| |
| |
| |
Een monument voor mr. Pieter Brooshooft
Gerard Termorshuizen
Journalisten en heethoofden heb ik mijn boek genoemd. Dat woord ‘heethoofden’ heb ik van mr. J.H. Tersteeg, die in 1888 in de Java-Bode schreef: ‘Het passeeren van de linie maakt den meest bezadigden schrijver tot een heethoofd’.
Fel-geëmotioneerd was vaak de toon van de Indische kranten, die tot uiting brachten wat er onder de Indischgasten leefde aan onvrede, uithaalden naar de manier waarop de kolonie werd beheerd en wezen op de sociale gevolgen van slecht bestuur voor totoks, Indo's en autochtonen. Groot waren de risico's die die kritische dagbladen liepen: geruchtmakende processen, gevangenisstraffen, krantensluitingen, verbanningen en zelfs fysiek geweld waren het lot van heel wat Indische journalisten: Lion, Van den Gheijn, Chatelin, Van der Moore, Cohen Stuart, Daum en Van Daalen zijn aansprekende voorbeelden.
Hoewel mijn boek nogal fors is uitgevallen, zou het naïef zijn te denken dat daarin het ultieme woord is gesproken over de koloniale journalistiek tot aan omstreeks 1905. Ik heb geprobeerd om - door de tijd heen - de grote lijnen te geven, belangrijke thema's in hun ontwikkeling te schetsen, en een kader te ontwikkelen waarbinnen de individuele kranten hun plaats konden krijgen. Op tal van momenten zal naar ik hoop de lezer de behoefte voelen aan detaillering, aan verdere uitwerking. Dat was in ieder geval de bedoeling. Journalisten en heethoofden wil een handvat zijn, een handboek dat uitnodigt en inspireert tot voortgezet onderzoek. Ook op dit terrein valt nog zo ongelooflijk veel te doen.
Zeer belangwekkend, en ik leg er op verschillende plaatsen de nadruk op, zijn de Indische kranten bijvoorbeeld als bron van kennis over hoe de mensen in de kolonie leefden en dachten, hoe zij met elkaar omgingen en elkaar te lijf gingen, en ook hoe zij ‘andere mensen’ werden, onderworpen als zij waren aan een onstuitbaar proces van acculturatie.
| |
| |
P. Brooshooft in 1878.
| |
| |
| |
Pieter Brooshooft
Markante, vaak talentvolle persoonlijkheden waren die Indische journalisten. Zij dienden de Indischgast tot spreekbuis, en brachten daarnaast door hun manier van optreden en schrijven wat kleur in zijn monotoon en onzeker bestaan in die crisisjaren tussen 1875 en 1900. Heethoofden waren zij. Opkomend in de eerste plaats voor de belangen van het Europese bedrijfsleven - er van overtuigd (ten onrechte vaak), dat daarmee automatisch het belang van de inlander werd gediend - richtten zij hun bitter cynisme op gouvernementsinstituties en ambtenaren die in hun visie van alles de schuld waren. In feite was er sprake van een immer voortdurend ‘institutioneel’ conflict tussen het particuliere kapitaal met de overwegend liberale pers als exponent daarvan en het zijn eigen verantwoordelijkheid bezittende, corrigerende ambtelijke gezag. Immer voortdurend, inderdaad. Tot aan het moment dat één journalist zand strooide in dat mechanisme, en een schokeffect teweegbracht met grote gevolgen. Dat nu was mr. Pieter Brooshooft (1845-1921). Het gebeurde in 1886.
Over Brooshooft en zijn optreden wil ik hier iets zeggen. Hij is voor mij de grootste figuur uit de Indische journalistiek tot aan omstreeks 1905. Zo'n twintig jaar is hij redacteur geweest van verschillende Indische bladen, waarvan de laatste dertien van De Locomotief in Semarang. Hij is een van de belangrijke ontdekkingen geweest op mijn aan verrassingen zo rijke journalistieke expeditie. Het is daarom niet toevallig dat ik - verspreid over mijn boek - ongeveer veertig bladzijden aan hem heb gewijd, meer dan aan welke andere journalist uit de door mij besproken periode dan ook.
| |
De zaak-Tjiomas
In 1886 brak een door islamitische voormannen geïnspireerde opstand uit onder de koelies op de bij Buitenzorg gelegen plantage Tjiomas, een rebellie die door het Indische leger in bloed werd gesmoord. Sociale ellende onder het werkvolk en onmenselijk optreden van de landheer lagen ten grondslag aan de opstand, zo bracht een onderzoek van het Bestuur aan het licht. Maar de pers had daar, zoals dat steevast het geval was geweest bij eerdere soortgelijke ongeregeldheden, geen boodschap aan, trok onvoorwaardelijk partij voor de landheer en gaf alle schuld aan het gouvernement dat, zo werd geïnsinueerd, door zijn politiek van bescherming van de islam alle aanleiding gaf tot uitwassen zoals op Tjiomas.
Aldus de Indische pers, met die ene uitzondering dan, dat ene alternatieve stemgeluid. Dat kwam van Brooshooft, hoofdredacteur van De Locomotief, die - nadat hij de gebeurtenissen op Tjiomas en de achtergronden daarvan grondig had bestudeerd - de maatregelen van de gou- | |
| |
verneur-generaal tegen de (inmiddels verbannen) landheer bijviel, wees op de afschuwelijke gevolgen van een ongecontroleerde markteconomie voor de inheemse bevolking en een pleidooi hield voor een efficiënt toezicht van gouvernementswege op de vrije ondernemer.
Zo'n geluid was nog nimmer gehoord, en het zorgde bijgevolg voor grote opschudding in het Indische krantenwereldje. Keerden de heren heethoofden zich tot dusver vooral tegen het gouvernement, nu stortten zij hun venijn eveneens uit over collega Brooshooft. Hij werd afgeschilderd als een trouweloos spelbreker, als een verrader zelfs. Achteraf stellen we vast, dat Brooshooft een scheiding der geesten heeft teweeggebracht binnen het kamp van de liberale pers.
| |
‘Geef elk het zijne’
Brooshoofts optreden in de Tjiomas-zaak heeft bij historici de gedachte doen post vatten, dat diens ontwikkeling van progressief liberaal naar links georiënteerd ethicus pas in 1886 aanving. Maar niets is minder waar. In feite vanaf het moment dat hij zijn Indische carrière begint - in 1877 -, blijkt hij compleet aanwezig in overtuiging en opvattingen, fungeert hij als stoorzender, als de luis in de pels van gouvernement én bedrijfsleven.
Het is fascinerend te zien hoe hij in z'n allereerste artikel dat hij in Indië schreef, in de Semarangsche Courant van 4 oktober 1877, ondubbelzinnig blijk geeft van wat tijdens zijn gehele loopbaan uitgangspunt en leidraad zou worden voor zijn denken en schrijven: een uit het vaderland meegebracht, sterk ontwikkeld besef van recht en rechtvaardigheid. Recht en rechtvaardigheid die zich nimmer een halt mochten laten toeroepen door wat voor egoïstisch opportunisme dan ook. In dat stuk van oktober 1877 heeft hij het over een in die dagen uiterst actuele kwestie: de op handen zijnde (eerste) belastingheffing van Europeanen. Geëmotioneerd roerden zich de kranten en vertolkten zij de woede van de kolonisten. Maar dan, te midden van dat rumoer, verklaart Brooshooft - nota bene nog maar net in de kolonie gearriveerd - dat die belastingen als principe juist zijn. Het is immers onrechtvaardig, dat
een deel der onderdanen, de inlanders, dubbel belasting betaalt, nl. landrente en bedrijfsbelasting, en bovendien dwangcultuur en heerendiensten, terwijl anderen die in zekeren zin veel meer voordeden van de staatsbemoeiing genieten, geheel van lasten zijn vrijgesteld.
Met die ‘anderen’ bedoelde Brooshooft Europeanen! Waar haalde hij, pas van de boot gestapt, het lef tot zulke uitspraken vandaan, zo werd er vanzelfsprekend gereageerd. Brooshooft had het verwacht, en zijn weerwoord was kalm en beheerst: wijzend op boven plaats en situatie uitstijgende zedelijke normen, schrijft hij dat het vraagstuk
| |
| |
zich oplost in het gebod: geef elk het zijne. Zoo zal, ten opzichte der belastingquaestie, in ieder land ter wereld een stelsel afkeuring verdienen, dat de zwaarste lasten op het armste gedeelte der bevolking legt [...].
En Boileau's uitspraak ‘Je nomme un chat un chat, et Rolet un fripon [deugniet]’ aanhalend, eindigt hij ermee met te zeggen:
[...] overigens is een kat een kat, zoowel in Indië als in Nederland. En een schurk blijft een schurk, al koos hij ook domicilie in het land der Hottentotten.
‘Geef elk het zijne’. Men heeft tot nu toe aangenomen dat Brooshoofts sympathie voor het socialisme pas van omstreeks 1890 dateert. Maar betrekt men zijn eerste journalistieke jaren in het onderzoek naar zijn visie op maatschappelijke vraagstukken, dan blijkt niet alleen dat hij daarvan toen al ernstig studie had gemaakt, maar zich daarbij ook persoonlijk betrokken voelde. Een enkel citaat. Het is uit 1879. Brooshooft schrijft in de Samarangsche Courant dat de Nederlandse universiteiten de studenten bewust onkundig laten van de grondslagen van het socialisme, bij hen in tegendeel daarover allerlei vooroordelen aankweken. En dat terwijl de maatschappij de arbeiders doemt tot ‘altijd durende ellende’:
Zij geeft geen uitzicht op verbetering; integendeel, zij houdt deze stelselmatig tegen. Dat is het waartegen de verstandige socialist zich verzet. Hij vraagt geen gelijke verdeeling der aardsche goederen. Hij vraagt voor het vervolg slechts gelijke kansen om door arbeid en studie een deel dier goederen te verkrijgen.
Een rooie journalist in Semarang, in een tijd dat in de kolonie, meer nog dan in Nederland, een zwaar taboe rustte op het zich tegen de maatschappelijke status quo verzettende socialisme. Brooshooft trok zich er niets van aan. Het unieke van zijn persoonlijkheid, zijn grootheid, ligt vooral in het feit dat hij met zijn tegendraadse opvattingen unverfroren naar buiten kwam. Het was, vond hij, zijn verantwoordelijkheid en taak.
Brooshooft was een man van uitzonderlijk niveau. Hij verdient een monument, in de vorm van een boek, een biografie. Hoezeer hij in zijn tijd uitstak boven zijn omgeving, laat ook de volgende passage zien. Ze handelt over dierenleed en menselijk egoïsme. Schrijvend over de Boerenoorlog in Zuid-Afrika, gaat Brooshoofts deernis uit naar die
duizenden gewonde paarden, die achtergelaten op het slagveld dagenlang liggen te sterven, in naamloos lijden, in de brandende zon zonder een druppel lafenis.
| |
| |
Waar, vraagt hij zich af, komt ‘deze bijna zondige onverschilligheid voor het lot der dieren’ vandaan. En hij antwoordt:
Het is, geloof ik, dezelfde fout die zich openbaart in vele andere maatschappelijke uitingen, in het geloof, in de politiek, in den strijd over zooveel wat ons verdeelt - de fout dat wij slechts rekenen met ons zelf, ons eigen gedachtengangetje volgen, ons niet leeren plaatsen op het standpunt van anderen, kortom ons niet oefenen in objectief beschouwen.
| |
Koloniaal geweten
Brooshooft hield van de polemiek, met tegenstanders die net als hijzelf de strijd aangingen op grond van feiten en gefundeerde argumenten. Het mocht er wat hem betreft ook pittig en emotioneel aan toegaan (journalisten zijn per slot van rekening geen ‘naaimeisjes’, zegt hij ergens), mits de discussie werd gevoerd op basis van wederzijds respect. Dat het in de praktijk dikwijls heel anders ging, dat zijn zelfstandigheid van oordeel irritaties opriep en zijn uitspraken en bedoelingen door collega's verdacht werden gemaakt, deed Brooshooft soms pijn, maar verbaasde hem niet. Hij was allerminst naïef. Hij mocht dan een idealist zijn, maar dan wel een met zijn benen stevig op Java's rode aarde. En dat hij zijn mannetje stond, wist algauw heel Indië. Zijn (soms diepe) verontwaardiging uitte zich nimmer in heftigheid of schelden, maar in ironie of bijtende spot.
‘Geef elk het zijne’. Gloeiend oneens waren zijn lezers het vaak met Brooshooft, maar dat betekende niet dat men zich van hem afkeerde. Om zijn compromisloze oprechtheid werd hij hooggeschat. Men bewonderde de rijkdom van zijn gedachten en de prikkelende wijze waarop hij die naar buiten bracht. Want ook schrijven kon hij voortreffelijk.
Brooshoofts in talloze artikelen verwoorde standpunten zullen door de jaren heen voor heel wat Indischgasten - bewust dan wel onbewust - hebben gefungeerd als een soort van koloniaal geweten. De invloed die er zowel in Indië als in het moederland van zijn principiële stellingname is uitgegaan, heeft hem ten slotte zijn plaats gegeven in de koloniale geschiedenis: die van vooraanstaand wegbereider van de ‘ethische richting’. Die andere koers zet in ongeveer op het moment dat hij, begin 1904, definitief terugkeert naar Nederland. Een nieuwe periode dient zich aan, en daar ook ligt het begin van mijn tweede en afsluitende boek over de Indische pers waaraan ik nu bezig ben.
|
|