Indische Letteren. Jaargang 15
(2000)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
Een bewogen reis naar Blimbing
| |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
brieven expliciet aan, bijvoorbeeld aan het eind van zijn laatste brief aan Nieuwenhuys: ‘In mijn leven is ook veel, dat ik graag anders zou zien en waarover ik niet kan schrijven, ook in mijn jeugd.’Ga naar eind2 Frans Schamhardt, die in 1938 en 1939 zijn oom zesmaal in diens Indische woonplaats Blimbing bezocht, tracht in zijn inleiding tot de brieven een aantal van deze ‘gaten’ in het leven van Walraven op te vullen. Ook hij blijkt echter niet altijd van de werkelijke gebeurtenissen op de hoogte. Walraven sprak lang en openhartig met zijn neef, maar beslist niet over alle onderwerpen. Wat komt de lezer van de brieven eigenlijk te weten over het leven van Walraven? Er staat nogal wat in over zijn jeugd op Goeree-Overflakkee, maar we lezen bijna niets over de twee jaar (1902-1903) die hij als kantoorbediende in Delft werkte. Van zijn tijd in Rotterdam (1907-1909), die Walraven als de gelukkigste jaren van zijn leven beschouwde, bleven slechts enkele fragmenten over. Ook vinden we nagenoeg niets over de vijf jaar, van eind 1909 tot eind 1914, die hij in Canada en Amerika doorbracht. En we lezen helemaal geen woord over de gevaarlijke reis die hij in oorlogstijd, want het was 1915, als militair naar Indië maakte. Wél krijgen we weer betrekkelijk veel informatie over zijn Indische jaren, met uitzondering van de eerdergenoemde hiaten. Het lezen van de brieven riep bij mij onder andere de volgende vragen op:
| |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
| |||||||||
Overwinning op de doodOm deze vragen, en nog een groot aantal andere, te beantwoorden heb ik diverse bronnen geraadpleegd. Ik heb daarmee niet gewacht tot in 1993, toen ik met mijn biografie begon, en dat is maar goed ook. Zo bracht ik op een huiverige herfstdag een bezoek aan J.H.W. Veenstra, de journalist die vanaf september 1939 voor De Indische Courant in Soerabaja werkte en Walraven enkele malen thuis opzocht. Veenstra, die inmiddels in de tachtig was, bleek wel bereid met mij over Walraven te praten, maar wilde niet geïnterviewd worden. Hij stelde het ook niet op prijs als ik aantekeningen maakte. Het werd een gedenkwaardige en vooral lange bijeenkomst in de woonkamer van de oude boerenwoning in Loenersloot, waar door de lage ramen steeds minder licht naar binnen viel en die slechts verlicht werd door een schemerlampje met donkere kap. Veenstra sprak rustig en enigszins gedragen over allerhande onderwerpen, zoals campagnes om de jeugd meer melk te laten drinken, een uit de hand gelopen schrijversbijeenkomst in Brussel, de ervaringen met zijn (voormalige) buren Geert van Oorschot en Beb Vuyk en, van tijd tot tijd, ook over Walraven. Zijn verhaal vergde veel van mijn concentratie, ook al omdat het kopje koffie dat de buurvrouw bij mijn aankomst had ingeschonken de enige consumptie bleek te zijn die in het huis voorhanden was. Soms bracht ik even een bezoek aan het toilet om snel de verkregen informatie vast te leggen. Aan het eind van de middag nodigde de montere Veenstra me uit voor een tweede bezoek waarbij hij dan tevens voor een lunch zou zorgen. Ruim een maand later zaten wij opnieuw tegenover elkaar. Ditmaal aan een met een geblokt kleed gedekte keukentafel waarop bijkans een heel brood, een vierkant blok boter, een fors stuk kaas, ten minste een pond paté en zes bonken van peren lagen uitgestald. Het leek erop of Walraven zelf voor de maaltijd had gezorgd. Veenstra at met smaak van alle spijzen en begon zijn verhaal ditmaal met een uiteenzetting over de toestand van zijn hart. Na wat voorzichtige aandrang van mijn kant vertelde hij me over het bedenkelijke peil van de journalistiek in Nederlands-Indië. Opnieuw kwam ik het een en ander te weten over Walravens contacten met de krant, zijn gezinssituatie en de omgang met zijn vrienden. Van een derde afspraak kwam het niet meer. Niet lang daarna overleed Veenstra. Hij had me toch nog veel over Walraven verteld, maar | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
Antje van Kassel, de moeder van Walraven, op latere leeftijd.
| |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
één belangrijk gegeven leek hij in zijn graf te hebben meegenomen. Dat was de identiteit van Walravens jeugdliefde. Maar soms slaagt de biograaf erin een kleine overwinning op de dood te behalen. Ik vond haar naam alsnog in een van de zevenentwintig dozen met Veenstra's nalatenschap, die aan het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag werden overgedragen. Op dat moment echter had ik die naam al langs andere wegen achterhaald. | |||||||||
MoffenEen bron die voor de kennis van Walravens leven zeker zo belangrijk is als de brieven zijn de artikelen, die hij vanaf augustus 1925 schreef. Dat blijkt alleen al uit een eenvoudig kwantitatief gegeven. Tegenover de 121 brieven die van Walraven bewaard zijn gebleven, staan ruim drieduizend artikelen. Van al die stukken zijn er slechts ongeveer zestig gepubliceerd in de bloemlezing Eendagsvliegen en dan nog meestal in verkorte, om niet te zeggen gemutileerde vorm.Ga naar eind8 De artikelen van Walraven zijn vaak van respectabele lengte, omdat de schrijver per kolom betaald werd en vrijwel voortdurend geld tekort kwam voor het onderhoud van zijn grote gezin. En Walraven schreef in de krant, net als in zijn brieven, voornamelijk over zichzelf. Een bespreking van een roman over een huwelijk met een inheemse vrouw mondde uit in een verhandeling die duidelijk gebaseerd was op zijn eigen ervaringen met de Soendanese Itih. Een stukje over ‘het totaliteitsonderwijs’ bestaat voornamelijk uit een zeer nauwkeurige beschrijving van zijn voormalige onderwijzer uit Dirksland. En zijn uitgebreide recensies van de boeken van of over socialisten als Frank van der Goes, Herman Gorter, Henriette Roland Holst en J.H. Schaper vormen evenzovele herinneringen aan de begintijd van de arbeidersbeweging die hij zelf in Rotterdam meemaakte. In die artikelen trof ik heel veel onbekende informatie over Walravens jeugd aan, zowel over zijn schooltijd in Dirksland als over zijn verblijf in Delft en Rotterdam. In een enkel geval ging het om niet meer dan een aardig detail, zoals het feit dat Walraven op zijn grachtenkamer in Delft 's zomers gewekt werd door de klanken van het blaasorkest ‘de moffen’. Het zal duidelijk zijn waar die muzikanten vandaan kwamen. Maar meestal was er sprake van belangrijke gegevens, bijvoorbeeld over zijn kennismaking met de cabaretier J.H. Speenhoff, zijn ervaringen in het Rotterdamse nachtleven en het pension, waar hij in de Maasstad een kamer huurde. In dat pension woonde namelijk ook François van 't Sant, de latere secretaris van koningin Wilhelmina die zich in haar opdracht zou ontfermen over het liefdesleven van prins Hendrik. Walraven schreef in 1935 twee artikelen over hem onder de veelzeggende titel ‘Carrière’. Daarnaast verschaften de artikelen mij het nodige inzicht in Walra- | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
vens emigratie naar Canada, de beproevingen op het overbevolkte tussendek tijdens de zeereis van Liverpool naar Halifax en zijn even moeizame als vergeefse pogingen om in dat land een bestaan op te bouwen. Het bleek dat Walraven niet alleen in Canada gewoond had, maar ook door de Verenigde Staten gereisd was waar hij, onder zeer armelijke omstandigheden, onder meer in Boston en New York verbleef. Waarschijnlijk heeft hij zelfs in het land van de vrijheid een aantal dagen in de gevangenis doorgebracht. Dat laatste gebeurde nadat hij in een uitgestorven stadje 's nachts op straat gelopen had en aan de politieman die hem aanhield niet kon aantonen dat hij over een geregeld inkomen beschikte. Weer een ander artikel leverde me enige gegevens op over Walravens reis naar Indië. En ik ontdekte meer over het graf in Lawang: al in 1934 noteerde Walraven dat ‘de paar vierkante meters van den Lawangschen grond die mij in eigendom toebehooren’ zich op het kerkhof van die plaats bevinden. Het werd hoog tijd om over deze kwestie de kinderen van Walraven te raadplegen. Mijn vermoeden werd bevestigd. In april 1929 was Itih in hun toenmalige woonplaats Lawang bevallen van een zoontje dat bij de geboorte of direct erna was overleden. Het jongetje had de naam Gerard gekregen. Blijkbaar bezocht Walraven, al dan niet in gezelschap van Itih, elk jaar op de geboortedag het graf. Wat mij nog het meest intrigeerde, was de naam van het jongetje, die sterk deed denken aan ‘onze Geer’ uit de brief aan Walravens zuster. Aan de oplossing van dat probleem was ik blijkbaar nog niet toe. Het raadplegen van die artikelen verliep minder eenvoudig dan ik gehoopt had. De jaargangen van De Indische Courant waarin de meeste van Walravens stukken waren verschenen, bevinden zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Veel van de jaargangen mochten niet buiten het hermetisch afgesloten krantenarchief geraadpleegd worden, omdat de kranten in zeer slechte staat waren. Ze moesten eerst worden overgezet op microfilm en daar konden, als gevolg van de voortdurende bezuinigingen op ons cultureel erfgoed, nog jaren overheen gaan. Uiteindelijk kreeg ik toestemming om de kranten in de catacomben van de KB te raadplegen. In deze enorme met tl-buizen verlichte ruimte staan de kranten in grote stellingen op het kale beton. Voor de nijvere onderzoeker is op een kleine rechthoek tapijt een bureau neergezet met daarop een lessenaar en erboven een speciale lichtbak. Eenmaal nam mijn leeswerk me zo in beslag dat de KB al geheel verlaten was, toen ik de kelder verliet. De uitgang bleek reeds afgesloten, zodat ik op zoek ging naar een bewaker die ik na enige tijd vond. De man reageerde verontrust met de mededeling: ‘U kunt hier helemaal niet zijn.’ Ik stelde hem daarop voor om de uitgang voor mij te openen, zodat ons beider probleem zou zijn opgelost. Helaas bevinden niet alle nummers van De Indische Courant zich in de KB. Voor deze exemplaren moest ik een beroep doen op de Perpusta- | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
kaan Nasional, de nationale bibliotheek in Jakarta, wat in de praktijk niet zo eenvoudig is. Gelukkig reisde Gerard Termorshuizen in die periode net naar Indonesië. Hij zocht de artikelen voor mij op en bestelde er fotokopieën van. Met dat laatste bleek de Indonesische bibliotheek wat minder vertrouwd. Tegen betaling van ruim vijftig gulden ontving ik zes foto's van de volledige krantenpagina's. Zoals met veel historische informatie het geval is, bevonden de overige bladen waarin Walraven zijn artikelen publiceerde, zich in andere bibliotheken. De Suikerbond, het veertiendaagse blad van de gelijknamige vakbeweging in de suikercultures waaraan Walraven van 1926 tot juni 1932 bijdragen leverde, raadpleegde ik in de leeszaal van het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam. Voor het eveneens veertiendaagse politiek-culturele tijdschrift Kritiek en Opbouw, dat vanaf juni 1939 vijfendertig artikelen en gedichten van Walraven opnam, en voor het culturele maandblad De Fakkel, waarin twee verhalen en enkele recensies van zijn hand verschenen, ging ik naar de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden. De meest verrassende plaats, waar ik werk van Walraven aantrof, was het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam. De bibliotheek van het NIOD bleek in het bezit van een aantal exemplaren van De Malanger. In deze lokale krant publiceerde Walraven na de inval van de Japanners nog een aantal korte artikelen, zoals cursiefjes en recepten, variërend van omeletten met vlees en kerrie tot saucijsjes met bloemkool. Eigenzinnig als hij was, volhardde hij tot het allerlaatst in het bereiden van Europees voedsel. | |||||||||
BroertjeOm het antwoord op de nog altijd openstaande vragen te vinden, verrichtte ik een uitvoerig archiefonderzoek. Allereerst in Dirksland, en daar kwam uit het gemeentearchief al spoedig naar voren wie ‘onze Geer’ was. Walraven bleek naast zijn broer Jaap, met wie hij vanuit Indië correspondeerde, nóg een broer te hebben gehad, Gerard. De jongen overleed op achtjarige leeftijd in 1898, het jaar waarin Wilhelmina tot koningin gekroond werd. Opvallend is dat Walraven veertig jaar later een artikel schreef waarin hij zeer nauwkeurig en met veel details de kroningsfeesten weergaf die in 1898 in Dirksland plaatsvonden. Hij repte echter met geen woord over de dood van zijn broertje, terwijl die gebeurtenis op hem en op zijn ouders een diepe indruk moet hebben gemaakt. Uit de opmerking in de brief van 1939 aan zijn zuster en het feit dat hij zijn bij de geboorte overleden zoontje de naam Gerard gaf, blijkt dat hij zijn broertje nooit vergeten was. Het overlijden van Gerard vormde een van de ervaringen uit zijn jeugd die Walraven zo emotioneerden dat hij er zelf nooit over heeft kunnen schrijven. Het gemeentearchief leverde nog meer interessante gegevens op. Er | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
werden in de periode 1903-1905 in Dirksland nogal eens besloten gemeenteraadsvergaderingen gehouden. De reden daarvan was dat in die periode de hervormde leden van de gemeenteraad vervangen werden door gereformeerden. De nieuwe, streng gelovige raadsleden namen een aantal impopulaire maatregelen. Zo dwongen zij de liberale burgemeester, mr. C. Zaaijer, om voortaan elke vergadering met een gebed te openen. Maar veel ingrijpender voor de dorpsbewoners waren het besluit om de cafés op zondag te sluiten en het afschaffen van de jaarlijkse vijfdaagse kermis. Vooral de laatste maatregel leidde tot de nodige discussies, want een aantal raadsleden durfde niet verder te gaan dan een gedeeltelijke afschaffing. Sommige leden toonden zich voorstander van een verbod van de eerste dag, de zogenaamde voorkermis; anderen steunden de burgemeester die bij voorkeur de laatste dag afschafte omdat juist tijdens de na-kermis de meeste ongeregeldheden plaatsvonden. De raadsleden maakten die discussies liever niet openbaar, zodat zij vaak geruime tijd later zonder gezichtsverlies met een eensgezind besluit naar buiten konden treden. Vandaar dat ik in de lokale kranten, Vooruit en Maasen Scheldebode, wel de raadsverslagen van andere gemeenten aantrof maar niet die van Dirksland. Het zal duidelijk zijn dat Walraven in zijn geboorteplaats geen gemeenteraadsverslagen heeft geschreven. Ook om een andere reden lijkt het weinig aannemelijk dat hij voor een lokale krant actief was. In 1907 vertrok Walraven vanuit Dirksland naar Rotterdam, waar hij in zijn pension kennismaakte met Ernst de Lang, een ervaren journalist en directiesecretaris van het Rotterdamsch Nieuwsblad. Wanneer hij al over journalistieke ervaring beschikte, zou Walraven zeker geprobeerd hebben om via De Lang een baan bij een krant te vinden, temeer omdat hij in Rotterdam vrijwel voortdurend zonder werk zit. Maar er is niets wat erop wijst dat hij in deze periode een artikel gepubliceerd heeft. Het bestuderen van bedrijfsarchieven vergt over het algemeen veel tijd. Het Amsterdamse gemeentearchief beheert de volledige papieren nalatenschap van de Oliefabrieken Insulinde, de eerste Indische werkgever van Walraven na zijn diensttijd. Dit archief heeft een omvang van zeker vijftig strekkende meter en is rudimentair geordend. De toegankelijkheid wordt niet vergroot door de omstandigheid dat de onderzoeker in korte tijd een aantal mappen uit het archief moet selecteren om deze vervolgens een voor een in de studiezaal door te nemen. Mijn inspanningen werden echter ruimschoots beloond: ik trof er diverse brieven aan waarin een promotie of salarisverhoging voor Walraven bekend gemaakt werd en vond zijn naam vrijwel voortdurend in de boekhouding onder de rubriek ‘voorschotten’. Wat de naspeuringen in de buitenlandse archieven betreft, had ik in het ene land aanmerkelijk meer succes dan in het andere. In de Verenigde Staten kostte het me veel moeite de Immigratie- en Naturalisatie- | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
dienst van het ministerie van Justitie aan het werk te zetten. Voordat het onderzoek naar de schrijver kon worden geopend, moest ik een ondertekende verklaring van al zijn kinderen overleggen en de handtekeningen laten autoriseren door een notaris. Uit praktische overwegingen bracht ik het aantal kinderen van Walraven tijdelijk terug van acht tot één. De notariële akte verving ik door een kopie van een paspoort, uiteraard na overleg met de desbetreffende dochter. De dienst startte daarop het onderzoek, maar slaagde er helaas niet in vast te stellen op welke datum Walraven in het land aangekomen was. Het nationale archief van Canada in Ottawa stuurde mij binnen twee maanden de passagierslijst van het stoomschip Victorian waarmee Walraven met ruim zeshonderdtachtig andere passagiers op 3 december 1909 in Halifax aankwam. Op de lijst liet hij invullen dat hij als kantoorbediende op weg was naar Montreal. De tweeëntwintigjarige Walraven had een bedrag van zevenentwintig dollar op zak; aanzienlijk minder dan de zes jaar oudere kleermaker Jizek Machinowski, een van de vele Russische joden aan boord van de Victorian, die over drieënzeventig dollar kon beschikken. En misschien moeten we het bezoeken van antiquariaten en boekenmarkten ook als een vaak onderschatte vorm van archiefonderzoek beschouwen. Ik heb in het werk van Walraven geruime tijd gezocht naar een verslag van zijn reis als militair naar Indië, maar ik trof slechts een korte sfeerbeschrijving aan in zijn artikel ‘Beri-beri’. Vandaar dat ik een moment van intense biografische vreugde beleefde, toen ik op een boekenmarkt in Amsterdam stuitte op een boekje met reisimpressies van de Belgische zanger en componist Emiel Hullebroeck. Hij maakte in 1915 een tournee door de archipel en was aan boord van hetzelfde schip als Walraven. | |||||||||
JeugdliefdeNet als iedere andere biograaf van een twintigste-eeuws schrijver putte ik veel informatie uit gesprekken en briefwisselingen met familieleden en bekenden van Walraven. Zij zetten mij bijvoorbeeld op het juiste spoor wat zijn huwelijk betreft. Walraven gaf in de eerste bewaard gebleven brief aan zijn broer Jaap te kennen dat hij kort na de geboorte van zijn eerste dochter, op 13 augustus 1919, met zijn Soendanese huishoudster Itih zou trouwen. In de Oost-Indische Spiegel van Rob Nieuwenhuys lezen we dan ook dat Walraven en Itih ‘na hun eerste kind zijn [...] getrouwd’.Ga naar eind9 Maar hun oudste dochter vertelde mij dat het huwelijk pas drie jaar later heeft plaatsgevonden. Itih maakte namelijk bezwaren tegen de wettelijke verbintenis. Zij was ervan overtuigd dat Walraven haar na enige tijd zou wegsturen, want dat was meestal het lot van de inheemse huishoudsters die met Europeanen samenleefden. In dat | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Itih op de pasar in Malang met v.l.n.r. Maarten, Jaap, Wim jr., Anna en Lies.
| |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
geval zou zij als vrouw van een Europeaan niet meer naar de kampong kunnen terugkeren. Om die reden verzette ze zich - met succes - tegen een huwelijk met Walraven. Op 8 juni 1922, precies een dag na zijn vijfendertigste verjaardag, beviel Itih van hun derde kind, een zoon die de naam Wim junior kreeg. Nu hij eenmaal een stamhouder had, zette Walraven zijn eerdere voornemen door. Hij trouwde op 1 september in Koedoes met Itih. Ook een meer spectaculaire ontdekking, de identiteit van Walravens jeugdliefde, komt voort uit gesprekken met familieleden en bekenden. Het belang van zijn verhouding met de schippersdochter, die zich moet hebben afgespeeld in 1906 en 1907 toen hij negentien jaar oud was, blijkt uit een brief van een nicht van Antje van Kassel, de moeder van Walraven. Deze nicht schreef dat Walraven Dirksland nooit kon vergeten, omdat zijn moeder het hem verboden had om de liefde van ‘een arm schippersmeisje’ te beantwoorden. ‘Dat heeft zijn hele leven verknoeid.’Ga naar eind10 Annie van Geel, de jongste dochter van Walravens broer Jaap, vertelde mij dat er in de buurt van haar grootmoeder angstvallig over deze kwestie gezwegen werd. Van haar hoorde ik voor het eerst dat het meisje waarschijnlijk Okker heette. Helemaal verrast over het opduiken van mijn eigen achternaam in de jeugd van Walraven was ik niet. Bij mijn eerste bezoek aan zijn geboorteplaats las ik in een boekjeGa naar eind11 dat de haven van Dirksland in 1970 gesloten werd. Het laatste schip dat vertrok was dat van schipper Pleun Okker. Of er sprake van een familierelatie is, weet ik niet. De voornaam komt mij niet bekend voor; in onze familie wordt niet ‘gepleund’. Na de mededeling van Annie van Geel kwam ik in contact met een mevrouw uit Delft. Haar moeder bleek een vroeger buurmeisje van Walraven te zijn geweest. Zij had haar verteld over de schipper Dirk Jan Okker, die geregeld op de Straatdijk in Dirksland kwam, en zijn zuster Anthonia met wie Walraven een verhouding had. Het verhaal werd nog eens bevestigd door een inwoonster van het dorp die het verhaal van haar grootmoeder hoorde. Die grootmoeder, Krijna Poortvliet, was de dochter van Kees Poortvliet, slager op de Straatdijk en getuige bij de aangifte van de geboorte van Walraven. Lang duurde de relatie van Walraven met Anthonia niet. Zijn moeder zorgde ervoor dat het meisje uit zijn omgeving verwijderd werd, al wist zij op dat moment waarschijnlijk nog niet dat de schippersdochter zwanger was. Uit het archief blijkt dat het dochtertje van Walraven en Anthonia Okker op 10 maart 1908 geboren werd. De aangifte gebeurde om voor die tijd begrijpelijke redenen buiten Dirksland, in Klundert. Het kind kreeg de naam van de moeder van het meisje, Maria Elisabeth. Ruim zes weken later, op 24 april, overleed het kind. Met het reconstrueren van deze gebeurtenissen was ook de vraag naar de oorzaak van Walravens haatgevoelens tegen zijn moeder beantwoord. Hij heeft het haar | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
nooit vergeven dat zij het schippersmeisje uit zijn omgeving verwijderde. Walraven kon over deze schokkende gebeurtenissen niet schrijven. Maar hij slaagde er tijdens zijn verblijf in Indië evenmin in om los te komen van zijn beladen jeugdjaren in Dirksland. Wanneer op 18 maart 1927, dus omstreeks de geboortedag van het dochtertje van Anthonia Okker, Itih opnieuw van een meisje bevalt, geeft hij haar vrijwel dezelfde namen: Elisabeth Marie. Van toeval kan uiteraard geen sprake zijn.
Frank Okker (1951) promoveerde op 25 mei 2000 aan de Universiteit Leiden op het proefschrift Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven (uitg. Bas Lubberhuizen, ISBN 90-76314-438). |
|