Indische Letteren. Jaargang 19
(2004)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| ||||||||||||||
Pang Paneu tegen de kompeunie
| ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
Beeldvorming in kinderboekenEr is geen lezer die gelooft dat kinderen aan het eind van de achttiende eeuw hun hoepel of priktol uit vrije wil voor boeken verruilden, als hij een door Hiëronymus van Alphen sprekend ingevoerd kind hoort zeggen ‘Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen/En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’Ga naar eind5 Het is immers weinig aannemelijk dat dit kind blijmoedig en openhartig een kinderlijke realiteit verwoordt: het vertolkt slechts een door de auteur wenselijk geacht Verlichtingsideaal. We mogen voorgeschreven opvoedingsidealen niet houden voor beschrijvingen van feitelijke situaties. In nieuwere kinderboeken wordt de moraal bovendien niet altijd expliciet gepredikt en er zijn zelfs teksten waar de didactische vertellersstem geheel ontbreekt. De vormgeving zorgt voor literaire complexiteit en toont niet rechtstreeks de werkelijkheid van eenentwintigste-eeuwse kinderen.Ga naar eind6 In de wat meer triviaal geachte genres, zoals de sprookjesbewerking of het avonturenverhaal, verraden concrete details daarentegen de pedagogische bedoeling, of de ideologische achtergrond. Soms mag Roodkapje geen wijn meenemen naar haar zieke grootmoeder, maar draagt ze melk mee in haar mandje... En de spreekwoordelijk geworden ‘Vijf’ van Enid Blyton deinzen niet terug voor daden die menig volwassene niet aandurft, maar ze zijn wél altijd thuis tijdens tea-time.Ga naar eind7 Ook de informatie waarover de onderzoeker beschikt, speelt een rol bij het bestuderen van beeldvorming. Ik wist bijvoorbeeld niets van Gijsbert de Vries en kende zijn jeugdboeken evenmin. De bibliografieUit: Gijsbert de Vries, Pang Saneu, de Toenonger. Deventer 1941.
| ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
van Dorothée Buur leerde mij dat er vier Indische kinderboeken zijn van zijn hand. Naast Pang Paneu zijn dat Pak Ibrahim, de blinde van Blondo (1939), Masora. De geschiedenis van een Alfoerse jongen (1940) en Dimin, de dwangarbeider (1948).Ga naar eind8 De Vries schreef ook een studie over de Honitetoe-Alfoeren. Het titelblad van Bij de Berg-Alfoeren op West-Seran (1927) noemt hem ‘Officier N.I.L.’. Die informatie bleek van belang bij het bestuderen van Pang Paneu. | ||||||||||||||
KNIL-officier en amateur-antropoloogPang Paneu leent zich het best voor een studie naar beeldvorming van het KNIL, ook al reist de lezer in Dimin mee met een ‘mobiele colonne [...] een troepenmacht, die niet aan een bepaalde plaats gebonden is, om tegen de vijandig gezinde Alfoeren op te treden’ (Dimin, p. 51), zodat hij heel wat leert over zo'n militaire missie. Ik noem slechts één aspect: naast Nederlandse soldaten zijn er Indische soldaten én dwangarbeiders, waaronder titelheld Dimin. De lezer ontdekt ‘van binnenuit’ hoe een deel van Indië voor de ‘Compania’ werd ontsloten. De Vries is daarbij een betrouwbare gids, hij was namelijk commandant van het bivak Honitetoe. Als leek op volkenkundig gebied bestudeerde hij Alfoerse volkeren die eens de schrik van Zuid-Seran [Ceram] waren (‘in verband met de sneltochten, die zij ondernamen’, zie De Vries 1927, Inleiding). Inmiddels had ‘ons gezag hier orde en veiligheid gebracht’ (idem). | ||||||||||||||
Het KNIL in Pang Paneu de ToenongerIn Pang Paneu zien we masoesees van het Nederlands-Indische leger in actie, getergd door Toenongse patriotten. We lezen over het opereren van patrouilles, het opzetten van, en het leven in, een bivak; er wordt bloedig gestreden, er zijn hinderlagen en slachtoffers, inlandse spoorzoekers en dwangarbeiders, precies zoals in de KNIL-se werkelijkheid.Ga naar eind9 De feiten kloppen en ook andere gegevens in het verhaal ogen betrouwbaar. Zó moet de ‘tweede brigade’ zijn uitgerukt: De spits voorop onder een Javaansche sergeant, de panglima van de brigade. Daarachter de baas, de commandant van de patrouille, met den hoofdgroep, vervolgens de trein, bestaande uit zes dwangarbeiders, die de uitrusting en vivres van de brigade in gelijke eenmansvrachten verdeeld droegen, met tot dekking den achtergroep onder een Ambonneeschen korporaal, den keutjiek van de brigade (Pang Paneu, p. 57) En zó ging het in een ‘marschbivak’: Tot ver in den avond bleef er drukte en bedrijvigheid heerschen: de menschen moesten hun potje koken, de paarden gevoederd | ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
en toebereidselen voor den volgenden dag genomen worden. De transport-commandant, sergeant Rutgers, alias ‘het Rooie Zwijn’ met den maisharen knevel - want hij wàs het inderdaad - had zich den geheelen dag afgebeuld met de zorg voor zijn transport. Hij was de laatste die zich ter ruste legde. Maar aan slapen behoefde hij niet te denken, want het bleef den geheelen nacht door onrustig in het bivak. Zijn kamer grensde aan de barak, waar de vrouwen en kinderen logeerden. Zij voelden zich in hun nieuwe omgeving erg onwennig (Pang Paneu, p. 87) Omdat je voorkennis hebt over de militaire functie van De Vries en weet hebt van zijn sympathie voor de inlandse volkeren, ben je geneigd te accepteren dat de informatie in Pang Paneu betrouwbaar is. Er waren bijvoorbeeld inderdaad vrouwen en kinderen aanwezig bij de brigades, zoals uit foto's in Heshusius (1986) blijkt en het verhaal heeft details die ook voorkomen in de studie over de Berg-Alfoeren, zoals het tijdens de jacht lokken van herten door hun geluid na te bootsen. In het citaat vallen echter ook ándere elementen op, zoals de weinig vleiende aanduiding ‘het Rooie Zwijn’ en het tussenzinnetje (‘want hij wàs het inderdaad’) waarin de verteller zich vertrouwelijk tot de lezer wendt. | ||||||||||||||
Gekleurde waarnemingenDe bijnaam ‘het Rooie Zwijn’ is bedacht door Pang Paneu en zijn kornuiten. Het voorbeeld toont dat de waarnemingen van de verteller in het boek gekleurd zijn door het partij kiezen voor Pang Paneu in zijn strijd tegen de ‘Kompeunie’, het Nederlands-Indische bestuur. Je leert de gewoonten van Atjehse patriotten kennen en hun islamitische inspiratie: ‘goeroe Sjech’ wijst in een ‘opwekkingsrede’ op de mohammedaanse plichten van zijn toehoorders, én hij schildert ‘de Oelanda's’ af als ongelovigen en afgoden-dienaars, als ‘het uitvaagsel van alle volken der wereld’, ‘volgelingen van Moesa [Mozes], zonaanbidders, afgodendienaars’, die zijn ‘als onverzadigbare sprinkhanen’ (Pang Paneu, p. 189). Vermakelijk is dat de alwetende verteller verindischte uitdrukkingen gebruikt, zoals: ‘dat kan mijn karbouw niet trekken’ en ‘van een koude kandoeri [offerfeest/maal] thuiskomen’. En Atjehers in dit verhaal schieten niet uit hun slof, maar uit hun sandalen. De perspectiefkeuze en het gebruik van zulke stilistica zorgen voor vertrouwelijkheid met de held van het verhaal, Pang Paneu. De weinig vleiende aanduidingen van de tegenstander, het Nederlands-Indische leger, dragen daar eveneens toe bij. In een passage over Ambonese marechausees bijvoorbeeld, roemt de verteller hen eerst als ‘flinke vlotte kerels’, ‘gewend aan het harde patrouille-leven en die meer dan eens de dood onder de oogen hadden gezien’, maar wat doen ze als ze soldij ontvangen? | ||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||
Ze wisten niet beter dan deze maar zoo gauw mogelijk op te fuiven en waren wat boven hun theewater. Op echt Ambonneesche en soldateske wijze [sic!] riep één hunner, terwijl ze de keudé binnenstoven, als moesten ze er een bende gewapende Atjèhers afmaken: ‘Zeg eens tjék, laat gauw al het bier dat je hebt, aantreden. En 't moet goeie wezen, versta je, anders ga je d'r an!’ ‘En wat doen die stink-Atjèhers hier?’ vroeg een ander. ‘Smijt ze er direct uit, want wij willen aan die tafel zitten!’ (Pang Paneu, p. 32) De Chinese uitbater van de toko wordt vervolgens nog uitgemaakt voor ‘leelijke scheelkijker’ door deze ‘lefmakers’, want zo zien de Atjehers deze KNIL-soldaten. | ||||||||||||||
Topen van het avonturenverhaalOngetwijfeld zal het er soms ruw aan toe zijn gegaan onder de militairen van het KNIL. Maar de scène met de Ambonese soldaten brengt toch ook scènes uit andere avonturenverhalen in herinnering. Dat geldt ook voor de humor van de bendeleden: Nijdig sprong hij op, greep een fakkel en lichtte zijn bultzak bij. Daar ontdekte hij een heele colonne wandluizen, die zoo even bezig waren geweest bij zijn body te fourageeren en nu verrast uiteen stoven.. ‘O, geen wonder!’ riep hij uit. ‘We hebben behalve paarden ook wandluizen van de kompeunie buitgemaakt.’ (Pang Paneu, p. 102). Het is de humor van de prairieschuimers en goudzoekers in het werk van Karl May, van de outlaws van Robin Hood. De bijnamen op grond van een uiterlijk kenmerk zijn al even karakteristiek.Ga naar eind10 In Pang Paneu heet een belangrijke medepatriot ‘de Bebbekin’, ‘een korte, vierkante kerel, met pientere oogen en een brede, ingedeukte kin, als een houten blok (lesoeng) waarin de padi tot bras gestampt wordt’ (Pang Paneu, p. 63). De Vries heeft voor zijn jeugdboek een beroep gedaan op topen van het avonturenverhaal. Zo stuurt Pang Paneu een bericht aan zijn militaire tegenstanders over een geslaagde guerrilla-actie, als ware hij een ridder van Arthurs tafelronde. De naam van zijn strijdtoneel, ‘Vallei des Doods’, herinnert aan indianenverhalen, evenals zijn bijnaam ‘Schrik der Bergen’. Ook de strijd tussen de vrijers, waarbij Si Paneu natuurlijk wint, komt de geoefende lezer bekend voor. Al bij het aantreden van de medeminnaars begrijpt hij dat déze concurrenten geen partij kunnen zijn voor onze held: Pang Hasan ziet er uit als ‘een schraal en min ventje’, Pang Ali doet ‘als een kip die haar ei niet kwijt’ kan, zwaait ‘schrikbarend met zijn zwaren, witgeslepen klewang’, en loert ‘met zijn loenschoogen zoo mogelijk nog valscher dan gewoonlijk’ (Pang Paneu, p. 127). | ||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||
BesluitHet KNIL maakt een goede beurt in Pang Paneu de Toenonger. De informatie oogt betrouwbaar en dat de titelheld het onderspit delft, typeert de visie van de schrijver. De Vries was ervan overtuigd dat het Nederlandse gezag een zegen kon zijn voor Indië. De verteller (en dus de lezer) leeft mee met Pang Paneu, maar ten slotte verslaat een als nobel en bekwaam verbeelde KNIL-officier zijn (gerespecteerde) inlandse tegenstander. Zulks gebeurt ‘onder verhalende omstandigheden’. Het waarheidsgetrouwe beeld van het opereren van KNIL-marechaussees, danken we aan de KNIL-officier. De sympathie voor zijn titelheld en de belangstelling voor de inheemse bevolking kunnen we op het conto schrijven van de amateur-antropoloog. Maar Gijsbert de Vries moet vooral ook een lezer zijn geweest.
Gerard de Vriend is universitair docent bij de leerstoelgroep Moderne Nederlandse Letterkunde van de Universiteit van Amsterdam. Hij verzorgt daar onder andere het keuzevak Geschiedenis en theorie van de jeugdliteratuur. Hij is redacteur van Literatuur zonder Leeftijd, tijdschrift voor de studie van de kinderen jeugdliteratuur. Zijn dissertatie gaat over het literatuuronderwijs in Nederland. Uit: Gijsbert de Vries, Pang Saneu, de Toenonger. Deventer 1941.
| ||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||
Gebruikte literatuur
|
|