Indische Letteren. Jaargang 15
(2000)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Van rechts naar links: F. Springer, Springer-biografe Liesbeth Dolk en Du Perron-biograaf Kees Snoek. Foto: Hans Kleijn.
| |
[pagina 173]
| |
Vijftien jaar Indische Letteren
| |
[pagina 174]
| |
alle perioden scoorden vervolgens qua genre de romans en de reisgeschriften het hoogst. Wat we na die zes jaar derhalve moesten constateren, was, dat nog veel perioden, genres en thema's binnen de Indische literatuur onderbelicht of onbesproken waren gebleven. Bovendien schortte het nog aan de theorievorming. Wat is het specifieke karakter van ‘Indische Letteren’, welke teksten horen er wel en niet bij, en welke systhematiek hanteren we bij de bestudering van de teksten? Daarover bestond binnen het vakgebied geen eenduidigheid. De lege plekken waren min of meer getraceerd, maar hoe nu verder, vroegen wij ons af na dat symposium in 1992. | |
EnquêteTwee jaar later, in 1994, hield de redactie een enquête om de mening van de abonnees over Indische Letteren te peilen.Ga naar eind2 135 lezers, dat is 20% van het toenmalige ledenbestand, vulden het enquêteformulier in. We vroegen naar de ideeën over de inhoud van het tijdschrift en over de lezingenmiddagen en symposia. De teruggestuurde formulieren stonden vol behartenswaardige op- en aanmerkingen en suggesties, waarmee we in de daaropvolgende jaargangen ons voordeel hebben kunnen doen. Zo vond men in 1994 dat er meer aandacht besteed zou moeten worden aan de link met de Indonesische literatuur. Ik doe nog een greep uit een aantal onderwerpen die de leden van de Werkgroep toen onderbelicht vonden: ‘de literatuur van de Tweede Generatie’; ‘de poëzie van dichters als Han Resink, Willem Brandt en Jan Prins’; ‘memoires en biografieën’, en ‘Sumatra-romans’. Sommigen pleitten terecht voor meer vergelijking van de Indisch-Nederlandse literatuur met andere koloniale en post-koloniale literaturen. Een echte liefhebber van ons tijdschrift deed nog een praktische suggestie: hij/zij zag graag haakjes aangebracht in de rugzijde van Indische Letteren, ‘zodat de jaargangen gemakkelijk in een ringband kunnen worden opgeborgen’. | |
TerugblikkenNu ik anno 2000 op het vijftien-jarig bestaan van de Werkgroep en ons tijdschrift mag terugkijken, laat ik de taartpuntjes van toen - ook ten behoeve van mijn eigen reputatie - maar in mijn koektrommeltje en zal de lezer zo min mogelijk lastig vallen met cijfers en percentages. Wel wil ik proberen te laten zien of we iets zijn opgeschoten in de afgelopen acht jaar, of de lege plekken zijn opgevuld, of de discussies voortgezet zijn en wat ze hebben opgeleverd. Ik zal dus vooral terugblikken, en een beetje vooruitzien. Ik noemde zojuist enkele onderwerpen die de abonnees onderbelicht vonden. In de afgelopen jaren hebben we een begin gemaakt met het | |
[pagina 175]
| |
opvullen van die leemtes door het plaatsen van een tiental bijdragen over Indische bellettrie waarin Chinees-Maleise, Maleise en Indonesische teksten van onder anderen Mas Marco Kartodikromo, Pramoedya Ananta Toer en Y.B. Mangunwijaya een rol speelden. Daarnaast was er natuurlijk het symposium over de Molukken in de literatuur, waarbij ook de orale literatuur en de hikayats aan de orde kwamen. De Tweede Generatie, de Indische poëzie, memoires, biografieën, ze zijn inmiddels in enkele artikelen aan de orde geweest. Ook een vergelijking met Brits-Indië was onderwerp van een tweetal bijdragen. Een klacht die uit de ingezonden formulieren naar voren kwam, was het feit dat alle lezingenmiddagen en symposia tot dan in Leiden geconcentreerd waren geweest, en veelal op een werkdag vielen. Beide omstandigheden vormden in het verleden voor een vrij grote groep respondenten een bezwaar om de bijeenkomsten te bezoeken. Sinds 1994 hebben we dan ook, op een zaterdag of zondag, symposia georganiseerd in Utrecht, Den Haag en de laatste vier jaar in Arnhem. Vooral ons jaarlijkse Bronbeek-symposium wordt goed bezocht. Behalve de bovengenoemde voorstellen voor genres en thema's die de leden van de Werkgroep aandroegen, legde de redactie van Indische Letteren de afgelopen jaren in negen symposia accenten op onder andere jeugdliteratuur, egodocumenten en reisgeschriften, en op thema's als ‘dekolonisatie’ en ‘humor’. We hebben ook geprobeerd enige geografische spreiding aan te brengen: zo waren de Molukken en Atjeh aparte onderwerpen van twee symposia. Omdat de lezingen van de symposia doorgaans als artikel in het tijdschrift worden gepubliceerd, zijn onze keuzes voor specifieke genres uiteraard terug te vinden in de hogere percentages voor juist die genres in het tijdschrift. ‘Jeugdliteratuur’ en ‘egodocumenten’ vormen daarom een groter aandeel dan in de jaren 1986 tot 1991. De hoogste percentages wat betreft genre-verdeling gaan overigens in de afgelopen jaren, net als in de jaren 1986-1991, naar de roman (24%) en het verhaal (7,5%).Ga naar eind3 Ik noemde zo-even ook ‘reisgeschriften’ als thema van een symposium. Die lezingen vonden niet hun weg naar het tijdschrift, maar kwamen terecht in een apart boek getiteld Naar de Oost! dat de Werkgroep ter gelegenheid van haar 10-jarig bestaan uitbracht. Die extra aandacht voor reisteksten vinden we dus niet terug in het tijdschrift. Ook de lezingen van het Atjeh-symposium uit 1997 werden niet in het tijdschrift gepubliceerd. Die teksten zijn eveneens gebundeld in een boek dat in 2001 rond de Boekenweek uitkomt. Nieuw binnen de Werkgroep, en ook niet direct in het tijdschrift terug te vinden, is een focus op de vele schrijvende vrouwen in de Indische samenleving. Dit vindt zijn oorzaak in de aandacht die Vilan van de Loo op de website van Indische Letteren schenkt aan het zogenaamde Damescompartiment in de Indische bellettrie.Ga naar eind4 Lege plekken traceren is noodzakelijk voor verder onderzoek binnen | |
[pagina 176]
| |
een vakgebied. Tegelijkertijd is het essentieel om je als literatuurhistoricus bezig te houden met het soort onderzoeksvragen dat je aan een geheel van teksten wilt stellen. Een principiële discussie over de grenzen van het corpus (wat is Indische literatuur? Waar liggen begin- en eindpunt van deze literatuur? en vele andere vragen) is zelfs onontbeerlijk bij het schrijven van een nieuwe Indische literatuurgeschiedenis. In 1992 was met die discussie een voorzichtig begin gemaakt. Verschillende onderzoekers hadden ondertussen in de loop der jaren hun verschillende ideeën hierover in publicaties uiteengezet. In 1999 organiseerde de Werkgroep een middag waarop die uiteenlopende visies met elkaar geconfronteerd werden.Ga naar eind5 Tot een eensluidende slotconclusie kwam het die middag niet, maar dat was ook niet te verwachten. Belangrijk was dat er gedachtewisselingen plaats konden vinden, en standpunten konden worden ingenomen. | |
BehoefteVoor ik enkele slotopmerkingen maak, wil ik stellen dat één ding duidelijk is gebleven: ons tijdschrift en de Werkgroep met zijn lezingenmiddagen en symposia voorzien tot op heden in een behoefte. De bijeenkomsten worden goed tot zeer goed bezocht, de reacties blijven bemoedigend, en het aantal abonnees is in die vijftien jaar constant gebleven. In 2000 telt onze werkgroep 735 leden in binnen- en buitenland. Het feit dat zeer gewaardeerde auteurs als Hella Haasse en F. Springer hun steun betuigen door ooit geheel belangeloos elders gehouden lezingen aan het tijdschrift af te staan, en dat zij zich op lezingenmiddagen en symposia eveneens belangeloos laten interviewen, toont, naar ik hoop, ook van die zijde een zekere verbondenheid met Indische Letteren en de Werkgroep. Grote affiniteit met het onderwerp is ook binnen de redactie een sterk bindend element. Indische Letteren gaat ons aan het hart. Ondanks overvolle agenda's werkt de redactie zich al vijftien jaar, ook geheel vrijwillig, kripoet voor het tijdschrift en de Werkgroep en zij doet dat met veel plezier. | |
VooruitzienIk liet aan de hand van het tijdschrift zien dat er in het onderzoeksgebied in die acht jaar enkele gaatjes zijn gedicht. Ten aanzien van de onderzoeksvragen en de begrenzingen van het vakgebied tekenen de contouren zich weer iets scherper af. Wat betreft het tijdschrift zelf, hebben we er de afgelopen jaren bewust naar gestreefd om Indische Letteren meer ‘interactief’ te maken, door twee nieuwe rubrieken te introduceren, namelijk Senapan, een rubriek waarin men vanaf 1992 een polemische stelling kwijt kan of kan reageren op artikelen, en sinds 1993 De Indische Navorscher, waarin medelezers gevraagd kan worden naar meer informa- | |
[pagina 177]
| |
tie over een Indisch onderwerp. De website van Indische Letteren, sinds 1998 in de luchtGa naar eind6 en vanaf september van dit jaar onder leiding van onze webredacteur Vilan van de Loo, zal, hopen we, een belangrijke rol gaan spelen als informatie- en uitwisselingsbron voor alle belangstellenden in binnen- en buitenland. Een service aan de lezers is de zogenaamde ‘Lijst van Indische Letteren’, samengesteld door Herman Kemp, die zoveel mogelijk de jaarlijks uitgekomen Indische literatuur inventariseert. Desondanks blijven er veel desiderata. Met dat ringbandje bijvoorbeeld, is het nog steeds niks geworden, en interessante genres als poëzie, toneel en feuilleton kwamen nog te weinig aan de orde. Vele aspecten van het literaire leven in Indië (de leestrommel, kunstkringen etc.) bleven tot nu toe onbesproken, en ook is nog nauwelijks recht gedaan aan de geografische diversiteit van die enorme archipel: een Bali-symposium, een Lombok-nummer, een Sumba-lezing, ze staan allemaal nog op ons verlanglijstje. Het artikel van Bert Paasman in dit nummer gaat op die toekomstwensen uitgebreid in. Ten slotte: zijn we opgeschoten, heeft het wat opgeleverd? Jazeker, maar het gaat niet snel. Dat is ook niet zo erg. Alon-alon waton kelakon, zeggen ze op Java: langzaam, als het maar gebeurt. |
|