Indische Letteren. Jaargang 15
(2000)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Rob Nieuwenhuys omstreeks 1940 (collectie Bert Paasman).
| |
[pagina 147]
| |
De godfather van de Indische Letteren
| |
[pagina 148]
| |
voltooid, maar de fragmenten die in 1995 gepubliceerd zijn, ‘De stem van mijn ouders’ en ‘De schim van Nènèk Tidjah’ laten zien wat hem voor ogen stond: de evocatie van zijn kindertijd.Ga naar eind3 Rob Nieuwenhuys stimuleerde ook anderen om te schrijven. Hij, die zich geïnspireerd voelde door de grote stimulator Du Perron, heeft op zijn beurt vele anderen aangezet om een bijdrage te leveren aan de literatuur. Als redacteur van tijdschriften als De Fakkel en Oriëntatie onderhield hij nauwe contacten met zowel Nederlandse als Indonesische schrijvers. Hij publiceerde verhalen van Willem Walraven en Pramoedya Ananta Toer, van Maria Dermoût, Tjalie Robinson en Friedericy. Ook later, in Nederland, zette hij die activiteiten voort. Zo heeft hij bijvoorbeeld een actieve rol gespeeld bij de totstandkoming van de publicatie van het werk van Lin Scholte. Belangrijker nog waren zijn inspanningen om het werk van auteurs die hij bewonderde, door middel van tekstuitgaven en bloemlezingen onder de aandacht van het lezend publiek te brengen. Zo verscheen al in 1952 Op de grens, de bundel korte verhalen, brieven en kronieken van Willem Walraven. Samen met Frans Schamhardt en J.H.W. Veenstra verzorgde hij in 1966 een editie van Walravens brieven. Bovendien was hij betrokken bij de uitgave van Eendagsvliegen (1971), een keuze uit de journalistieke getuigenissen die Walraven in kranten en tijdschriften gepubliceerd had. Zonder zijn inspanningen zou Willem Walraven, aan wie Frank Okker dit jaar een lezenswaardige biografie heeft gewijd, nooit de aandacht hebben gekregen die hij verdient. Dat geldt waarschijnlijk ook voor het werk van de Duitse natuuronderzoeker Franz Junghuhn. Du Perron had weliswaar al gewezen op het belang van Junghuhn voor de Indische letteren - hij zou bovendien aan bod komen in de nooit verschenen bloemlezing Van Kraspoekol tot Saïdjah - maar Rob Nieuwenhuys verzorgde in 1966 samen met Frits Jaquet een keuze uit diens geschriften onder de titel De onuitputtelijke natuur, waarvan later nog een uitgebreide, fraai geïllustreerde editie uitkwam. Reeds in 1942 verscheen dankzij Nieuwenhuys in Batavia een heruitgave van het eerste deel van Daums Ups en Downs in het Indische leven, een boek dat door de oorlogsomstandigheden weinig aandacht kreeg. Ook nadien zou Rob Nieuwenhuys zich nog sterk maken voor Daum: zo zag in 1962 de roman Uit de suiker in de tabak het licht als Salamanderpocket. De rol van propagandist voor deze negentiende-eeuwse romancier, wiens werk zo buitengewoon leesbaar is gebleven, werd later overgenomen door Gerard Termorshuizen, die zijn dissertatie over Daum (1988) aan Rob Nieuwenhuys heeft opgedragen. Het is niet mijn bedoeling hier een opsomming te geven van alle Indische auteurs die door Rob Nieuwenhuys aan de vergetelheid zijn ontrukt, maar twee figuren wil ik nog graag noemen. De eerste is de legendarische taalkundige en zonderling Herman Neubronner van der | |
[pagina 149]
| |
Tuuk, die in 1962 met een bundel brieven en documenten onder de titel De pen in gal gedoopt uit de nevelen van de negentiende eeuw te voorschijn trad (een nieuwe uitgave van de brieven door Kees Groeneboer is in voorbereiding). De tweede is F. de Haan, wiens historische studies over het oude Batavia en de VOC-tijd ook voor de lezer die Indië niet kende, toegankelijk werd gemaakt door Uit de nadagen van de ‘Loffelijke Compagnie’ (1984), een keuze uit zijn geschriften. Een groter publiek bereikte Rob Nieuwenhuys met zijn bloemlezingen uit de Indische letterkunde in het algemeen. De eerste was Bij het scheiden van de markt (1960), die betrekking had op de periode vanaf 1935. Die keuze werd in 1974 uitgebreid door een uitgave in twee deeltjes: Het laat je niet los en Om nooit te vergeten. Een jaar later kwam de tijd van daarvoor aan de beurt: Wie verre reizen doet besloeg de periode vanaf de VOC tot 1870, In de schommelstoel de tijd tussen 1870 en 1935. Ten slotte verscheen in 1985 nog een uitgave in één band, die vier eeuwen besloeg, en die van de voorafgaande boekjes dié titel meekreeg waar Nieuwenhuys kennelijk het meest tevreden over was: Het laat je niet los. Het is dan ook een titel die typerend is voor alles wat hij zelf over Indië geschreven heeft, in die zeer toegankelijke, parlando-achtige stijl, waarin de lezer als een persoon wordt toegesproken. Indië liet hem niet los. Dat blijkt ook uit de essaybundel Tussen twee vaderlanden (1959), waarin de lezer, nieuwsgierig geworden door tekstuitgaven en bloemlezingen, nader geïnformeerd werd over de verzonken wereld van tempo doeloe. De bundel is meermalen herdrukt, en steeds werd de inhoud aangepast en geactualiseerd. Een van die essays, over Multatuli, werd zelfs omgewerkt tot een afzonderlijk boek, De mythe van Lebak, waarin Nieuwenhuys zijn eigen visie op de achtergronden van de Max Havelaar ontvouwt - het werd zijn definitieve bijdrage aan een al jarenlang voortdurende polemiek. Voor alles was Rob Nieuwenhuys chroniqueur van de Indische literatuur. Dat had veel te maken met Du Perron, die vond dat hij een geschiedenis van de Indische bellettrie zou moeten schrijven. Al in januari 1941 publiceerde Nieuwenhuys in De Fakkel een ‘Balans van Oost-Indische bellettrie’. Dat was het begin van een lange weg die ten slotte zou uitmonden in zijn belangrijkste werk, de Oost-Indische Spiegel, opgedragen aan Du Perron. De eerste druk verscheen in 1972, de derde en laatste, herziene uitgave in 1978. In dat monumentale boek, dat leest als een roman, geeft hij de geschiedenis van ‘Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’, zoals de ondertitel luidt. In de inleiding wordt nadrukkelijk het eigen karakter van de Indische literatuur gestipuleerd, omdat zij is voortgekomen uit een totaal andere samenleving dan de Nederlandse: ‘In deze andere, in de loop der tijden veranderende maatschappijvorm, ligt de sleutel voor ons begrip van een in het Nederlands geschreven letterkunde met andere onderwerpen en thema's en | |
[pagina 150]
| |
andere verschijningsvormen dan de moederlandse. Alleen door de Indisch-Nederlandse letterkunde in verband te brengen met het wisselend maatschappijbeeld kunnen we haar interpreteren en iets begrijpen van de positie van de Indische schrijver.’Ga naar eind4 De historicus H. Baudet heeft er in een scherpzinnige beschouwing op gewezen dat dit ‘magnifieke’ boek in feite een mengvorm is tussen een literatuurgeschiedenis en een sociale geschiedenis.Ga naar eind5 Nieuwenhuys heeft later bevestigd dat hij bij het schrijven van dit boek inderdaad op twee gedachten hinkte; hij zinspeelde daar al op in de verantwoording van de eerste druk. Er bestaat inderdaad een spanning tussen literair gehalte en sociologische betekenis: sommige minder goede schrijvers zijn toch opgenomen, omdat hun werk iets duidelijk maakt over de Indische samenleving, maar andere juist weer niet. Wie zich bezighoudt met de Indische literatuur, kan niet om de Oost-Indische Spiegel heen. Ook binnen onze Werkgroep vormt de Spiegel steevast het uitgangspunt voor discussies over de afbakening van het terrein, de genres die wel dan niet tot die literatuur zouden behoren, en de vragen die aan deze literatuur gesteld moeten worden. In de allereerste aflevering van Indische Letteren ging Rob Nieuwenhuys zelf al in op de kritiek die zijn boek had opgeroepen.Ga naar eind6 Hij vond toen bovendien, dat er een vierde druk moest komen, waarin ook ruimte zou zijn voor auteurs van de tweede generatie, en voor alles wat er na 1978 nog aan Indische bellettrie verschenen was. We zijn toen met een kleine groep aan het werk gegaan om hem daarbij te helpen, maar al spoedig bleek dat onze uitgangspunten niet altijd strookten met wat hem voor ogen stond. Hij begon in te zien, dat zijn boek daardoor sterk van karakter zou veranderen, waardoor het zijn boek niet meer was, en heeft toen besloten het plan te laten varen. Wij moeten ons eigen boek maar schrijven - dat is ten slotte ook een van de redenen waarom we hier vandaag bijeen zijn gekomen. Eén belangrijk aspect van Rob Nieuwenhuys onvermoeibare activiteit heb ik nog niet aangestipt. Dat betreft zijn fotoboeken, vijf in totaal. Het begon met Tempo doeloe, fotografische documenten uit het oude Indië, 1870-1914, verschenen in 1961. Dat werd in 1976 gevolgd door Batavia, koningin van het oosten. Het eerste boek vond een nadere uitwerking in een driedelige reeks, die ook Tempo doeloe heette: Baren en oudgasten (1981), Komen en blijven (1982) en Met vreemde ogen (1988). Niet alleen in keuze van de foto's maar ook in de bijschriften wordt een verzonken wereld opgeroepen op een wijze die typerend is voor Rob Nieuwenhuys: met een groot inlevingsvermogen, een sterke verbondenheid zelfs, in een stijl die tegelijk beeldend en informatief is. In feite construeert Nieuwenhuys zijn eigen Indië. E.M. Beekman spreekt in zijn Paradijzen van weleer in dit verband van ‘fotofictie’, een term ontleend aan Susan Sontag: ‘De “fotofictie” bood Nieuwenhuys de kans alle deskundigheid die hij door de jaren heen had opgedaan als tekstbezorger, te benutten in | |
[pagina 151]
| |
een persoonlijke scheppingsdaad die tevens de roeping van de dichter is: op afstand helder het detail te zien.’Ga naar eind7 Rob Nieuwenhuys had een haarscherp gevoel voor literaire kwaliteit, voor wat authentiek was. Kritiekloos was hij bepaald niet: hij had een hekel aan autoriteit, aan pretenties, aan vertoon, aan mensen die hem voor hun karretje wilden spannen. Voetnoten mochten zich niet in zijn sympathie verheugen, waardoor je soms lang moet zoeken om er achter te komen waar hij bepaalde gegevens gevonden had. Met teksten sprong hij soms vrijmoedig en creatief om; teneinde de leesbaarheid te vergroten kon hij naar hartelust schrappen en wijzigen op een manier die wij nu niet meer acceptabel zouden vinden. Maar dat alles heeft er wel voor gezorgd dat hij een groot publiek wist te interesseren voor wat hem zo nauw aan het hart lag. Mensen die een oude band hadden met Indië gaf hij in zijn werk hun verdwenen wereld terug, maar hij stelde die wereld ook open voor wie op zoek ging naar zijn wortels, en voor wie Indië alleen een ver en vreemd land was, dat ooit met Nederland verbonden was geweest. Zijn werk, hoe divers ook, laat een samenhang zien die voortkomt uit zijn persoonlijkheid. Hij heeft het domein van de Indische literatuur ontsloten op zijn eigen manier. Hij heeft de cultuur van de samenleving waaruit hij voortkwam, in kaart gebracht en van haar historische dimensies voorzien. Hij liet ons een erfenis na die zijn eigen stempel draagt: een eigenzinnige landkaart met lege plekken die nog ingevuld moeten worden, een erfenis waarop wij voort kunnen bouwen. Rob Nieuwenhuys was niet alleen een begenadigd auteur, die ook anderen aanspoorde om te schrijven, die door tekstuitgaven en bloemlezingen aandacht vroeg voor die verzonken wereld die hij ten slotte heeft vastgelegd in zijn literatuurgeschiedenis en in zijn fotoboeken, hij was bovendien de inspirerende kracht achter onze Werkgroep. Hoevelen heeft hij niet gestimuleerd om zich met het oude Indië bezig te houden? Een lange stoet van studenten en onderzoekers liet hij delen in zijn kennis. Onbekommerd gaf hij weg wat hij wist, en dat weten had in zijn lange leven indrukwekkende vormen aangenomen. Hij schonk zijn vertrouwen aan totoks en Indo's, van welke generatie dan ook. Hij was een groot verteller, maar hij kon ook goed luisteren. Hij was een hartelijke, onvergetelijke vriend. Hij was de vader, de grootvader, de godfather van de Indische letteren. Wij zullen hem niet vergeten. |
|