Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Februari 1958. Afscheid van Nederland. Joky en Carel Jan Schneider vertrekken naar Nieuw-Guinea. Collectie F. Springer.
| |
[pagina 147]
| |
Selamat jalan, Bon voyage
| |
Diplomatiek afscheidZeker, er zijn vormen van afscheid waar een schrijver als Springer zijn hand niet voor omdraait. In de diplomatieke wereld wuift men elkaar voortdurend uit; in zijn zo dicht tegen de vertrouwde werkelijkheid aan leunende romans en verhalen dus ook. Maar het is de vraag of zulk uitwuiven echt een afscheid is. In Bougainville (1981) becommentarieert de verteller zo'n afscheidsreceptie met de woorden: ‘Geen hechter en aangenamer maffia dan diplomaten op een afscheidsfuifje.’ Eerder in dezelfde roman had iemand al gezegd: ‘In ons vak zien we elkaar altijd | |
[pagina 148]
| |
vlugger terug dan we beseffen - daarom neem ik geen afscheid van jullie.’ Dit soort afscheid telt dus niet, want het is een leeg ritueel. Afscheidsrecepties zijn vooral social events, waar men onder het mom van het afscheid van enkelingen vooral komt om vele anderen te spreken. Verder zijn er nogal wat momenten waarop iemand ‘goede reis’ gewenst wordt, in wat voor taal dan ook (‘selamat jalan’, ‘bon voyage’). Maar pas wanneer een dergelijke neutrale afscheidsgroet meer is dan een beleefdheidsfrase, wordt het interessant. Of die aandacht voor afscheid specifiek een kwestie is van de ‘Indische’ Springer, betwijfel ik. Weliswaar staat een groot deel van de op Indië betrekking hebbende literatuur van de laatste decennia in het teken van terugblik en definitief afscheid, maar dat geldt in feite voor alle literatuur waarin een schrijver put uit het eigen verleden. Springer is zo'n schrijver. En waar hij een groot scherm van fictie om zijn eigen ervaringen heen zet, creëert hij toch personages die onontkoombaar afscheid moeten nemen van een wereld waaraan en vooral van personen aan wie zij gehecht geraakt zijn, Indisch of niet. Verschillende van Springers boeken staan vrijwel geheel in het teken van het afscheid. Soms, zoals in Bougainville - dat niet voor niets de ondertitel Een gedenkschrift kreeg - wordt zo'n afscheid verhevigd door een reünie, want die vormt er de bevestiging van. Vaak lijkt het alsof er afscheid genomen wordt van een decor, zoals titels als Tabee, New York (1974), Teheran, een zwanezang (1991) en ‘Bangkok, een elegie’ (in Allemaal gelogen, 2002) suggereren. Met de hem kenmerkende onder-koeldheid vestigt Springer met elk van deze titels de indruk dat er afscheid wordt genomen van een stad of dat daarop wordt teruggeblikt. Maar die aandacht voor het decor bedriegt; het gaat om de spelers. In Tabee, New York gaat het vooral om het afscheid van een vroegere geliefde, in Teheran, een zwanezang over het afscheid van een nieuwe geliefde en in ‘Bangkok, een elegie’ over het afscheid van een oude kennis. | |
Tabee, New York‘Afscheid nemen van je geliefde is het wreedste’, zegt, in Teheran, een zwanezang, de schrijver-fantast Toby tegen zijn Iraanse secretaresse Patricia Jahanbari. Hij heeft het dan weliswaar over een ander stel, maar Patricia heeft wel door dat het ook over hun eigen afscheid gaat; ze kijkt hem namelijk aan, ‘zoals ze [hem] nog nooit had aangekeken’. Voordien had Toby diverse keren aan Patricia zijn liefde verklaard, onder meer toen hij vanuit de lobby van het Hilton-hotel telefonisch afscheid van haar nam, omdat hij de volgende dag bij de Sjah op bezoek zou gaan (wat, in de tumultueuze dagen van eind 1978, wel eens zijn einde zou kunnen betekenen). Zijn bezwerende afscheidswoorden - ‘I know I know, geeft niks, geeft niks, I love you, geeft niks! I love | |
[pagina 149]
| |
you!’ - werden door een journalist die ze aanhoorde, becommentarieerd met: ‘Niets is ontroerender dan verdoemde liefde, buddy [...]. En die bloeit het mooist om vijf voor twaalf.’ Die journalist is op dat moment natuurlijk een spreekbuis van de schrijver: vlak voor het afscheid is de verdoemde liefde op haar hoogtepunt. Dat maakt zo'n afscheid ook zo dramatisch. Maar de uitwerking van dat drama is bij Springer steeds weer anders. Neem nu Tabee, New York. Kort samengevat is de geschiedenis van deze novelle de volgende: Rudy, jong diplomaat op het Nederlands consulaat in New York, ontmoet zijn jeugdliefde uit Indië, Dollie (nu Dola), die getrouwd is met de patser Menno Spanjer (bekend uit diezelfde jeugd); de liefde bloeit weer op, het huwelijk van Dola en Menno komt door andere oorzaken in een diep dal, er is uitzicht op een langduriger relatie tussen Rudy en Dola, maar Rudy wordt nogal plotseling overgeplaatst, slaagt er niet in dit aan Dola te vertellen en vertrekt met de diplomatieke noorderzon. Tussen de bedrijven door wordt er verteld over verdwenen Nederlandse huisvaders die Rudy moet opsporen en wordt er door hem uitgebreid teruggeblikt op het verleden op Java. Wat in dit verband vooral van belang is, is dat Rudy destijds in Indië zijn liefde voor Dollie openlijk heeft geloochend: hij is niet voor haar opgekomen toen zij hem om hulp riep en hij heeft zich grof over haar uitgelaten - haar uitgemaakt voor ‘rotkip’. Drie soorten afscheidsscènes vallen er in deze novelle te onderscheiden: het afscheid in één of twee woorden, het felle, afwijzende afscheid en het zwijgende afscheid. De eerste soort is erg neutraal; de tweede is weliswaar fel, maar verbergt vaak een gebrek aan diepte in de relatie van degenen die afscheid van elkaar nemen; de derde is de meest dramatische. Aan het eind van hun eerste ontmoeting in Amerika, op een bijeenkomst van de vereniging Nusantara, van ‘hen die het Oude Indië gekend hebben’, bestaat de afscheidsdialoog tussen beiden uit niet meer dan: ‘Dag Rudy’, ‘Dag Dola’. Vele jaren eerder, toen Dollie een keer met haar vader was meegekomen naar een politieke vergadering bij Rudy thuis (op Java dus), was het afscheid nog beschroomder geweest: ‘Dag’, ‘Dag’. Ook bij latere ontmoetingen in New York is het niet veel meer dan: ‘Bye, Rudy’ of ‘Nou dag’. Niet bepaald literaire hoogstandjes, zulke afscheidsformuleringen. Je krijgt als lezer de neiging om te roepen: ‘zeg nu eens echt wat je op je hart hebt’ of ‘maak er eindelijk eens wat moois van’. Maar dat zal niet gebeuren; dat voel je op je Hollandse klompen aan. Gelukkig voor de lezer die van afwisseling houdt, zijn er ook gevallen dat het er grover aan toe gaat, vooral bij een afwijzend afscheid, zoals van de Nederlandse huisvader Piet D, die in Amerika zijn vrouw en kinderen verlaat met de woorden: ‘Ik kots van de rotzooi’ en daar later nog een ansichtkaart overheen stuurt, met de tekst: ‘Jullie kunnen | |
[pagina 150]
| |
Tabee, New York, negende druk, 2001.
| |
[pagina 151]
| |
allemaal de pest krijgen. I'm fine, Piet.’ Of zoals wanneer Rudy tegenover Dollie zijn spijt wil betuigen omdat hij zijn liefde voor haar heeft verraden, en zij hem toeroept: ‘Ga weg, mispunt, ga weg, ga weg.’ Deze toon van felle afwijzing klinkt ook in haar Amerikaanse huis, wanneer de behoorlijk overspannen Menno hun vriend Ferrie afblaft met: ‘Als je niet onmiddellijk oprot, bega ik een ongeluk.’ Springer weet wat de lezer nodig heeft: het is een verademing om de beschroomde afscheids-zinnetjes afgewisseld te zien met dergelijk grof geschut van afwijzing. Maar het is duidelijk dat Rudy en Dola meestal anders met elkaar omgaan. Ze blinken vooral uit in het zwijgende afscheid, soms ook bij afwijzing. Al bij het verlaten van de schuilkelder in Bandoeng, waar ze samen hand in hand gezeten hadden, was Dollie weggehuppeld zonder ook maar om te kijken. Bij het vertrek naar Holland na de oorlog kijkt de nog steeds beledigde Dollie finaal door Rudy heen. Maar vooral: bij hun allerlaatste afscheid, op Grand Central Station, in de verwachting dat ze zeer binnenkort voor langere tijd samen zullen zijn (hoewel Rudy al weet dat dat niet het geval zal zijn) kussen ze elkaar heftig en zucht Dollie, inmiddels in de trein gezeten, opgelucht. Maar ze zwaaien zelfs niet en er wordt niets meer gezegd. We zijn dan op minder dan een bladzij van het einde. De journalist in Teheran, een zwanezang had met terugwerkende kracht gelijk: het hoogtepunt van de ‘verdoemde’ liefde ligt ook hier vlak voor het afscheid. In de laatste alinea's wordt alleen nog verteld over Rudy's afscheid van zijn werk: een afscheidsdineetje (voor een receptie is hij nog niet belangrijk genoeg), eindigend met een opgelucht toegeroepen ‘Bon voyage!’ Zo, als contrast, vormen zulke afscheidsclichés natuurlijk de genadige dolkstoot waarmee de schrijver zijn slachtoffer uit zijn lijden helpt. Maar vooral is Rudy hiermee het prototype van een personage dat geregeld in het werk van Springer opduikt: degene die erin slaagt te verdwijnen, zonder voor de belangrijkste achterblijvers ook maar een berichtje achter te laten; iemand die helemaal niet in staat is om afscheid te nemen, maar liever stilletjes achter de horizon verdwijnt. Springer heeft herhaaldelijk gezegd dat dergelijke personages hem fascineren. Ze verschillen minder van anderen dan je zou denken: als het erop aan komt, zou menigeen er zo wel vandoor willen gaan. | |
Teheran, een zwanezangOok Teheran, een zwanezang is, behalve een hilarische roman over de Iraanse samenleving eind jaren zeventig, een tragisch liefdesverhaal. Er is in het werk van Springer geen roman waarin de liefde zo nadrukkelijk en zo vaak wordt uitgesproken als deze. Ook al is de hoofdpersoon als schrijver van biografieën een oplichter, in de verwoording van zijn liefde maakt hij een oprechte indruk. Niet hij is het grote mysterie, maar zijn tegenspeelster Patricia. Zij is dat niet alleen voor hem, maar | |
[pagina 152]
| |
ook voor de lezer. Zo is het niet zonder meer duidelijk welke rol zij nu speelt: is zij aan Toby toegewezen als secretaresse om hem te bespioneren? zal zij hem als springplank gebruiken om Iran te kunnen ontvluchten? houdt zij werkelijk van Toby, zal zij hem volgen naar het buitenland en bij hem blijven? Dat Toby zelf, eind 1978, begin 1979, weg zal moeten uit Teheran, lijdt geen twijfel - toen de roman in 1991 verscheen, wist iedere lezer dat twaalfeneenhalf jaar eerder in Iran de islamitische revolutie had plaatsgevonden -, maar de vraag is: verlaat hij de stad levend of dood? (Het woord ‘zwanezang’ doet je het ergste vrezen.) Het afscheid van de stad is daarom veel minder belangrijk dan dat van Patricia of misschien zelfs van het leven. Toby is tijdens het afscheid een stuk actiever in het bespelen van zijn geliefde dan Rudy in Tabee, New York. Wel weet ook hij op cruciale momenten van zwijgen, maar hij stelt tenminste nog vragen en verklaart Patricia voortdurend zijn liefde. Het is juist Patricia die zwijgt, dan wel iets nietszeggende debiteert. Als Toby haar met nieuwjaar (zij is dan bij haar vader in Isfahan) door de telefoon vraagt wanneer ze elkaar weer zullen zien, beëindigt zij het gesprek met: ‘Ik kan niets zeggen...’, een antwoord dat Toby zwijgend becommentarieert met: ‘Vlakke, neutrale afscheidswoorden, van haar, van mij.’ Een andere keer, wanneer hij op de fiets van haar huis vertrekt om door een brandend Teheran terug te gaan naar het consulaat, zegt zij bezorgd: ‘O Toby, be careful.’ Maar hij verdwijnt met een geruststellend, maar vooral bezwerend: ‘Don't worry, Pat. Mij kan niets gebeuren. Good night, Pat.’ In zulke bezweringen uit zich Toby's heilige vertrouwen in een goede afloop, die hij denkt te kunnen beïnvloeden door maar tegen haar te blijven praten (desnoods door onzin uit te kramen). Het meest bezwerend is wat Toby tegen zichzelf zegt in het telefoongesprek waarin Patricia hem aanraadt om zonder haar uit Teheran te vertrekken: Ik moest praten, praten, pleiten. Ik moest haar stem vasthouden. Nooit, nooit mocht dit gesprek afbreken. Ik wist dat ik haar dan voorgoed zou verliezen. Ik zei dat ik alles heel goed begreep [...], maar ik wou bij haar blijven, daar kwam het op neer. ‘Bij je blijven, bij je blijven!’ riep ik. ‘Meehelpen. Pers met de Perzen...’ Nog meer onzin bleef ik haar toeroepen tot de zoemtoon, steeds harder, steeds snerpender, mij overstemde.Ga naar eind1 Dat is nog eens wat anders dan dat zwijgen van Rudy: maar een verhaal van Springer kan kennelijk niet zonder zwijgers, want het spreken van de hoofdpersoon wordt gecompenseerd door het zwijgen van zijn tegenspeelster. Patricia is, door in Teheran te blijven en door bij het afscheid weinig of niets te zeggen, degene die onvindbaar verdwijnt. Het grote | |
[pagina 153]
| |
verschil met Tabee, New York is dat we dit alles alleen weten via de blik en de gedachten van een ander. | |
De perfecte afscheidsscèneOok wanneer de titel dat niet doet vermoeden, speelt afscheid nemen in het werk van Springer een belangrijke rol. De schrijver grijpt zelfs herhaalde malen zelf in om het zwijgen van personages draaglijk te maken. Zo wordt in Sterremeer (1990) het afscheid van de in coma geraakte Robie Sterremeer beklonken met een citaat van John Keats: ‘Heard melodies are sweet, but those unheard are sweeter...’ (Einde verhaal). De citerende verteller neemt op die manier de plaats in van de personages voor wie spreken werkelijk geen zin meer heeft. Waar er bij het afscheid wél wordt gesproken, en soms zelfs royaal, dragen de afscheidswoorden bij aan gevoelens van onechtheid en fictie. Zo zijn in Quissama (1985), de roman van Springer met het meeste bordkarton en filmdecor, de afscheidswoorden van zijn personages opgenomen in een totaalenscenering. Uiterst joviaal zijn de woorden waarmee Pauline, de geliefde van King Velderman, en de gasten die op hun balkon naar rellen in de Angolese hoofdstad hebben zitten kijken, afscheid van elkaar nemen: ‘“Thanks for the show, Pauline,” riepen ze en zij omhelsde ze allemaal en liep met ze mee naar het portaal. “Ciao, Pauline!” riepen ze nog vanuit het trappenhuis.’ De verteller laat vervolgens weten dat dit wat hem betreft een perfecte afscheidsscène was: Weer zo'n onuitwisbaar beeld: zoals ze daar stond, over de leuning gebogen, naar beneden turend, luisterend naar het geklos van de gasten op de trap, nog een allerlaatst tinkelend ‘ciao’ achter hen aan werpend, als een kostbaar afscheidsgeschenk.Ga naar eind2 Dat Pauline echt een ster is in het afscheid nemen, blijkt wanneer zij uit Luanda naar Europa vertrekt. Zij zingt dan in Kings oor: ‘Ev'ry time we say goodbye I die a little’, woorden van Cole Porter. King zegt daar dan over: ‘Feilloos koos zij de passende omlijsting voor onze laatste zoen.’ Die omlijsting is een citaat; deze keer niet geleverd door de schrijver, maar door het personage. Of het veel uitmaakt, is de vraag, want Pauline is een personage van wie je je bij lezing van de roman meer en meer gaat afvragen of ze soms alleen maar bestaan heeft in de verbeelding van King Velderman. Passende afscheidszinnen lijken alleen door de schrijver zelf te kunnen worden bedacht of door een fantast als King Velderman, die een hele relatie bij elkaar verzint. Het werkelijke afscheid in dit boek vindt plaats op het moment dat de verteller van deze hele geschiedenis, Charles Enders, voor zijn ogen, maar op afstand, ziet hoe King Velderman vertrapt wordt door de olifanten. King roept dan ‘Charlie, old boy!’; eerder begroetings- dan af- | |
[pagina 154]
| |
scheidswoorden. Voor zichzelf (en dus voor de werkelijkheid) lijkt King niet zulke mooie, passende, citerende afscheidswoorden te kunnen vinden als voor zijn gefingeerde geliefde. | |
WeemoedigheidDe wanhoop die in deze afscheidswoorden voelbaar is, maakt in later werk meer en meer plaats voor weemoed en gevoelens van verzoening. In Bandoeng-Bandung (1993) is sprake van een verzoenend afscheid, wanneer de ontmoeting tussen oud-politicus Chris Regensberg en zijn vroegere klasgenoot, de Bandungse taxichauffeur Si-Otto (al weer iemand die zich verraden zou kunnen voelen), eindigt in een zwijgende omhelzing en Regensberg zich realiseert: ‘Alles is gezegd, zo is het goed.’ En ook in Kandy (1998) blijkt een afscheid niet definitief te hoeven zijn. De teruggevonden jeugdliefde Pinkie, de enige jeugdliefde in Springers werk naar wie een hoofdpersoon actief op zoek gaat (ook in dat opzicht ontwikkelt zijn werk zich dus), fluistert haar tegenspeler Taffy aan het eind van hun gesprek - waarin, zo te zien, ook het belangrijkste ongezegd blijft - hun vroegere wachtwoord toe: ‘Tot in den doet.’ De deur tussen hen beiden lijkt hiermee niet definitief te worden dichtgegooid en er is zeker geen sprake meer van een wanhopig afscheid, zoals in Tabee, New York. De afscheidswoorden zijn wel een citaat, maar dat is destijds een eigen tekst geworden. Het afscheid wordt hier dus vertolkt in woorden van verwantschap. Deze afscheidswoorden bevestigen dat Pinkie en Taffy elkaar hebben teruggevonden. Eindigde Tabee, New York met: ‘Godallemachtig, wat heb ik gedaan.’ Kandy eindigt met: ‘Pinkie, Pinkie, riep hij, wilde hij roepen, maar hij riep het niet, en terwijl de lift naar beneden zweefde wist Steyn dat de weemoed die hij nu voelde, hem nooit meer zou verlaten.’ | |
Begroeting als afscheidIn zijn meest recente boekpublicatie, Allemaal gelogen, heeft Springer naast verhalen en gedichten nogal wat beschouwingen opgenomen uit de jaren tussen 1958 en 1998. Maar waar de schrijver in deze beschouwingen ook op reflecteert, niet op het belang van afscheid in literatuur of leven. Hooguit doet hij dat indirect in een column getiteld ‘Hoe begroet ik iemand op onvergetelijke wijze’. Springer prijst hierin de Duitse schrijver Hans Erich Nossack om de claus waarmee in een van diens romans een schrijver een vrouw begroet die hem om zijn handtekening vraagt: ‘Mit Ihnen lohnt es sick zu sterben.’ Vervolgens laat Nossack dat ook gebeuren, door schrijver en bewonderaarster samen te laten omkomen bij een auto-ongeluk. Het verschil tussen literatuur en leven maakt Springer vervolgens tegelijk komisch en schrijnend duidelijk, wanneer hij vertelt hoe hij | |
[pagina 155]
| |
ooit op een diplomatieke receptie heeft geprobeerd met dezelfde zin een vrouw te versieren en hoe deze begroeting spontaan een afscheid werd, zij het een afscheid zonder enige allure. Wat in literatuur zo gewoon lijkt, is het in het dagelijks leven niet; en de verhouding tussen de alledaagse werkelijkheid en de literaire verbeelding ervan is derhalve ingewikkelder dan je bij je lectuur van bijvoorbeeld Springers eigen werk zou denken. | |
‘Alles is gezegd, zo is het goed’Een mooi voorbeeld van een begroeting die tegelijk een afscheid is (of liever: van het omgekeerde), biedt Bandoeng-Bandung. De naar Indonesië teruggekeerde Chris Regensberg heeft zich een nostalgische rondrit per taxi door Bandung laten welgevallen, daarbij gesteund door een spraakzame chauffeur. Bij het afscheid roept hij deze toe: ‘Bedankt voor de goede zorgen.’ Vervolgens hoort hij geheel verbluft dat de chauffeur hem bij het wegrijden toeroept: ‘U ook bedankt, meneer Regensberg!’ Wat een vriendelijk maar terloops afscheid had kunnen zijn, blijkt daarmee het begin te worden van een hernieuwde kennismaking met het verleden: de chauffeur was zijn vroegere klasgenoot Otje Blanchet geweest. Deze had Regensberg herkend; Regensberg hem niet. Pas na dit afscheid beseft Regensberg dat er een veel intenser en weemoediger afscheid op zal volgen. De afscheidswoorden vormen het begin van een gezamenlijke reis in de tijd - hele stukken van zijn jeugd komen weer in Regensbergs herinnering terug, inclusief het pijnlijke afscheid tijdens de Japanse bezetting. Daar vraagt hij later naar: ‘Heb ik je toen verraden, ik bedoel, voelde je je toen verraden?’ En Si-Otto reageert ‘Verráden, Chrissie? Ai nou, wie is verraden? Jij bent gegaan en ik ben gebleven. Zo is het leven, such is life, zegt de Engelsman. Verraden? Wie zegt dat, Chrissie? Waarom...’ ‘Zo is het leven.’ Het lijkt wel of met deze woorden allen die in het werk van Springer uit andermans leven zijn verdwenen zonder fatsoenlijk afscheid te hebben genomen, van schuld of verraad worden vrijgepleit. Daarom kan deze geschiedenis ook eindigen met het zwijgende afscheid van iemand die zijn vriend niet opnieuw wil verraden: [...] opeens knelden Otto's armen om hem heen. De sik prikte in zijn hals en hij sloeg zijn armen om Otto's schouders en drukte hem tegen zich aan. Gelukkig en wanhopig tegelijk - zo had hij zich nog nooit gevoeld. Gejuich vanbinnen, een dikke prop in zijn keel, snikken in de diepte. Ik ben nog steeds zijn vriend, ik voel het. Ik wil eeuwig hier blijven staan, veilig bij Otje. Ik heb hem verraden, maar ik ben nog steeds zijn vriend. Ze lieten elkaar los, keken elkaar niet meer aan, zeiden niets meer tegen elkaar. Alles is gezegd, zo is het goed.Ga naar eind3 | |
[pagina 156]
| |
Springer is een meester in dit soort scènes. Meer en meer slaagt hij erin zijn personages de confrontatie te laten aangaan met hun eigen sentiment. Vluchten, stilletjes achter de horizon verdwijnen, hoeft niet meer.
Ad Zuiderent (1944) is als universitair docent Nieuwe Nederlandse Letterkunde verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij publiceerde verschillende artikelen over F. Springer. |