| |
| |
| |
Bibliografie Indische poëzie 1900-2000
Ingeborg Huizinga
Inleiding
Het genre poëzie is een nog vrijwel onontgonnen gebied binnen de bestudering van de Indische letterkunde. Bibliografisch onderzoek is de eerste stap om dit terrein goed in kaart te brengen. De bibliografie die u hieronder aantreft, beslaat de twintigste eeuw (en heeft dus zowel Indië als Indonesië tot onderwerp) en is chronologisch gerangschikt. Bij het samenstellen ervan ben ik voornamelijk intensief aan het speuren geweest in computer- en papieren catalogi van diverse bibliotheken. Vooral die van het KITLV leverde veel titels op. Ik heb alle bundels zelf bekeken om te bepalen of ze in aanmerking kwamen.
Omdat de bibliografie in eerste instantie vervaardigd is ten behoeve van mijn onderzoek naar poëzie betreffende de koloniale tijd (maar die veel later gepubliceerd is), is bijvoorbeeld de categorie poëzie over de Japanse bezetting en de kampen nog niet volledig. Deze zal dus zeker aanvulling behoeven. Daarnaast kan gedacht worden aan een bibliografie van afzonderlijk in kranten, weekbladen en tijdschriften gepubliceerde poëzie, en van gedichten die een enkele keer te vinden zijn in bijvoorbeeld romans, reisverhalen en egodocumenten.
Ter illustratie van de poëzie die via de bibiografie te vinden is, zijn enkele gedichten afgedrukt.
Met dank aan het KITLV te Leiden, waar de meeste van de bundels uit deze bibliografie zich bevinden.
Ingeborg Huizinga is in 2000 afgestudeerd in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden, op het onderwerp ‘Indische poëzie, gepubliceerd in de periode 1900-1942’. Tijdens haar studie liep zij stage bij het tijdschrift Moesson. Zij zoekt een functie als redacteur bij een uitgeverij, tijdschrift of website.
| |
| |
| |
1900 - 1910
• | C.A. Wienecke: Boort, Eenvoudige gedichten. Amsterdam: Kirchner, 1905. |
| |
1911 - 1920
• | Jan Prins: Tochten. Amsterdam: Versluys, 1911. |
• | J. de Leeuw: ‘Indië’. In: J. de Leeuw: Orchidee. 's-Gravenhage: Veldt, 1915. |
• | Noto Soeroto: Melatiknoppen, Gedichten in proza. Amsterdam: Van Looy, 1915. |
• | Noto Soeroto: De geur van moeders haarwrong. Amsterdam: Van Looy, 1916. |
• | Jan Prins: Getijden. Amsterdam: Versluys, 1917. |
• | Noto Soeroto: Fluisteringen van den avondwind. Amsterdam: Van Looy, 1917. |
• | Noto Soeroto: Bloeme-ketenen. Amsterdam: Van Looy, 1918. |
• | Alter Ego: Verzen. Weltevreden: Kolff, 1919. |
• | Noto Soeroto: Lotos en morgendauw. Amsterdam: Hadi Poestaka, 1920. |
| |
1921 - 1930
• | Daan van der Zee: Luiende klokken. Een bundel verzen (ontstaan tusschen de jaren 1910 en 1922). Amersfoort: Veen, [192-?]. |
• | Hein von Essen: Verzen van het stille uur. Amsterdam: Scheltens & Giltay, [1923]. |
• | L.Th. van Haaften: Diversen. [Salatiga: z.n., 1924]. |
• | Jan Prins: Verschijningen. Amsterdam: Versluys, 1924. |
• | André Schillings: Een bundel verzen. [z.p.: z.n., 1924]. |
• | Johan Toot: ‘Aan mijn vrienden in Holland!’. In: Johan Toot: Naar de hoogvlakten der vreugde, Verzen. Weltevreden: Kolff, [1924]. |
• | Noto Soeroto: Nieuwe fluisteringen. 's Gravenhage: ‘Adi-Poestaka’, 1925. |
• | Frank Gericke: Conservatieve gedichten. Bussum: Van Dishoeck, 1927. |
• | Adolf ter Haghe: Uit ravijnen omhoog. Amsterdam: Van Kampen, 1928. |
Het oerwoud
Wringend uit groeven en begloeide kuilen
Zwoegt het verdoemde woud. Meedoogloos stijgt
Het gruwlijk groen, dat wulpsch versproeiend zijgt
Langs stammen stoer en ruige bundelzuilen.
Aan overvloed ontzwellen woekertuilen,
Waar 't oergewas in woel'ge omhelzing hijgt
En broeit, en baart, en moe-verbloeiend nijgt,
En zwijmt waar zwoelte en groezel-vochten druilen.
En met ontzetting zien wij 't groeisel tieren,
Hoe 't breekt uit dood, hoe 't uitbot op ontbinden,
Wijl millioenen wortels 't graf doorwroeten....
Vernietigd, om opnieuw het Zijn te vieren;
Te zijn, om weer verniet'ging te hervinden
En zich in vloekbren kringloop uit te boeien.
Hein von Essen: Verzen van het stille uur. Amsterdam: Scheltens &Giltay, [1923].
| |
| |
• | André Schillings: Simme (Een modern dierdicht). [Weltevreden: z.n., 1928]. |
• | Marie W. Vos: ‘Bapa Tèrè, De beul van Batavia’. In: Marie W. Vos: Roode geranium. Amsterdam: Querido, [1928]. |
• | Jan W. Jacobs: ‘Bij de begrafenis van Generaal van Heutsz’. In: Tijdsignalen, Bloemlezing uit moderne revolutionnaire poëzie. Verz. en ingel. door Henr. Roland Holst. Amsterdam: Ontwikkeling, 1929. |
• | Jef Last: ‘De doodenkolonie’ en ‘Les pays bas - Les pays très bas - Les pays aussi bas que vous voudrez’. In:Tijdsignalen, Bloemlezing uit moderne revolutionnaire poëzie. Verz. en ingel. door Henr. Roland Holst. Amsterdam: Ontwikkeling, 1929. |
• | Jef Last: Ontwaakt!, Proletariërs aller landen vereenigt U! Karl Marx, Liedjes op de maat van den rottan. Rotterdam: Storm, [1929]. |
• | Jef Last: De wind speelt op het galgetouw, Liedjes. [Rotterdam: Storm, 1930]. |
• | Jef Last: ‘Een lied op den Meidag’. In: Tijdsignalen 1930, Bloemlezing uit moderne revolutionaire poëzie, Tweede jaargang. Amsterdam: Arbeiderspers, 1930. |
• | A.J. de Neef: ‘De oogstdag zal komen!’ In: D.C.A. Bout: Eerstelingen des oogstes op Jappen. Oegstgeest: Zendingsbureau, [1930]. |
• | J.J. de Stoppelaar: Het verlost verlangen. Santpoort: Mees, 1930. |
| |
1931 - 1942
• | Noto Soeroto: Wayang-liederen. 's-Gravenhage: Adi-poestaka, [1931]. |
• | Jef Last: Verleden tijd, Verzen. Rotterdam: Brusse, 1932. |
• | Jetse Dirks: Insulinde. Den Haag: Van Stockum, [1933]. |
• | Jef Last: Onder de koperen ploert, Gedichten. Amsterdam C.: Agentschap Amstel, 1933. |
• | Jan Visser: ‘Kerstmis en Sylvester’. In: Kerstfeest 23 en 25 december 1933. Bandoeng: Grand hotel Homann, [1933]. |
• | Jan W. Jacobs: ‘Onrust-Digoel’. In: Jan W. Jacobs: Van één wereld. Amsterdam: [z.n.], 1934. |
Sedep Malem
(Geurig in de nacht)
De dessa slaapt. De vuren zijn gedoofd.
Nog hangt een zweem van rook onder de hoornen.
Ik heb vandaag in het geluk geloofd.
Hoe moeizaam sterft het hart toch aan zijn droomen.
De weg is stil. De donkre tamarinden
Buigen een koepel in de zoele nacht.
Hier kan verlangen slechts verlangen vinden:
Een enkel mensch, die eenzaam is en wacht.
En langzaam ga ik, tot het plots gebeurt:
Een zwakke windzucht uit het roerelooze,
Zoodat opeens de nacht naar bloemen geurt,
Adembenemend van de tuberozen.
J.J. de Stoppelaar: Java, Gedichten. [Amsterdam: Kolff, 1935].
| |
| |
• | S. Vestdijk: ‘Kampong in Soerabaia’. In: S. Vestdijk: Vrouwendienst, Verzen. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1934. |
• | Martien Beversluis: ‘De steenen generaal’. In: Martien Beversluis: Verzamelen, Gedichten. Amsterdam: Pegasus, 1935. |
• | J.J. de Stoppelaar: Java, Gedichten. [Amsterdam: Kolff, 1935]. |
• | Willem Brandt: Oostwaarts. Bilthoven: De Gemeenschap, 1937. |
• | Jef Last: ‘De onbekende proletariër’. In: Jef Last: Bloedkoraal, Anti-fascistische verzen uit de Spaansche loopgraven en op het conflict ‘Italië-Abessinië’. Amsterdam: De Ploeg, 1937. |
• | K.W.J. Michielsen: Indische reflexen. [Batavia: Kolff, 1937]. |
• | T. Volker: Gedichten. Rotterdam: Brusse, 1937. |
• | Willem Brandt: Tropen. Bilthoven: De Gemeenschap, 1938. |
• | Louis de Bourbon: In ballingschap. Bilthoven: De Gemeenschap, 1939. |
• | Adolf ter Haghe: Hardnekkige monologen. Santpoort: Mees, 1939. |
• | Wijbrand G. Benthem Reddingius: Kraton. Djokjakarta: Kolff-Buning, 1940. |
• | Nes Tergast: ‘Tropenwee’. In: Nes Tergast: Glas en schaduw. Rijswijk: Stols, 1940. |
• | Willem Brandt: Pacific. Batavia-C.: Unie-bibliotheek, 1941. |
• | E. du Perron: Parlando, Verzamelde gedichten. Inl. door S. Vestdijk. Rijswijk: Stols, 1941. |
• | Daan van der Zee: Dewi Angreni, Een oud-Javaansche legende. Deventer: Van Hoeve, [1941]. |
• | T. Volker: Het land aan d'overzij, Indische gedichten. Rotterdam: Brusse, 1942. |
• | P.J.v.d. Walle: Veldbouquet. [z.p.: z.n., 194-?]. |
| |
1945 - 1950
• | Louis de Bourbon: ‘Herinnering’. In: Louis de Bourbon: Nocturne, Proza en poëzie uit den tijd der onvrijheid en herleving. Helmond: Boekdrukkerij ‘Helmond’, 1945. |
• | Johan Fabricius: De kraton. Amsterdam: De Bezige Bij, 1945. |
• | G.L. Tichelman: Indonesisch dossier, Een kleine bundel verzen van den grooten Archipel. Amsterdam: ‘D.A.V.I.D.’, 1945. |
• | Tineke Hofman-De Vries: ‘Nederland helpt Indië’ en ‘Leed en troost’. In: Nederland helpt Indië, Een bundel Indische schetsen, uitgegeven ten bate van het Comité ‘Nederland helpt Indië’. Groningen: De Jager, 1946. |
• | Leo Vroman: Gedichten. Amsterdam: Querido, 1946. |
• | Willem Brandt: Indonesische nachten. 's-Gravenhage: Van Hoeve, [1947]. |
• | Alida Engelbertha: Is Neerland eer en trouw vergeten?, Hoort hier de stem van het geweten. Wassenaar: Postbus 5, [1947?]. |
• | Leonhard Huizinga: De laatste karavaan. Amsterdam: Van Kampen, 1947. |
• | J. Slauerhoff: ‘Priok’. In: J. Slauerhoff: Verzamelde gedichten. 's Gravenhage: Stols, 1947. |
• | J.F. Kunst: Melati en rotan. Den Haag: Hofstad, [1948]. |
• | Luc Tournier: ‘Muiterij op de Zeven Provinciën’. In: Luc Tournier: Doffe orewoed. Amsterdam: Meulenhoff, 1948. |
• | Nes Tergast: Het moederland. Amsterdam: De Bezige Bij, 1949. |
• | P. de Vooys: ‘Op een reis naar Nederlandsch Indië, Voorjaar 1939’. In: P. de Vooys: Een zakenman zong. Arnhem: Van Loghum Slaterus, 1949. |
| |
| |
• | E. Land: Larie Bombarie, Tropisch soldatenleven poëtisch beschreven. Rotterdam: Wyt, 1950. |
• | Victor Valentijn: Verzamelde gedichten. Medan: [z.n.], 1950. |
| |
1951-1960
• | C.O. van der Plas: Doch de meeste van deze is de Liefde..., Boroboedoer en Mendoet. Deventer: Kluwer, 1951. |
• | Albert Besnard: Doem en dorst. Amsterdam: Meulenhoff, 1952. |
• | Willem Brandt: Twee vaderlanden. Amsterdam: Van der Peet, 1954. |
• | Johan Toot: ‘In de krater van de Papandajan’ en ‘De vogel’. In: Johan Toot: Nu het wintert. Lochem: De Tijdstroom, [1954]. |
• | G.H. von Faber: ‘Moderne wildeman’ en ‘Het regent in de nacht’. In: G.H. von Faber: Dingen die niet kloppen, Fictie en historie uit het oude Indië. Soerabaia: Nieuw Soerabaiasch Handelsblad, 1955. |
• | G.J. Resink: Op de breuklijn. 's-Gravenhage [enz.]: Van Hoeve, [1955]. |
• | Willem Brandt: Tussen steen en bamboe. Amsterdam: Van der Peet, 1956. |
• | Willem Brandt: Spoorzoekend naar een woord. Amsterdam: Van der Peet, [1957]. |
• | Willem Brandt: De achterkant van de maan. Amsterdam: Querido, 1959. |
• | Muus Jacobse: Het huisgezin. Kampen: Kok, 1959. |
• | Eva Cuee: ‘Terugblik’. In: Eva Cuee: Met heel mijn hart. [z.p.: z.n., ca. 1960]. |
• | Rabot: Rijp en groen, Gedichten. [z.p.: z.n., ca. 1960]. |
| |
1961-1970
• | Nel Caesar: Ombak. Amsterdam: Strengholt, 1963. |
• | G.J. Resink: Kreeft en steenbok. Amsterdam: Van Oorschot, 1963. |
Rimboepost
Hier zijn de dagen jarenlang vertraagd:
de moede aarde houdt soms op met draaien;
slechts als de heete moessonwinden waaien
wordt zij in zware koortsen opgejaagd.
Dan klagen klapperboomen kreunend aan
en droge blaren zwerven op de erven.
Wie toch alreeds van plan was dood te gaan
legt zich nu neer om lusteloos te sterven.
Soms schreit er midden op den dag een haan:
wij zijn de uren eeuwenlang vergeten.
Een enkele maal wil iemand plotseling weten
of God, de wereld en wij nog bestaan:
Dan komen witte ambtenaren, officieel
per motorprauw over het bleeke water
hem halen; en ik hoor nog dagen later
't waanzinnig lachen uit zijn schorre keel.
Willem Brandt: Tropen. Bilthoven: De Gemeenschap, 1938.
| |
| |
• | Paula Gomes: ‘Heimwee’ en ‘Tropengroei’. In: Paula Gomes: Bamboe ruist in
het Westen. Den Haag [enz.]: Lannoo, [1964]. |
• | Lucebert: ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’. In: Lucebert: 1948-1963 gedichten. Verz. door Simon Vinkenoog. Amsterdam: De Bezige Bij, 1965. |
• | J.H. van Dijk: Het recht van buit, Gedichten. Leiden: Sijthoff, 1966. |
• | E. Elias: ‘Vraag’. In: Veertig jaar cursief, Een keuze uit het werk van Mr. E. Elias. Verz. door F. van der Molen. Amsterdam [enz.]: Elsevier, 1967. |
• | Willem Brandt: Oerwouden en savannen. Amsterdam: Querido, 1969. |
• | Carla Maria Eysma: Thema van alledag. 's-Gravenhage: Van Stockum, [1969]. |
| |
1971-1980
• | Hendrik van Teylingen: ‘Tempo doeloe’. In: Hendrik van Teylingen: Van aldoor groter hoogte plat op het zeil. Amsterdam: Arbeiderspers, 1973. |
• | Tjaarda A. de Haan: Gouden munt. Overveen: Tj.A. de Haan, 1975. |
• | Willem Brandt: Het land van terugkomst, Een Indonesisch reisjournaal in poëzie. Baarn: Hollandia, 1976. |
• | Loes Nobel: Rijstkorrels vallen. Eindhoven: Opwenteling, 1976. |
• | Loes Nobel: Tussen sneeuw en lava. Amsterdam: De Beuk, 1976. |
• | Tymen Trolsky: ‘Indische oudjes’. In: Tymen Trolsky: Zwarte liederen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1976. |
• | E. Landeau: Helmkruid en huidroos (‘toean kwam terug’), Establishment-varia, opstellen, verhalen, marginalia, parlando's. [z.p.]: E. Land, [1977]. |
• | Loes Nobel: En kraters sloten de ogen. Amsterdam: De Beuk, [1977]. |
• | Marius Esman: De foyer en andere gedichten. [z.p.]: Ekstreem, 1978. |
• | Loes Nobel: Zachter kijken onder de huid, Gedichten. Amsterdam: De Beuk, 1979. |
• | Willem Brandt: De keerkringvogel. Baarn: Hollandia, 1980. |
De handen
O maak weer dat gebaar fijnhandig,
wijdgespreid - als Buddhabeeld dat zit
in Lotosbloem wijdopen en fijnrandig,
Serimpi, gij die danst alsof gij bidt.
Een hand is boven d'ander als een klit
ontward tot vraagteeken rechtstandig -
en d'and're geeft ten antwoord enkel dit,
dit neergebogen lichtgebaar fijnhandig...
Dan gaan de ving'ren, omgekanteld krom,
in spitsdun dragen van gekleurde slip...
en langzaam wentelt gij, Serimpi, om -
op zwaren slag: een teer-gestelde trip.
En 'k voel mij Westerling en Westersch dom
bij 't voortgaand dreunen van de lage trom.
Wijbrand G. Benthem Reddingius: Kraton. Djokjakarta: Kolff-Buning, 1940.
| |
| |
| |
1981-1990
• | T.A. de Haan: Mnemosyne, Sprekend verleden. Den Haag: Moesson, 1981. |
• | Pieter Pilon: ‘Terugblik’. In: Pieter Pilon: Brief in een fles gestoken. Rotterdam: [z.n.], 1981. |
• | G.J. Resink: Transcultureel, Gedichten. Amsterdam: Meulenhoff, 1981. |
• | Bouke Jagt: ‘Nieuwguinese soldaat’. In: Bouke Jagt: Wapenrok. Amsterdam [enz.]: Elsevier Manteau, 1982. |
• | Corina Engelbrecht: ‘overkant’. In: Corina Engelbrecht: Nacht en rijzende zon. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1983. |
• | Indië-Indonesië in honderd gedichten. Samengest. door Joop van den Berg. 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar, 1984. |
• | Paula Gomes: Ik kom en ga. [z.p.: z.n.], 1985. |
• | Pauline Regensburg-Burck: Teunisbloem en melati. Amsterdam: De Beuk, 1985. |
• | Abé Sahetapy: Alnasah, De gebroken wereld. Amsterdam: De Populier, 1985. |
• | Loes Nobel: Zeven roepen brengt geluk, Wangsalans. Amsterdam: De Beuk, 1986. |
• | S. Vestdijk: ‘Javaansche landschappen (weg naar Lebaksari)’. In: S. Vestdijk: Nagelaten gedichten. Bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M, van Vliet. Amsterdam: De Bezige Bij, 1986. |
• | Bouke Jagt: ‘Vlak bij de top houdt de nevel op’. In: Bouke Jagt: Wardeel. [Baarn]: De Prom, 1987. |
• | Pauline Regensburg-Burk: Tuinfluiter en koetilang, Tanka. Amsterdam: De Beuk, 1987. |
• | Gerrit Kamphuis: Oeverbos. [Woubrugge]: Avalon Pers, 1988. |
• | Jean Pierre Rawie: ‘Zendeling’. In: Jean Pierre Rawie: Woelig stof. Amsterdam: Bert Bakker, 1989. |
• | Dane Beerling: De foto en andere gedichten. Amsterdam: Dane Beerling, 1990. |
• | C.J. Hoens-Boelhouwer: Vlinders uit het verleden. [z.p.: z.n., ca. 1990]. |
• | C.J. Schneider: Wij vlogen uit Indië. Heiloo [enz.]: Reservaat, 1990. |
| |
1991-2000
• | J. Eijkelboom: ‘Voorval op Java’. In: J. Eijkelboom: Kippevleugels, Gedichten. Amsterdam: Arbeiderspers, 1991. |
• | Vincent Mahieu: Gedichten in Verzameld werk. Amsterdam: Querido, 1992. |
• | De sarong van Adinda, Liefdespoëzie uit Insulinde. Samengest. door Bert Paasman en Peter van Zonneveld. Utrecht: Kwadraat, 1992. |
• | Poldi Carlos Saueressig: Sudah niet meer pikir, Rindu abadi. Gouda: Saueressig, 1992. |
• | Leopold Vermeiren: De nieuwe mens van Borneo. Antwerpen: 't Kofschip, 1992. |
• | J. Eijkelboom: ‘Kennis van zaken’. In: J. Eijkelboom: Hora incerta, Gedichten. Amsterdam: Arbeiderspers, 1993. |
• | Dane Beerling: Op kleur gelet (Gedichten). Haarlem: “Benteng Beruang”, 1994. |
• | Poldi Carlos: Batavia - Djakarta, Stad van mijn jeugd, Rindu abadi. Gouda: Saueressig, 1994. |
• | Poldi Carlos en Michael R. Saueressig: Indo kesasar. [Gouda]: CaM KleN, [1994]. |
• | Madeleine Gabeler: Indisch geheim genootschap. Zoetermeer: Gabeler, 1994. |
• | Dane Beerling [e.a.]: Layangan = vliegeren. Gedichten van twaalf Indo-Europese dichters en dichteressen. Samengest. door Madeleine Gabeler. Bergen (NH): Bonneville, 1995. |
| |
| |
• | Georgine Sanders: Autogeografie. Amsterdam: Querido, 1995. |
• | Bersama = Samen, Gedichten van Molukse en Indische/Indo dichters in Nederland. [samengest. door Madeleine Gabeler]. 's-Gravenhage: Bintang Design & Communicatie, 1996. |
• | Indische gedichten. Door R. Margadant-Dom (e.a.). [Den Haag]: Indische Kulturele Kring, 1996. |
• | Djodjie Rinsampessy: Begitu sadja, Zomaar. Den Haag: Bintang Design & Communicatie, 1996. |
• | Pierre L. Corneille: Ik ben Indo! Utrecht: Pierre L. Corneille, 1997. |
• | Adriaan van Dis: Totok. Landgraaf: Herik, 1997. |
• | Abé Sahetapy: Gambaran. 1997. 's-Gravenhage: Bintang Design & Communicatie, 1997. |
• | Pauline Regensburg-Burck: Groene weiden en Goenoeng Rosa. Amsterdam: De Beuk, 1998. |
• | Aya Zikken: ‘De brug’. In: Met andere ogen. Dertig vrienden over de fotoboeken van Rob Nieuwenhuys. Amsterdam: Querido, 1998. |
| |
Ongedateerde bundels
• | Pier Rimba Haan: Influisteringen van de Heilige Hubertus, Veertig verzen. [z.p.: z.n., 19-?]. |
• | Jeepee: De held van Halmaheira, Marine-schijnepos in vele gezangen. [z.p.: z.n., 19-?]. (overdr. uit Heldersche Courant). |
• | Kuyper, J.F.H.: Gedichten van Indië en andere. Padang: Bäumer, [19-?]. |
• | Joh. van Nederveen: ‘Droom’ en ‘Oud-strijders begrafenis’. In: Joh. van Nederveen: Mengelwerk, [z.p.]: [z.n.], [19-?]. |
Wajang
In hun verdroomd aanschouwen zijn zij weggeweken
van deze wereld en hun dagelijksche daden;
zij leven op in oude tijden, waar gebleken
goed en kwaad gaan over vastgetreden paden.
In hun verdroomd aanschouwen zijn zij weggeweken
van 't kleine spel van dagelijksch verkeer
en in der helden en demonen daden van weleer
zien zij groot goed en kwaad en geen kleine gebreken.
In hun verdroomd aanschouwen zijn zij weggeweken
van al wat in den dag met zorgen kwelde;
zij leven op in maanverloren streken
door wat de dalang bij de olielamp vertelde.
In hun verdroomd aanschouwen zijn zij weggeweken
van deze wereld - in den aapgod Hanoeman
zien zij de trouw, den heer gewijd, en van
zijn simpele deugden hooren zij het eigen harte spreken.
T. Volker: Het land aan d'overzij, Indische gedichten. Rotterdam: Brusse, 1942.
|
|