voortaan woonden ze samen in de tangsi, in een vertrek dat ze met twee anderen moesten delen. Met Piet viel best te leven, ondanks het feit dat hij een blanda was. Hij dronk en sloeg niet, vloekte evenmin en hij gaf zijn soldij aan Djemini zodat zij hun huishouden bestieren kon. Toen hij zei te willen trouwen, stemde ze toe. Zo werd Djemini mevrouw Scholte. In 1921 kregen ze een dochtertje. | |
Oost en WestLinda groeide op in en nabij de tangsi in Weltevreden, Laan Trivelli. Piet en zijn gezin woonden in een onderofficierswoning die aan de tangsi grensde. Als haar ‘kopral pandjang’ naar de tangsi vertrok, bleef Lin in de nabijheid van haar moeder, haar grootmoeder Tumirah en andere familieleden. Tumirah vertelde haar Javaanse sprookjes en verhaalde over de aanwezigheid van een onzichtbare wereld bevolkt door mommohs en gendruwohs. Door Tjang ontdekte ze hoe heerlijk vertrouwd een sirih-pruim kon ruiken. Wanneer Lins vader thuiskwam, vertelde hij haar over ‘de bewaarengelen van Onze Lieve Heer’.Ga naar eind5 Twee sferen, die elkaar aanvulden. Dat veranderde toen Lin naar de Europese school moest: Linda was namelijk tot de ontdekking gekomen dat er twee werelden waren: de school, de kinderen, Sinterklaas en Kerstmis behoorden tot de wereld van haar vader; de kinderen in de kampong, de mommohs en gendruwohs tot de wereld van haar moeder. In beide te verkeren was prettig. Ze had geen bepaalde voorkeur, want ieder wereldje op zichzelf bezat de eigen aantrekkelijkheden. [...] Linda leerde de twee werelden bewust van elkaar gescheiden te houden. Twee werelden. In beide voelde ze zich een vreemde en dit zou ze nog lang doen. Pas later, toen ze ouder was, ervoer ze met voldoening, ja zelfs met trots Oost en West in zich verenigd te hebben. | |
[pagina 86]
| |
in karakter vertegenwoordigden, maar een ‘ras-eigenschap’. Naar het zo uitkwam, kon Linda dan ook volkomen ‘totok’-zijn onder totoks, ‘Javaanse’ onder Javanen en ‘Indische’ onder de Indischen in haar denken en spreken.Ga naar eind6 Schroom en schaamte waren er inderdaad, al stroomde het bloed van de sterke tangsi-vrouwen door Lins aderen. Op school merkte Lin dat ze de Nederlandse taal slechter beheerste dan de andere kinderen. Daarbij had ze herhaaldelijk gemerkt hoe de Hollandse kennissen haar moeder als een ander soort mens beschouwden. Het hielp niet dat haar vader zich daartegen in zuiver Amsterdams uitsprak (‘Azze je moeder niet motten, hoeven ze mijn ook niet te motten’Ga naar eind7); het kwaad van de uitsluiting was immers geschied en het kind had gezien, hoe haar moeder als een mindere werd behandeld. Jaren verliepen. Het gezin ging enkele maanden met verlof naar Nederland, woonde in Batavia en Tjimahi en verhuisde rond 1936 naar Makassar. Hier leerde Lin een aantrekkelijke Indische jongeman kennen, Hans Siebenhaar, topograaf van beroep. Ze trouwden, kregen kinderen. Lins tante Koetis woonde bij hen en deelde hun leven. Ook nadat Hans en Lin overgeplaatst waren naar Java, correspondeerden zij. De Japanse bezetting en de Bersiaptijd waren voor Lin en haar familie, net als voor anderen, een verschrikking. De familieleden die zich rondom Djemini hadden verzameld, waren Hollands, Indonesisch en Indisch en elk van hen werd daardoor, afhankelijk van de politieke situatie van dat moment, kwetsbaar. Lin vertelt hoe Djemini met haar zusters Soe en Koetis werden toegesproken door jonge Indonesische nationalisten: ‘Zijn jullie blanda's uh!’ snauwde de man. ‘wij zijn getrouwd met blanda's; onze kinderen zijn blanda's...’. Als antwoord klonk het huiveringwekkende ‘Sssia-ááp!!’ Het had de uitwerking van een elektrische schok. Onmiddellijk werden de drie vrouwen omringd door een haag van pemuda's. Een enkel fragment slechts, om iets van de chaotische en bedreigende tijd weer te geven. De vertaling en cursivering van ‘orang djawa’ is van Lin Scholte zelf. | |
[pagina 87]
| |
PrijsvraagIn 1950 vertrokken Piet Scholte en Djemini naar Nederland; het jaar daarna ging Lin met haar kinderen. In Nederland werd zij herenigd met haar echtgenoot, die aan de Birma-Spoorweg had moeten werken. Geen gemakkelijke tijd. Wonen in een nieuw land dat nauwelijks een boodschap had aan mensen uit Indië, aanpassen, wennen aan elkaar en twee kinderen om op te voeden. Dat alleen al vergde veel van een mens, en daarbij kwamen andere dingen. Tante Koetis kwam niet naar Nederland zoals de bedoeling was geweest; door een rompslomp aan papieren en onbekendheid met het fenomeen ‘borg staan’, bereikten de juiste handtekeningen niet de ambtelijke bestemming. In 1958 overleed tante Koetis, zonder dat Lin haar ooit teruggezien had. Het jaar daarop stierf Lins vader. Zo werden langzaam de banden met het verleden doorgesneden. De getuigen van de tangsi-samenleving vielen weg, Indië was Indonesië geworden. Wel verschenen er publicaties over Indië maar daarin sprak men, volgens Lin Siebenhaar, met enige geringschatting over het leven in de tangsi. Toen de Kunstkring Tong Tong aan het einde van 1963 een prijsvraag uitschreef met als onderwerp ‘Indische jeugdherinneringen’, voelde Lin dat daar haar kans lag. Ze schreef een verhaal over haar ouders en haar familie van wie vooral de Javaanse leden belicht werden. Ze won. In 1965 verscheen de winnende inzending als boek: Anak kompenie. In het voorwoord schreef Rob Nieuwenhuys: ‘Ik heb haar verhaal niet alleen gelezen, ik heb het in één ruk uitgelezen [...].’Ga naar eind9 En even verderop: Toen bleek mij pas dat Lin Scholte - laat ik het ronduit zeggen - geen vlekkeloos Nederlands schreef, maar tegelijk hoe weinig het er voor mij toe deed. Ze was en bleef een meeslepend vertelster door de mogelijkheid, geloof ik, die weinigen bezitten: de dingen op een afstand te zien en er toch bij betrokken te zijn.Ga naar eind10 Lof en kritiek op enkele vierkante centimeters bijeen. Wie de boeken van Lin Scholte leest, zal de lof onderschrijven. Met de kritiek gaat dat evenwel moeilijker. Het oorspronkelijke manuscript van Anak kompenie is waarschijnlijk verloren gegaan, zodat een vergelijking met de uiteindelijke publicatie onmogelijk is. Dat geldt ook voor de andere boeken, die naar aangenomen mag worden eveneens door Rob Nieuwenhuys en zijn echtgenote Fried volgens hun criteria aangepast werden. Men vraagt zich af, hoe de oorspronkelijke stijl van de schrijfster was, en of een eigen grammatica en woordkeus wellicht literair rijker kunnen zijn dan een ‘vlekkeloos Nederlands’. Een antwoord is te vinden in haar ongepubliceerde werk. Wie dat leest, wordt verrast door de sprankelende toon, de meeslepende zeggingskracht van een Indische vertelster die het leven kent en de gave van het woord heeft. | |
[pagina 88]
| |
VoorspellingDe belangstelling voor Anak kompenie was groot. Het boek werd enkele keren herdrukt. Ook de volgende boeken kregen een goede ontvangst. De media hadden belangstelling voor de Indische schrijfster; Lin Scholte verscheen zelfs in het destijds onvoorstelbaar populaire televisieprogramma Een Groot Uur U met Koos Postema. In de interviews kreeg Lin de gelegenheid over haar familie en haar werk te praten. Herhaaldelijk sprak ze over de liefde voor haar moeder en tante, het Indisch-zijn, de vastberadenheid om zich in Nederland thuis te voelen en over haar trots een ‘nonna lip lap’ te zijn. De laatste jaren van haar leven nam Lin Scholte afstand van het bestaan als auteur. Ze woonde in Wageningen, verhuisde in 1996 naar een verzorgingstehuis in Amstelveen, waar ze in 1997 overleed. De taak die ze voelde te hebben, had ze volbracht. In het voorwoord van Takdiran en andere verhalen vertelt ze daarover. Toen ze een baby was, bracht haar moeder haar bij Mbah Ndjollotundo, een oude en zeer eerbiedwaardige Javaan. Hij zei tegen Djemini: ‘Waak over dit kind als over goud, pas goed op haar want eens zal zij haar familie hoog uittillen boven het gewone.’Ga naar eind11 Het voorwoord besluit met de uitleg die Lin Scholte aan deze voorspelling geeft: Neen, ik ben niet met een rijke man getrouwd, ook niet met eentje van aanzien, zoals de voorspelling namelijk zou inhouden volgens Javaanse begrippen. Want het is in Indonesië gewoon dat een welgestelde zijn familie bijstaat; hoe groter zijn financiële draagkracht of aanzien, hoe breder de kring van familieleden die zich mag verheugen op zijn bijstand. Maar dat mijn boeken over mijn Javaanse familie worden gelezen, geeft mij de voldoening dat Mbah Ndjollotundo er toch niet helemaal naast in geweest. Ik héb de naam van mijn familie uitgetild boven de anonimiteit van de massa.Ga naar eind12 Vilan van de Loo is conductrice van het Damescompartiment online (http://www.damescompartiment.nl) |