Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
‘Altijd hongerig naar het Hogere en een hapje’Ga naar eind1
| |
[pagina 198]
| |
Ook verschenen af en toe fragmenten van een weinig verhullend zelfonderzoek. In een portret van De Onbekende Schrijver schreef hij ooit: Het is eenvoudig voor te stellen dat je niet kan schrijven wat je wil. Erger nog, mijn onbekende schrijver snoert zichzelf meer dan eens de mond. Ook in zijn boeken. Hij weet dat hij zich beter aan de politiek correcte mores van zijn tijd kan houden, dus wandelen zijn helden naar de biobak, zijn de vrouwen positieve helden, de joden gelouterd door het verleden, de zwarten zuiver en weent elke Indiaan om het laatste restje tropisch regenwoud. Thuis heeft hij wel een andere mening, maar die schrijft hij niet op, anders wordt hij aangevallen in de krant, of door studenten op college. En uit brieven begreep hij dat lezers vaak problemen hebben met nuances. Imago, daar gaat het om, beelden werken tegenwoordig sterker dan woorden - niet te links, niet te rechts en toch solidair met de mediagenieke slachtoffers van zijn tijd. Dus zwijgt hij over wat hij onrecht noemt, en is hij frère et compagnon met een minister - die hij dom en lui en achterbaks vindt - en met het jurylid (de lul, de lul) dat hem in het najaar nomineren moet. Niet dat hij laf is, maar iedereen heeft zo zijn hypotheek, zijn vaste lasten. Die onbekende schrijver woont het dichtste bij, soms zie ik hem 's morgens in de spiegel.Ga naar eind2 | |
Verliefd op een koloniaal BargoensZijn hang naar esthetiek bracht Adriaan van Dis tot de studie Zuid-Afrikanistiek. Het begon als een verliefdheid. Verliefdheid op een soort koloniaal Bargoens. Zelden las hij mooiere regels dan in dat vermaledijde Afrikaans. De poëzie bracht hem tot de studie, de politiek en verontwaardiging kwamen een versvoet later. Die versvoet van de politieke betrokkenheid heeft hij tot fictie omgesmeed in Dubbelliefde, de zowel geprezen als verguisde roman uit 1999.Ga naar eind3 Hij was een van de oprichters van de Griekenland-werkgroep aan het Instituut van Neerlandistiek, wierp een steen naar het gebouw van Olympic Airways, zoals ooit Carmiggelt, toen hij mét regenjas in 1956 de communistische boekwinkel Pegasus belaagde. Maar nog tijdens het kolonelsregime ging Van Dis naar zijn geliefde eiland Chalki, waarna zijn strijdmakkers hem een verrader noemden. Om tegenwicht te bieden reisde hij onmiddellijk na de val van het regime als ooggetuige naar Griekenland om de revolutie te verslaan. Achteraf beschrijft hij zijn dissidentenrol als die van een liberale landjonker, wars van al te ideologische rimram. Tegen de CPN'ers binnen de anti-apartheidsbeweging zei hij altijd: ‘Jullie hebben helemaal gelijk, maar pas over honderd jaar.’ Dan eten we allemaal hetzelfde, dragen we dezelfde kleren en ontvangen we | |
[pagina 199]
| |
hetzelfde salaris. Maar op de middelbare school was hij - in die voetsporen van zijn vader - fel tegen de PSP. De ideologie van het pacifisme beklijfde bij hem niet. Teveel drift, ja. Dan vertrouw je niet op een vredige inborst. Met zijn keuze voor het Zuid-Afrikaans koos Van Dis zich onbewust een kolonie van het hart. Aan Indonesië - het land van de verrader Soekarno - was hem weinig gelegen. Hij las er geen boeken over, ging er pas in 1998 voor het eerst naartoe - om er vooral zijn vader te ontmoeten. Zelfs Couperus' Stille Kracht heeft hij nooit gelezen. Wel ging hij in 1973 naar Zuid-Afrika, dat ‘mocht’ van de anti-apartheidsbeweging. De cultuurschok was groot; zoveel stijve beleefdheid en gereformeerde gesel. Alleen de Kaaps-Maleise keuken sprak hem wel aan. En de taal, die aan Indisch deed denken, met zware accenten en dubbele diftongen. Contacten met zwarten waren nauwelijks mogelijk, alleen met kleurlingen. Hoewel je ook daar als witte man in de opkamer werd ontvangen en het huis al drie uur van tevoren was geschrobd. De Indische totok werd behandeld als een witbaas. Ofwel, niemand voelde zich er gemakkelijk bij. Later maakte hij voor de NRC een reis van Kenia naar Senegal en begon zijn liefde voor zwart Afrika te groeien. Doordat hij Zuid-Afrikaans studeerde, vroeg de krant hem erover te schrijven. Zijn eerste stuk over Breytenbach bood hij aan bij de Volkskrant, maar daar schreven ze er liever zelf over. De culturele opperstalmeester bij de NRC, Karel Poll, vond het wel een mooi stuk en nam het meteen op. Zo kwam hij in de journalistiek terecht, intussen zijn studie vervolgend. Met zijn eerste serie in de krant, Geestelijk eten - we schrijven 1975 - zette hij meteen zijn schrijversthema's uit: nieuwkomers en de zintuiglijke wereld van het eten. In artikelen over gewijde spijzen en haar gebruikers bezocht hij aanhangers van Hare Krishna, islamitische slagers en restaurants, zat aan bij een christelijke gastentafel en probeerde de bijbelse herbergzaamheid uit. Hij schreef over eten en yoga bij de Sikhs, ging bij Turken, Indiërs, joden en wie al niet langs en sprak over de mores rondom wat mensen in hun mond steken. Kleur en minderheden, ze zouden leidmotieven gaan vormen in zijn werk. Trouwens, al op de middelbare school ging hij - een veertienjarig blond jongetje - als neger verkleed naar het gemaskerde bal. En zijn afstudeerscriptie bij neerlandistiek ging over de kleur zwart in de middeleeuwse literatuur. Wat hij al vroeg zocht, was het andere. Zijn familie had een geschiedenis van reizen achter zich en hij wilde hen achterna. Alleen niet naar Indië, dat was hún wereld. Hij schiep zijn eigen wereld. Nog altijd dwaalt hij graag rond in Bergen aan Zee, over zíjn strand, door zíjn duinen. Daar groeide het grenzeloze ego van zijn jeugd, ontsnappend aan alle grenzen die zijn vader stelde. Al jaren mijmert hij - steeds meer hardop - over zijn verlangen een episch gedicht te schrijven, een Under Milk Wood over Bergen aan Zee. Alle mensen uit dat geïsoleerde dorpje tot leven | |
[pagina 200]
| |
laten komen, en de verdwenen geluiden oproepen. Zoals de groenteboer met zijn driewielige wagentje, de krakende mat achter de deur. Een universum van zintuiglijke waarnemingen. | |
Het verhaal van de onschuldDe novelle Nathan Sid is eveneens ontstaan uit een eetrubriek, Mes en vork, die in 1978 in de krant verscheen.Ga naar eind4 Het begon met algemene thema's, over Schiermonnikoog, de brouwerstraditie en Waddenbitter. Van Dis was het er vooral om te doen op een geestige manier over vies eten te schrijven. Maar al snel begonnen de herinneringen van een klein jongetje, dat hij Nathan Sid doopte, de rubriek te domineren. Het ventje was niet alleen bezig een echte man te worden, hij was ook op zoek naar een Hoger Zelf. Antroposoof achter de rokken van zijn moeder. Veel eten en Indische mores, uitmondend in culinaire wijsheden: ‘Wie in een duinpan kookt, zal op de korrels kauwen’, of: ‘Een tafel zonder regels, kweekt kinderen als vlegels’. In de loop van de maanden begonnen de stukken steeds persoonlijker te worden, en bevriende schrijvers moedigden hem aan op die weg door te gaan, Poll daarentegen vond het veel te persoonlijk. Onvermijdelijk volgde het verzoek om de stukken over Sid apart uit te geven en van schrik hield de journalist Van Dis er mee op. Want literatuur, dat is te belangrijk, dus een taboe. Zelf beschouwt hij Nathan Sid daarom als een geaborteerd boek, want hij was nog lang niet met het thema klaar. Pas tijdens het schrijven van dat boekje realiseerde hij zich hoezeer het Indische een kleurrijk aspect vormde van zijn verleden. Hij maakte het ook bewust kleurrijk, daartoe geïnspireerd door het werk van N.P. Van Wyk Louw, in zijn ogen de Achterberg van Zuid-Afrika. De man was hoogleraar Afrikaans in Amsterdam en schreef de cyclus Klipwerk, waarin hij herinneringen ophaalde aan zijn jonge jaren. De elastische mengtaal waarmee hij zijn jeugd in beelden en geuren opriep, betoverde Van Dis. Het was zo anders dan de taal van de Lage Landen, onttrokken aan de kleigrond van dominees en geleerdheid. In die zintuiglijke wereld stapte hij binnen met zijn korte vertellingen over Nathan Sid. Vandaar de Prikkebeen-achtige gedichtjes in dat boekje. Dat spel met die versjes heeft hij van Van Wyk Louw, die in Nederland in een isolement leefde, ver van zijn land. Die staat van bannelingschap stelde hem in staat zijn herinneringen haarscherp op te roepen. Door hem realiseerde Van Dis zich dat zijn Indische jeugd een Fundgrube is, juist op het moment dat hij die achtergrond het sterkst ontkende. Wat hij ook merkte, is dat hij niet de waarheid opschreef, uit angst dat het dan niet leuk zou zijn. Nathan Sid is het verhaal van een volwassen kind, dat zich afvraagt: ‘Waarom groeit als je oud wordt, vroeger zoveel kleiner.’ Het is geschreven door het bewustzijnsfilter van een kind van elf, dat is blijven stilstaan toen zijn vader doodging. | |
[pagina 201]
| |
Vader kwaad, zus slachtofferAls Nathan Sid het verhaal is van een onschuldig jongetje, is de roman Indische duinen, de geschiedenis van een kwade man, de antithese daarvan.Ga naar eind5 Het verscheen elf jaar later en Van Dis noemde het ooit een onvermijdelijk boek. Opnieuw is gekozen voor de eigen herinneringen als bron voor het verhaal. Dus als iemand tegen de schrijver zegt, je schrijft niet hoe het geweest is, is zijn weerwoord: ‘Een leugen is een waarheid waar niemand aan herinnerd wil worden.’ De aanleiding tot het schrijven van zijn tweede Indische boek kwam echter van buiten: de veelbesproken plagiaatkwestie. De vernedering die de affaire teweegbracht, wekte de geest van zijn vader. Woensdag verscheen het stuk in Vrij Nederland en donderdagmiddag schreef hij twintig vernederingsscènes uit zijn jeugd op. Dat werd de kern van Indische duinen. Eenmaal geschreven, had hij er moeite mee het uit handen te geven. Té particulier. Als het - achteraf gezien - een wraakboek is, dan toch vooral op een samenleving die mensen als zijn vader als tweederangsburger behandelde. Niet dat hij zo bewust voor die generatie was opgekomen, maar de emoties lagen dicht onder de oppervlakte. Toch had hij zich nooit eerder geassocieerd met het onrecht dat de Indische gemeenschap was aangedaan, want dat herinnerde hem teveel aan zijn vader en daar wilde hij verre van blijven. Voor hem is Indië er in klank en stank, maar hij heeft er nooit naartoe gedurfd. Tot twee jaar na Indische duinen is hij altijd met een grote boog om Indonesië heengelopen: ‘Waarom ben ik nooit naar Indonesië gegaan? Daar zal ik waarschijnlijk het betrekkelijke inzien van elke ambitie, een houten hut kopen en nooit meer iets schrijven. De koloniaal in mij waakt.’Ga naar eind6 Van Dis' vader mag een bron van frustratie zijn geweest, hij is tegelijk een muze. De zoon heeft indringende herinneringen aan zijn schoonheid, zijn geur, zijn huid, de wereld van het zinnelijke. Met de dood van zijn vader is die lijfelijkheid uit zijn leven verdwenen. Indische duinen beschouwt hij daarom ook als een ode, hoewel veel lezers vooral de hatelijkheden zien. In het begin is de hoofdpersoon inderdaad hatelijk, cynisch en boos, maar uiteindelijk is het een document van liefde, een poging tot verzoening. Niet in sentimentele zin, zo van: ik heb zoveel van mijn vader gehouden, maar hij begreep me niet. Het draait allemaal om het al dan niet erkennen van slachtofferschap. Van Dis heeft nog altijd de neiging - zeker op papier - om het leed dat hem door die ‘stapelgekke vader’ is aangedaan te bagatelliseren. Net als zijn familie dat altijd heeft gedaan. Alleen door te bagatelliseren konden zij het volhouden. Hij is zoals zij en kiest voor dezelfde overlevings-mechanismen. Intussen bevestigen brieven van getuigen en omstanders de werkelijkheidswaarde van wat hij geschreven heeft. Met als gevolg: de angst dat het allemaal nog ernstiger was dan hij geneigd is te willen geloven. Als de realiteit het wint van de fictie, valt de schrijver stil. | |
[pagina 202]
| |
In de overweldigende hoeveelheid reacties die hij heeft ontvangen na Indische duinen (in België leest men het vooral als familieroman), is herkenning het sleutelwoord. Het zwijgen, het hardop tellen dat zijn vader deed om zichzelf onder controle te krijgen, de hele mythologie van de oorlog. Dat wil zeggen, zoals kinderen die ná de oorlog geboren zijn, ermee hebben moeten leren leven. De brieven van de oudere generatie gaan meer over het niet geaccepteerd worden in het naoorlogse Nederland, die hele mythe over het geweldige opnameproces van Indische Nederlanders. Het isolement op het schoolplein, het uitgejouwd worden op de kermis, het syndroom van de dubbele bonnenvreters. Er komen ook brieven van mensen die hun jeugd door die oorlog gemist hebben en nu op zoek gaan naar dat verleden, het Indische, de kampen. Ieder boek dat wordt gepubliceerd en dat deels over hun thema gaat, beschouwen zij als een legitimatie van hun psychische zorg. Via een emotionele legpuzzel is de schrijver Van Dis bij het politieke uitgekomen, en daar wordt hij nu op aangesproken. Alleen is hij in zijn familie altijd als de totok beschouwd, het jochie dat niet bij het Indische verleden hoorde. Zijn moeder was weliswaar ook blank, maar die had overal in Indië gewoond en sprak uitstekend Maleis. Trouwens, ook zijn vader was officieel een pur sang Hollander. Van Dis beschrijft hem misschien wel als een Indische jongen, maar hij had ook van Sicilië kunnen komen. Dat zeiden ze in zijn familie ook altijd. In de roman speelt de schrijver met die Italiaanse achtergrond. Het zou hem niet moeten uitmaken, maar een spatje Indisch bloed was hem welkom geweest. Juist omdat het altijd zo sterk ontkend en verloochend werd. Bovendien zou hij dan meer deel hebben uitgemaakt van de wereld van zijn zusters. Het is trouwens toch opvallend in hoeveel onmiskenbaar Indische families die Italianen opduiken. In die zin heeft Van Dis ook de folklore van de Indische gemeenschap in zijn boek willen verwerken. In het Indische huis van zijn jeugd was hij de absolute buitenstaander, tegelijk was hij een betrokkene. Dat heeft hem bepaald en verklaart ook zijn fascinatie voor, en compassie met slachtoffers, de underdogs, de gekken. Met Indische duinen en misschien nog wel meer met Familieziek (2002) heeft hij het verhaal willen schrijven van een man die uit de oorlog komt. De schrijver werd geraakt door televisiebeelden van vluchtelingenstromen en wegtrekkende kinderen uit Mozambique waar hij in 1989 op doorreis was. Hij besefte: zij maken nú iets mee wat ze over dertig jaar nog een keer meemaken. Die indrukken branden zich in hun gevoelsleven tot een stevig litteken. Sta dáár nu eens bij stil! Want dat overkwam zijn familie ook, die was ook op drift. En nu worden de wonden gelikt, want het komt allemaal terug. Ze waren stuk voor stuk getekend door de oorlog en daar krijgen de nazaten een tik van mee. Wat niet wil zeggen, dat Van Dis zich zomaar toestaat mee te rijden op het leed dat hun is aangedaan. De hoofdfiguur in Indische duinen worstelt met die ambivalentie, geeft af op de clichés van de hulpverle- | |
[pagina 203]
| |
ning, maar heeft wel degelijk ook begrip. Naar zijn idee moet je soms door de haat heen, om bij de liefde uit te komen. Al jong probeerde Van Dis de tomeloze drift van zijn vader te ontvluchten. Hij schiep zich een schimmenwereld, bevolkt met de helden uit de boeken die hij las, met een geheime oudere broer, een fantasiewereld waarin hij zich veilig voelde. Dat was een overlevingsmechanisme en verklaart ook waarom die zusters geen grotere rol spelen in Indische duinen. Ze waren er wel en niet, ook al omdat ze veel ouder waren. De eerste zes jaar van zijn leven zaten zij op school. En hij was thuis, met die vader. Een beladen relatie, want de man hield alles in de gaten. Was overal, zag alles. Zijn enige zoon leefde in het centrum van zijn aandacht. Met zijn twee grote Indische romans lijkt Van Dis zijn vader eindelijk ten grave te hebben gedragen. Maar de messcherpe herinneringen die de zoon aan hem bewaart, worden alleen maar sterker. Zijn zusters stonden daar buiten en komen in Indische duinen daarom maar zijdelings voor als het om de jeugd van de ikfiguur gaat. Als volwassenen spelen ze misschien niet zo'n sympathieke rol, maar dat geldt ook voor de verteller. Verder draait het in dat boek om het conflict tussen een zus die in de oorlog is geboren en een jongetje, dat stamt uit vredestijd. Als Van Dis aan oorlog denkt, komt die eeuwige strijd en die onderlinge jaloezie naar boven. | |
Totok blijft familieziekHet gebeurde op verzoek en hij zei ‘ja’, waardoor Van Dis zijn vijftigste verjaardag in 1996 in het land van zijn vaderlijke voorouders vierde. Meteen in de eerste nacht kwam hij in Jakarta hardhandig in aanraking met de straffende hand van zijn vader.Ga naar eind7 Geest of niet, de man zou hem blijven achtervolgen op zijn tour door het moderne Indonesië. En, wel zo nadrukkelijk, dat de zoon na terugkeer opnieuw achter het scherm plaatsnam en in lyrische regels verantwoording aflegde. Een fragment uit ‘mijn stap is zo breed als het pad’: wat uit mij komt / is mijn vader / wat in mij zit / zijn stap / zijn tongval / zelfs lucifers steek ik aan als hij / van me af / alles heb ik destijds afgekeken / nagebauwd / me ingeprent / geëtst, uur na uur / een zuur / dat doorbreekt in de middaghitte / als ik wandel / tussen de rijstvelden / links en rechts de lucht wegtrap / jalan jalan.Ga naar eind8 Wat hij in Indonesië aantrof, was vooral de sfeer van Bergen aan Zee. Een getransformeerd landschap van zijn jeugd, maar ook een Javaanse hofcultuur, waarvan hij zich afvroeg hoe westerlingen van overzee daar ooit wortel hadden kunnen schieten. Het moderne Indonesië was zo vol van zichzelf, dat een blanke aanwezigheid met terugwerkende kracht misplaatst leek. Hij was blij er niet naartoe te zijn gegaan vóór het schrijven van Indische duinen, want dan had hij met minder compassie over de verscheurdheid van de Indische gemeenschap kunnen schrij- | |
[pagina 204]
| |
ven. Een andere ervaring die diep op hem inwerkte, was een bezoek met een groep schrijvers aan Japan in het jaar 2000.Ga naar eind9 Hij sprak er met Japanse kinderen - overigens net zulke volwassenen als hijzelf - van vaders die de oorlog hadden meegemaakt. Hun ervaringen echoden de zijne. Dat was wennen, zoveel herkenning bij nazaten van de vijanden van zijn familie. Velen van hen hielden er een soort boekhoudkundige leefstijl op na, alles op zijn plek, de eeuwige bezwering van de chaos van die onbetrouwbare vader. Zij hadden een deel van de gekte overgenomen en kwamen daarmee, op hun manier, op het oorlogspad terecht. Na zijn bezoek aan Japan begreep Adriaan van Dis nog niet klaar te zijn met zijn Indische familieverhaal. Er was een synthese nodig, het verhaal van de zoon vroeg om een vervlechting met het drama van de vader. Dat werd Familieziek,Ga naar eind10 waarin niet alleen de toenemende gekte van mijnheer Java wordt geschilderd, maar ook de weerspannige kuren van de zoon. Het gaat om een jongen die balanceert tussen aanpassing en verzet. Hij mag ten diepste met zijn vader verbonden zijn, hij neemt ook afstand, vecht voor een zelfstandige plek. Hij staat op de bres voor een eigen handschrift, ontworstelt zich, vernietigt wat hem niet aanstaat. De schrijver maakt het kind in Familieziek niet tot slachtoffer, eerder tot medeschuldige. Daarmee komt hij min of meer los te staan van de vaderfiguur. Hij weet zich van hem te bevrijden, zonder zich te distantiëren van de tragische dimensie van de naoorlogse Indische geschiedenis. Dat maakt de roman in fragmenten tot een verhaal waarin zowel de stem van de Eerste als de Tweede generatie doorklinkt.
Wim Willems is verbonden aan het Instituut voor Migratie- en Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam. Hij is vooral bekend geworden als de organisator van de Indische Studiedagen. Recent verscheen onder meer De Uittocht uit Indië 1945-1995. De geschiedenis van Indische Nederlanders (2001). |
|