Indische Letteren. Jaargang 16
(2001)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
‘Er valt nogal wat over te lezen en na te zoeken’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
Historische bronnen‘Er valt natuurlijk nogal wat over te lezen en na te zoeken, al wil ik het niet historisch opvatten’, schreef Maria Dermoût aan haar uitgeefster.Ga naar eind2 Zij blijkt niettemin op twee fronten uitgebreid historisch onderzoek te hebben verricht. In de eerste plaats heeft zij zich uitvoerig gedocumenteerd over dat gedeelte uit de Nederlandse koloniale geschiedenis dat in haar verhaal centraal staat, de ‘Pattimura-opstand’ van 1817 op het Molukse eiland Saparoea. Zij laat de opstand zien vanuit een origineel perspectief: door de ogen van een Gelderse marineofficier, in het verhaal ‘Quirien’ geheten, in de historische werkelijkheid Maurits VerHuell (1787-1812).Ga naar eind3 Voor deze Gelderse verhaallijn deed Maria Dermoût vervolgens ook behoorlijk wat research vanuit haar toenmalige woonplaats Arnhem.
In de eerste plaats las zij Herinneringen aan eene reis naar Oost-Indiën (1835-1836) van Q.M.R. (Maurits) VerHuell. Maurits schreef zijn herinneringen aan de opstand grotendeels uit het geheugen op, nadat zijn reisdagboek bij een schipbreuk verloren was gegaan. In ‘De juwelen haarkam’ wordt deze bron als enige vermeld, aangeduid als Quiriens ‘verloren dagboek’. Historisch is het werk redelijk betrouwbaar, maar het geeft geen dateringen, noemt geen aantallen van strijdkrachten of van geleden verliezen en geeft weinig feiten buiten het persoonlijke perspectief van de auteur. Juist dit laatste zal er de reden van zijn, dat talloze passages uit VerHuell bruikbaar bleken voor ‘De juwelen haarkam’, zoals bijvoorbeeld zijn beschrijvingen van de Prins O-Toesan van Ternate, van de cora-cora's of oorlogsprauwen, de bomen op Ambon, Quiriens slaapstede en de terechtstelling van opstandleider Matoelesía. Dit alles en nog veel meer wordt bijna letterlijk geciteerd. Een paar voorbeelden om te laten zien hoe Dermoût met zijn tekst is omgesprongen. Soms heeft zij iets toegevoegd. De aanvoerster van de vrouwelijke lijfwacht van de sultan noemt het verhaalpersonage Quirien in zijn dagboek: ‘Eene Amazone, rijzig en zeer schoon’.Ga naar eind4 De historische persoon VerHuell beschrijft haar inderdaad in zijn reisboek als ‘eene zeer schoone, rijzige vrouw’.Ga naar eind5 Het zo authentiek negentiendeeeuws klinkende ‘eene Amazone’ vinden wij bij hem niet terug, zodat dat wel een toevoeging van Dermoût moet zijn. Omgekeerd laat zij soms ook wat weg. Zo neemt zij VerHuells beschrijving van Matoelesía letterlijk over: ‘Ongeveer vierendertig jaar oud, rijzig van gestalte, schraal van wezen, van een duister uitzicht’,Ga naar eind6 maar niet het slot van deze passage, minder vleiend en daardoor niet passend in haar visie op Matoelesía: ‘van een duister uitzicht, dat evenwel niet veel sprekends of vernuftigs had’.Ga naar eind7 Als VerHuell schrijft over ‘de fraaije kerk van Sierie Sorry’, ‘dit sierlijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
gebouw zoo van binnen als van buiten verlakt en verguld’,Ga naar eind8 vindt Dermoût zijn waarneming kennelijk onwaarschijnlijk. Zij schrijft: ‘Bij een kleine moskee zei hij: “Van palmhout, gelakt en verguld, van binnen en van buiten”.’Ga naar eind9
Belangrijk in het verhaal is de redding van ‘het kind van Saparoea’ en de rol die ‘opperrebel’ Matoelesía daarbij gespeeld heeft.Ga naar eind10 Gegevens hierover zijn, behalve aan VerHuell, ook ontleend aan een ander ooggetuigenverslag. ‘Het kind’ is de zesjarige Jean Lubbert van den Berg (1812-1892), de oudste zoon van resident Johannes Rudolphus van den Berg en Johanna Christina Umbgrove. Als enige overleefde hij de opstand. Voor zíjn kinderen heeft hij jaren later de herinneringen aan deze wonderbaarlijke redding op schrift gesteld onder de titel Herinneringen mijner jeugd. Zijn naam veranderde hij in Van den Berg van Saparoea. Door zijn kleinzoon, C.J.G.L. van den Berg van Saparoea, is dit manuscript becommentarieerd uitgegeven (in 1942 en in 1948). De gegevens eruit zijn zo persoonlijk, dat zij door niemand anders, ook niet door VerHuell die nauw bij de redding betrokken was geweest, vermeld konden worden. In ‘De juwelen haarkam’ zijn zij verwerkt in de passage, waarin Quiriens vader zijn visie op de figuur van Matoelesía toelicht. Historisch gezien een onmogelijkheid: het verhaal speelt zich af in 1819, de Herinneringen dateren uit 1875 en de eerste publicatie ervan pas uit 1942.
Min of meer letterlijke citaten in ‘De juwelen haarkam’ zijn bovendien afkomstig uit een aantal historische werken, die de feiten aanvullen waarin de twee genoemde verslagen niet voorzien:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
De wijze waarop Maria Dermoût historische bronnen vrijwel letterlijk binnen een verhaal citeert, loopt vooruit op de aanpak die Hella Haasse later zou toepassen in Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter. Een ware geschiedenis (1978) en bijvoorbeeld ook in Heren van de thee (1992). Dermoût gaat, net als Haasse bijna vijfentwintig jaar later, niet anders te werk dan een historicus: zij doet onderzoek en hanteert haar bronnen zorgvuldig en kritisch. Als zij door haar inlevingsvermogen en op grond van haar visie op de gebeurtenissen tot een andere interpretatie komt dan de gangbare, is die niet in strijd met de mogelijke historische toedracht. Een dergelijke combinatie van aan feitelijkheid gebonden fictie is in verband met het werk van Hella Haasse ook wel ‘faction’ genoemd: een wisselwerking tussen een nieuwe visie en al bestaande historische interpretaties.Ga naar eind14 Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter is door Haasse zelf bestempeld als een ‘montage van authentieke stukken’,Ga naar eind15 een term die ook op delen van ‘De juwelen haarkam’ van toepassing zou zijn. Het verschil is dat Haasse zich verantwoordt: zij licht haar werkwijze toe en geeft een lijst van geraadpleegde werken en archiefstukken. Haasse maakt typografisch duidelijk onderscheid tussen de brieven uit het historisch archief en de verbindende teksten van haarzelf. Dermoût geeft op geen enkele manier aan, dat zij authentieke bronnen in het verhaal verwerkt heeft. Zij suggereert door het gebruik van aanhalingstekens wel, dat zij citeert, maar geeft niet aan waaruit (op de binnen het verhaal raadselachtige verwijzing naar het verloren dagboek na) en is bovendien inconsequent. Soms staat tussen de aanhalingstekens inderdaad een letterlijk citaat, soms een vrije bewerking daarvan, soms een tekst die alleen maar van haar zelf kan zijn. Omgekeerd kan een passage zonder aanhalingstekens toch de letterlijke weergave zijn van de tekst van iemand anders. Om het niet nog ingewikkelder te maken, blijft nu maar even buiten beschouwing, dat het gebruik van aanhalingstekens in de verschillende drukken van het verhaal verschilt, zonder dat dit de inconsequenties oplost.
Indirect wordt overigens in de eerste uitgave van ‘De juwelen haarkam’, onder de titel ‘Hier’ (1954), wél naar de historische grondslag verwezen. In de tekst beschreven ‘tekeningen’ van Quirien: de aquarel ‘Oorlogsprauwen in de baai van Ambon’ en de schets ‘Thomas Matoelesia’, zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
bij het verhaal gereproduceerd, met de vermelding dat zij gemaakt zijn door Maurits VerHuell.Ga naar eind16 In de drie drukken van de bundel ‘De juwelen haarkam’ en in het Verzameld Werk zoeken we ze echter tevergeefs. Naast het Molukse element zijn in ‘De juwelen haarkam’ gegevens over de Gelderse familie VerHuell verwerkt. Hoogstwaarschijnlijk heeft Dermoût het manuscript geraadpleegd van VerHuells Levensherinneringen (na 1842 geschreven), behorend tot het familiearchief VerHuell en bewaard in het Rijksarchief Gelderland.Ga naar eind17 Maurits VerHuell beschrijft zijn moeder, Anna Aleida Staring, zo: ‘bijna even groot als ik, blond en zeer jeugdig’ en ‘een zacht voorkomen zonder schoon te zijn, rijzig en slank en vol zwier, waardoor zij veel jeugdiger scheen te zijn dan zij was’.Ga naar eind18 Bij Dermoût lezen wij, dat Quirien en twee van de andere kinderen op hun (jonge) moeder lijken: zij zijn ‘tenger gebouwd, lang, met sluik blond haar en grijze ogen; zij hadden niet zulke knappe gezichten als de anderen, maar zij bewogen zich goed, licht en vlug en met een zekere gratie’ en later nog eens over de moeder: ‘oud was zij eigenlijk niet’.Ga naar eind19 Bovendien blijkt uit deze aantekeningen, dat tussen Anna Aleida VerHuell-Staring en haar zoon Maurits dezelfde intieme, vertrouwelijke band bestaan heeft als tussen Quirien en zijn moeder in ‘De juwelen haarkam’. Hier past de historisch bron feilloos in de verhaalthematiek, is er misschien zelfs ook wel inspiratiebron voor geweest. Het manuscript vertelt ook, hoe VerHuell als kind, zich vermakend met het drijftolspel, in het water viel. Kort daarna raakte hij bij het zwemmen opnieuw onder water en ‘viel bewusteloos op het gras neder’.Ga naar eind20 Geen wonder dat de moeder van Quirien in Maria Dermoûts verhaal zich herinnert, dat Quirien als kind in een vijver viel en bijna verdronk. Ga naar eind21 Quirien en zijn familie zijn ten opzichte van de historische gegevens overigens flink vervormd, anders dan de gebeurtenissen op Saparoea die meestal waarheidsgetrouw zijn weergegeven. De kam van de residentsvrouw heeft Maurits VerHuell niet persoonlijk aan haar familie overhandigd ‘met de groeten van het jongetje’, zoals Quirien in het verhaal doet, hij heeft die pas enige tijd na zijn thuiskomst eenvoudig opgestuurd. Maurits is afkomstig uit Doesburg en vestigt zich pas na zijn pensionering in Arnhem, Quiriens familie woont al sinds zijn jeugd in Arnhem. Als Maurits VerHuell in 1819 terugkeert uit de Oost, was zijn moeder al negen jaar geleden gestorven en zijn oudste zuster getrouwd. Ook de grootouders van beide zijden waren al lang overleden. Iedereen in het verhaal, ook Quirien, lijkt een jaar of tien jonger dan in de werkelijkheid het geval geweest moet zijn. De echtgenote van Maurits VerHuell, Louise de Vaynes van Brakell, schilderde bloemstukken, niet de moeder, zoals in het verhaal over Quirien. Werk van haar wordt bewaard in het Gemeentemuseum Arnhem.Ga naar eind22 Maurits' vader komt uit de stukken niet naar voren als de cynische intellectueel uit het verhaal, maar als een robuust en wat bruut | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
Thomas Matoelesía (Pattimura).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
liefhebber van jagen en tuinieren. Het personage Alexander in het verhaal verwijst niet naar Maurits' jongere broer Alexander Frederik Hendrik Wilhelm (1792-1853), maar naar Maurits' enige zoon Alexande Willem Maurits Carel (1822-1897), de bekende tekenaar van studententaferelen. De familie van de historische Maurits is overwegend Oranjegezind, die van Quirien is Fransgezind. Maurits is altijd zeer gehecht gebleven aan Gelderland, terwijl Quirien aarzelt tussen ‘hier’ en ‘daar’. Maurits heeft achteraf nooit getwijfeld aan de gerechtvaardigdheid van zijn militair optreden, Quirien voelt zich daarover uiterst ongemakkelijk. Ruimte, tijd en personen zijn in elkaar geschoven.Ga naar eind23 Karakters worden vrijelijk gevormd naar de eisen van het verhaal. Hier dus geen ‘faction’, maar ‘gewone’, op de historie gebaseerde, fictie. De andere familiegegevens, over ‘de oom, die een groot persoonlijk vriend van de keizer was geweest en ook van de stiefdochter van de keizer [Hortense]’, de admiraal en politicus Carel Hendrik VerHuell (1764-1845), over de buitenplaatsen ‘bij Zutphen’ (Het Ensering van grootouders Staring) en ‘achter Hummelo’ (De Ulenpas van grootouders VerHuell),Ga naar eind24 zijn alle historisch juist, al heb ik ze niet op één duidelijke bron kunnen terugvoeren. | |||||||||||||||||||||
Literaire bronnenHet lijkt vreemd om als eerste literaire bron het werk te noemen van een koopman en natuuronderzoeker, Georgius Everardus Rumphius (1627-1702), gevestigd op Ambon. Maar wie zijn werk leest, wordt getroffen door zijn poëtische, expressieve beschrijvingen en door het evocatief vermogen waarmee hij namen voor schelpen, planten en andere naturalia zelf bedacht of uit het Maleis vertaalde. Nieuwenhuys prijst zijn gevoeligheid voor kleur en kleurnuances, Backhuys zijn wijze van taalverrijking, Freriks zijn ‘beeldende toelichtingen’. Beekman noemt zijn werk een ‘literair fenomeen’ en een ‘esthetische belevenis’ met vele ‘lyrische vondsten’.Ga naar eind25 Voor Maria Dermoût is de ontmoeting met Rumphius' werk in haar Molukse periode van buitengewoon belang geweest, om zijn taal en ook om de visie van waaruit hij schreef, zijn aandacht voor ‘het kleine’ en voor ‘de wereld achter de dingen’.Ga naar eind26 In ‘De juwelen haarkam’ klinkt Rumphius door in de beschrijving van de twee paarlemoer schelpen die Quirien meebracht voor zijn vader. In zijn D'Amboinsche rariteitkamer (1705) lezen we: ‘Rechte Paarlemoerschulpen, deze hebben wij op deze Eilanden niet, maar wel een soorte, die zeer daarnaar gelijkt, hoewel zij geen paarlen geeft; wij noemen ze Tafelbordjes; en zilveren Pierings.’ Pierings is Maleis voor schoteltjes. Hij gaat verder: ‘Zij is meest rond als een klein tafelbordje, [...] buiten met veele lange schubben bezet, omtrent de randen de langste, buigzaam, [...] brijzelig als natgemaakt en weder ingedroogt parkement. Deze schubben of nagels afgeschuurt zijnde, word de schaal wat effen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
en is met witte vlekken gespikkelt gelijk een slangevel: Binnen zijn de kanten zwart, 't overige is wit en zilververwig [...].’Ga naar eind27 In ‘De juwelen haarkam’ schenkt Quirien twee paarlemoer schelpen op ebbenhouten voetstukken aan zijn vader, ‘geen gewone paarlemoer schelpen’, maar ‘effen zilverwitte schelpen, zonder een zweem van kleur: de maanzilveren borden werden zij daarginds genoemd, had Quirien erbij verteld toen hij ze gaf’. Maria Dermoût associeert daarop ‘maanzilver’ met ‘een maanzilver muziekstuk’, de Mondscheinsonate.Ga naar eind28 Rumphius is inspiratiebron voor haar taal. De Mondscheinsonate speelt dan ook nog een rol in Dermoûts biografie, of liever gezegd: in die van haar moeder, die jong stierf en die zij niet gekend heeft. Volgens de familieoverlevering kreeg haar moeder, Sophie Halverhout, net als ‘Sophietje’ in ‘De juwelen haarkam’, een rijksdaalder (in haar geval van een gierige oude tante), omdat zij zo mooi de Mondscheinsonate kon spelen.Ga naar eind29 Vrij associërend worden dus beelden van heel verschillende herkomst samengevoegd tot een nieuw patroon. Twee andere, letterlijke citaten zijn in het verhaal verwerkt. Te zamen geven zij aan, waar Maria Dermoût zelf staat. ‘- Wie zijt gij krijgsman zo vol moed met wien ik gisteren streed? - dat vers ken je toch, is niet?’ De versregel die Quiriens vader hier in verband met het optreden van Thomas Matoelesía citeert,Ga naar eind30 is afkomstig uit een ballade uit 1818, ‘De twee broeders voor Bommel (uit 1599)’ van Willem Bilderdijk.Ga naar eind31 Twee soldaten, afkomstig uit vijandige kampen, het Nederlandse en Spaanse, blijken dezelfde vader te hebben en bidden, dat zij tegelijkertijd mogen sterven door een en hetzelfde schot, hetgeen verhoord wordt. Dermoût illustreert hier met Bilderdijk haar visie op de absurditeit van de opstand en van iedere oorlog: broeders, die elkaar naar het leven staan. Waarbij wij onmiddellijk moeten denken aan de rol van ‘grote broer’ die de Nederlandse koloniaal zich volgens de traditie toebedeelde. ‘I shall be satisfied when I awake, with thy likeness.’Ga naar eind32 Deze laatste regel uit psalm 17, ‘Gebed van een onschuldig vervolgde’, is het motto van ‘De juwelen haarkam’. Zoals bij Verhuell en anderen te lezen is, is deze psalm inspiratiebron voor de opstand geweest. Dermoût citeert met historisch inlevingsvermogen in het Engels: leider van de opstand Matoelesía, voormalig sergeant-majoor in het Britse leger, las ongetwijfeld uit een Engelstalige bijbel. Door de verwijzing naar psalm 17 als motto te kiezen en die psalm bovendien nog eens nadrukkelijk te laten terugkeren in haar verhaal, ondersteunt Dermoût de visie, dat het verzet legitiem geweest is. Samen tonen deze twee laatste citaten de twee kanten van de opstand: het absurde van elkaar bestrijdende broeders, en de noodzaak van verzet bij onderdrukking. Dat die twee tegelijkertijd waar kunnen zijn, is de tragiek die in het verhaal voelbaar gemaakt wordt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
Visuele bronnenAan het begin van Dermoûts belangstelling voor Maurits VerHuell zou een bezoek aan het toenmalige Gemeentemuseum in haar woonplaats Arnhem hebben kunnen staan. Het Gemeentemuseum Arnhem, ontstaan uit een legaat van Maurits' zoon Alexander VerHuell, hield sinds de oprichting (1923) tot in de jaren vijftig een VerHuellkamer in stand.Ga naar eind33 Het is moeilijk te achterhalen wat er in die kamer te zien is geweest, er bestaat geen inventarislijst. Op een foto uit 1935, bewaard in het Historisch Museum Arnhem, zien we in elk geval geen empirekamer zoals Dermoût die beschrijft, maar het meubilair van Alexander VerHuell in een laat-negentiende-eeuwse ‘ondefinieerbare mengstijl’.Ga naar eind34 Bij Van den Berg van Saparoea lezen we, dat er een kruidnagelen scheepje geweest moet zijn uit het bezit van Maurits VerHuell (in het verhaal terugkerend als Quiriens cadeau aan Brammetje), verder een portret van Maurits in olieverf en ‘gekleurde platen’ van oorlogsvloten.Ga naar eind35 Die ‘platen’ betroffen aquarellen, gemaakt door Maurits VerHuell. Na zijn terugkeer heeft hij aan de hand van het kleine aantal schetsen dat uit de schipbreuk gered kon worden, zijn onderweg gemaakte tekeningen gereconstrueerd. Tussen 1820 en 1835 maakte hij een serie van 107 kwalitatief goede aquarellen. De bedoeling was om hiernaar lithografieën te laten maken, die een apart platendeel bij zijn reisboek zouden vormen. Daar is het echter nooit van gekomen.Ga naar eind36 Wel keert een aantal van deze platen in het boek terug als staalgravure (en dus in zwart-wit). In ‘De juwelen haarkam’ worden vier ‘tekeningen’ van VerHuell uitvoerig beschreven, gebruikmakend van de bijbehorende teksten.Ga naar eind37 Waar over kleuren wordt gesproken, moet Maria Dermoût de originelen in het museum hebben gezien. Het zijn in ieder geval: uit het Historisch Museum Arnhem de in de vroegere VerHuellkamer geëxposeerde aquarel ‘Kora-koravloot uit Ternate en Tidore’ (GM 1352), en het getekende portret van ‘Thomas Matulesia’ (GM 1359), mogelijk ook de ‘Ambonese oorlogsprauw’ (GM 1470), en uit het Maritiem Museum Rotterdam de aquarel ‘Het ontwapenen der opstandelingen op het eiland Honimoa en wedervinden van een der kinderen van den vermoorden resident’ (P2161-49).
In Arnhem worden twee portretten van Matoelesía van de hand van Maurits VerHuell bewaard. Het eerste is een ruwe potloodschets, het tweede de meer uitgewerkte tekening die Dermoût bij ‘Hier’ heeft gereproduceerd. Beide zijn van matige kwaliteit, niet opgenomen in VerHuells boek en noch in Dermoûts tijd noch tevoren ooit geëxposeerd. In het verhaal noemt Dermoût zijn gezicht eerst ‘duister’, later ‘lijdend’. In de inventarislijst worden deze tekeningen beschreven als ‘vermoedelijk geschetst op de vooravond van de terechtstelling. 15 dec 1817’ en ‘kop, blootshoofds met kam, met Nederlands uniform met epauletten, | |||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||
afkomstig van de majoor der genie Beetjes’. Wij weten niet hoe realistisch VerHuell, naar eigen zeggen gewoon zijn onderwerpen ‘op de plaats zelve dadelijk af te schetsen’,Ga naar eind38 gewerkt heeft. In zijn landschapstekeningen manipuleert hij de elementen net zolang, tot de compositie een neoclassicistisch evenwicht heeft.Ga naar eind39 Details geeft hij niet zoals hij ze aantreft, maar zoals het hem het meest pregnant lijkt. Dit kan verklaren, waarom zijn Matoelesía in gevangenschap nog altijd de geroofde Nederlandse uniformjas draagt, wat onwaarschijnlijk lijkt.Ga naar eind40 In het manuscript van zijn Herinneringen, bewaard in het Rijksarchief Gelderland, heeft VerHuell opnieuw tekeningen gemaakt, nu in gewassen Oost-Indische inkt, waaronder weer een (evenmin in zijn boek opgenomen) portret van Matoelesía.Ga naar eind41 Het lijkt op de twee die we al kennen - maar nu gaat hij gekleed in een eenvoudig hemd. ‘De juwelen haarkam’ geeft een uitvoerige beschrijving van de tekening waarop VerHuell een cruciaal moment heeft afgebeeld: ‘Het ontwapenen der opstandelingen op het eiland Honimoa (dat is: Saparoea) en wedervinden van een der kinderen van den vermoorden Resident van den Berg’. Het Arnhems museum bezit van dit werk een aantal versies, maar die wijken alle af van Dermoûts beschrijving waarin een ‘kleine tamboersjongen met een grote sjerp en een grote trom omhangen’ voorkomt.Ga naar eind42 Haar variant komt ook niet overeen met de staalgravure in VerHuells boek. De oplossing ligt in Rotterdam, waar de aquarel in déze versie bewaard wordt in het Maritiem Museum. Dit hoeft niet te betekenen dat Dermoût naar Rotterdam gereisd is. Van den Berg van Saparoea reproduceerde deze afbeelding tweemaal.Ga naar eind43 Daarmee was hij de eerste na meer dan honderd jaar, die werk van VerHuell onder de aandacht bracht, louter om documentaire redenen. Het teken- en schilderwerk van Maurits VerHuell was compleet in vergetelheid geraakt. Dermoût moet de kwaliteiten ervan als een der eersten hebben gezien. In 1957 wordt het werk voor het eerst beschreven,Ga naar eind44 in 1977 wordt voor het eerst een tentoonstelling aan hem gewijd. Daarop zijn tot nu toe vijf exposities gevolgd.Ga naar eind45 Tenslotte publiceerde Van den Berg van Saparoea uit zijn familiebezit de (anonieme) olieverfportretten van de omgekomen ouders van Jean Lubbert van den Berg. Hij vermeldt, dat de kam in het haar van de residentsvrouw, Johanna Christina Umbgrove, ‘de’ kam is.Ga naar eind46 Waarschijnlijk zijn die portretten na de dood van de voorgestelden gemaakt aan de hand van twee eerder vervaardigde miniatuurportretten.Ga naar eind47 Dit zal gebeurd zijn, nadat dankzij VerHuell de juwelen haarkam in de familieschoot was teruggekeerd, zodat die ‘naar het leven’ kon worden afgebeeld. Dermoût geeft er in ‘De juwelen haarkam’ blijk van deze reproducties goed te hebben bekeken: ‘Hij jeugdig, wat slap dacht ik. En zij, wel lief, donker, met donker haar, zo, met pony’ en ‘altijd dat juwelen kammetje in haar haar’.Ga naar eind48 Haar beschrijving past naadloos op de beeltenissen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||
ConclusiesHet sfeerrijke en subtiele, wat verdroomde verhaal ‘De juwelen haarkam’ heeft een veel intellectuelere basis dan men zou denken. Dermoût heeft zelfstandig onderzoek gedaan in het Arnhems museum en in het Rijksarchief Gelderland, en zij heeft de historische vakliteratuur bestudeerd. Haar resultaten zijn in de passages over de Molukse opstand, waar het haar kennelijk het meest om te doen was, vrijwel letterlijk verwerkt, maar zonder dat zij zich verantwoordt. Als zij afwijkt van de historische bronnen, gaat het om een aanpassing die haar visie op de opstand versterkt (zoals in haar beschrijving van Matoelesía). In de Gelderse verhaallijn veroorlooft zij zich talrijke vrijheden zonder aanwijsbare reden: de geschiedenis heeft vooral de stof geleverd die haar fantasie aan het werk zet. De moeder-zoonthematiek in het verhaal zou door het archiefonderzoek naar de familie VerHuell kunnen zijn geïnspireerd, in elk geval wordt die thematiek erdoor ondersteund. Haar taalgebruik is beïnvloed door Rumphius. De visuele bronnen gaven haar de gelegenheid uitvoerige, beeldende beschrijvingen van de gebeurtenissen op de Molukken in te voegen. Portretten (van Matoelesía, van de resident en zijn vrouw) inspireerden haar persoonsbeschrijvingen. Zij vestigde als eerste de aandacht op het vergeten beeldend werk van Maurits VerHuell. Het blijft een vraag, in hoeverre zij bewust een literair experiment heeft willen uitvoeren door montage toe te passen als verteltechniek. Gegevens hierover heb ik niet aangetroffen. Misschien is het vrijwel letterlijk verwerken van zoveel verschillende bronnen in een betrekkelijk kort verhaal een oorzaak van de raadselachtige, soms ook wel wat onhandige indruk die het verhaal maakt. Sommige passages blijven onbegrijpelijk voor wie de context niet kent. Binnen haar werk staat dit historische verhaal op zichzelf.Ga naar eind49 Meestal roept zij een verleden op dat zij zelf heeft meegemaakt. De omstandigheid, dat haar eigen herinneringen hier niet toereikend waren, kan een drijfveer geweest zijn om zich te verdiepen in de geschiedenis. Het is ook mogelijk, dat zij, indirect zoals zoveel in haar werk indirect is, heeft willen reageren op de politieke actualiteit. Zij schreef dit verhaal niet lang na de politionele acties en de komst van duizenden Molukse soldaten met hun gezinnen naar Nederland. Misschien zag zij de Quiriens en Matoelesía's om zich heen. Maar bewijzen zijn hier niet voor... In ieder geval blijkt, dat het nodig is om Maria Dermoût met veel aandacht en grote nauwkeurigheid te lezen. Want ondanks het veelgeroemde ‘orale’ karakter van haar werk, is dít de manier waarop zij geschreven heeft. | |||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||
|
|