Indische Letteren. Jaargang 15
(2000)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
Tussen tekst en herinnering:
| ||||||||||||||||||
Herinnering[...] ik wil vertellen, vertellen wat ik zie, of hoor, of voel, [...].Ga naar eind3 Uit de accurate beschrijvingen van bepaalde voorwerpen, van het maken van een sirihpruim (MD 14),Ga naar eind4 van een landschap op Java of het leven aan het hof blijkt het scherpe observatievermogen van de auteur-verteller. In een toelichting bij de verhalen ‘De Heer Bi-Tjak’Ga naar eind5 en ‘De Nieuwe Heer’ schrijft Dermoût aan haar uitgever: Zoals ik het eens zag worden door het te zien. Twee lage gouden taboeretten op een verhoging; op een de zeer oude Javaanse sultan van toen met zijn schoon aangezicht, op de ander de Hollandse resident van toen, erg lang, en zeker ook niet onknap! [...] Maar achter hen op een verhoging, hoger, zeer zeker hoger dan die van hen beiden, die oudere of die jongere broer, de Speer. Stil, rechtop, in een zijden hoes omhuld, vastgehouden | ||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||
door een van allerhoogste geboorte links een speer, rechts een speer die hem bewaken; en alles wat er zo bij hoort: van bloemen en wierook, een zonnescherm, en goud en pracht en praal en gamelanklanken, vele mensen - oosterlingen, westerlingen. En in dat alles is het alleen de Speer, ‘the grand old man’ Plèrèd.Ga naar eind6 Soms wordt een foto gebruikt om een personage duidelijk af te tekenen. Zo stond Tuan Ratu Prinses Maduretno, dochter van Z.H. Sultan van Yogyakarta, model voor de moeder van R.M. Soeprapto in ‘De tienduizend dingen’. (MD 256)Ga naar eind7 Veel van Dermoûts literatuur is echter gebaseerd op herinneringen. Nog pas gisteren bevat herinneringen aan de jeugdjaren van de auteur.Ga naar eind8 Sommige verhalen zijn ‘uit het geheugen’ geschreven.Ga naar eind9 In de verhalen zelf treffen we een andere vorm van herinneringen aan: herinneringen aan oude Hindoerijken uit een ver verleden en herinneringen aan de werkelijkheid uit de Javaanse verhalen. Er spreekt een verlangen uit naar een realiteit die de schrijfster nooit heeft gekend, anders dan uit orale en geschreven bronnen, ‘a nostalgia without memory’.Ga naar eind10 Aangezien veel verhalen pas na haar terugkeer in Nederland zijn opgeschreven, is de afstand naar het verleden - Dermoûts verleden in Indië én het verleden uit de oude geschiedenis - en daarmee ook de nostalgie wellicht nog groter. Meer concrete inspiratiebronnen vormen de teksten, de verhalen, de werken die de auteur gelezen en gebruikt heeft. | ||||||||||||||||||
Literatuur: boeken en verhalenIn de verhalen van Maria Dermoût spelen boeken en verhalen een belangrijke rol. De professor uit De tienduizend dingen had ‘een extra hut aangeboden gekregen voor al zijn paperassen en boeken, hij had kisten vol boeken bij zich: niet alleen vakliteratuur en dan vooral het Kruydboek van Rumphius (twaalf delen) met alle bijbehorende studies en commentaren, ook geschiedenisboeken, taal-, land- en volkenkunde, oude reisverhalen, waar hij maar de hand op had kunnen leggen - een kapitaal aan boeken: De doorluchte zee- en landreizen van de Portugezen, Valentijns Nieuwen Oud Oost-Indiën in een prachtuitgave, en niet te vergeten van mijnheer Rumphius de Rariteitkamer.’ (MD 258) ‘De goede slang’ begint als volgt: ‘Wij wonen in Ambon, en ik heb Valentijn cadeau gekregen, drie dikke delen in een geel papieren omslag met zwarte ouderwetse letters en krullen bedrukt, Oud en Nieuw Oost Indiën. Ik lees er veel in, vooral Beschrijving der Molucco's, en Moluksche zaken, en leg het weg omdat hij me zo ergert, zo eigengereid, huichelachtig, zoveel van Rumphius gestolen; ik neem het weer op omdat hij goed opgelet heeft en vertellen kan.’ (MD 447-448) | ||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||
In ‘Het kanon’ worden naast Valentijn ook andere werken vermeld: ‘in de avond, rustig, bij een lamp, met de ander, misschien Ridjali's kroniek tussen hen in, of het handschrift van koning Hamza, Valentijn en anderen’. (MD 116) De verteller van ‘De kist’ treft in het huis van een Hollandse meneer een kist met waardevolle inhoud aan: ‘In de kist lagen kriskras door elkaar niets dan schrifturen: dikke schriften in geel karton gebonden of zwart linnen, kleine blauwe schoolcahiers, hele boeken van kwartovellen zelf ingenaaid, losse vellen papier: mooi geschept Oudhollands papier, de goedkope dunne rood of blauwgestreepte velletjes die in iedere Chinese kamp verkocht worden - alles door elkaar, en alles was beschreven met dezelfde hand, een zorgvuldige hand.’ (MD 389) De geschriften en aantekeningen gaan alle over Java: plantkunde, de geschiedenis, de godsdiensten, de Hindoerijken, Ramayana en Mahabharata, bezweringen, enzovoort. (MD 389-390) Ook het vertellen van verhalen speelt een belangrijke rol in Dermoûts werk. Zo vertelt de oude meneer in Nog pas gisteren over de oude weg naar het Dièng-plateau en de heilige stad (MD 44); de blinde zanger in ‘De heer Bi-Tjak’ zingt ‘het lied van de gelukzalige bossen’, begeleid door de gamelan, ‘en daar bovenuit zijn stem die zong of reciterende de verzen sprak’. (MD 400) Ook in ‘De goede slang’ wordt een verhaal genoemd: ‘Louisa heeft van de Slang met de Karbonkelsteen verteld’, zegt de jongen. (MD 456) De vertellers gunnen ons als het ware een blik in de schatkist van de auteur, in haar aantekeningen in schriften en op losse vellen papier. Net zoals haar personages laat Maria Dermoût zich inspireren door de verhalen, door de literatuur... | ||||||||||||||||||
‘Oosterse literatuur’ en De kistHet grote punt van overeenkomst was ons beider kennis van Oosterse literatuur. Het is jammer dat de doorsnee Nederlandse letterkundige zo weinig af weet van de Aziatische ‘klassieken’. Maria was er gewoonweg van doordrenkt, al bleef zij goed thuis in de westerse letteren.Ga naar eind11 | ||||||||||||||||||
Babad Janah JawiDe verhalenbundel De kist bevat aanwijzingen over de door de auteur gebruikte bronnen. Zo refereren de ‘schrifturen’ in de kist van de meneer die op het Dièng-plateau woonde aan bestaande werken. De ‘schriften vol plantkunde of eigenlijk kruidkunde’ en het ‘schrift over “hokuspokus”, die ingewikkelde Javaanse tellingen om de “goede dag” uit te rekenen’ (MD 390) bijvoorbeeld, verwijzen naar werken van Van Hien.Ga naar eind12 Tegelijkertijd refereert het verhaal ‘De kist’ aan de andere verhalen | ||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||
in deze bundel: ‘Sommige van deze verhalen waren verwerkt in een kratonverhaal, alsof daar in zo'n afgesloten vorstenverblijf de tijden in al hun schakeringen, ook de overgangen ertussen, het langst bewaard bleven.’ (MD 390) Voor de lezer wordt een bepaalde werkelijkheid gecreëerd. Dat deze werkelijkheid slechts een literaire werkelijkheid is, tekstueel en intertekstueel, wordt des te duidelijker uit een brief van de auteur waarin ze een tipje van de sluier oplicht over haar werkwijze: Mijn bedoeling was I De Kist, en dan II Bi-tjak en III Nieuwe heer (om als het ware de indruk te wekken dat die (verhalen over Mataram) in die Kist hadden kunnen liggen, (wat ze niet deden).Ga naar eind13 De zogenaamde kratonverhalen zijn deels gebaseerd op stof uit de Babad Tanah Jawi. Deze Javaanse rijkskronieken, waarvan er vele versies bestaan, behandelen de geschiedenis van de Javaanse vorsten, vanaf Adam en de goden, en het ontstaan van de eerste Javaanse dynastie, tot de ontwikkeling van de vorstenhoven in later tijden. Het is niet duidelijk of Maria Dermoût de Babad Tanah Jawi in het Javaans heeft gelezen. Ze moet de taal wel gesproken hebben, getuige het volgende: Ik heb nu aan de meid gezegd Javaans tegen me te spreken, 't is zo'n verbazend gemak en de enige manier om een beetje respect in te boezemen als je 't kunt spreken.Ga naar eind14 In 1941 verschijnt een Latijnse transcriptie van de ‘Babad Meinsma’, een prozaversie van de Babad Tanah Jawi, met een Nederlandse vertaling. De bundel De kist werd in 1958 gepubliceerd. Dat Maria Dermoût de vertaling van de ‘Babad Meinsma’ uitvoerig heeft geraadpleegd, blijkt uit ‘Dit is het verhaal van Oji’, dat ze in 1948Ga naar eind15 schreef. Als motto gebruikt ze een citaat uit de Babad Tanah Jawi. Op verschillende niveaus in het verhaal zijn er treffende overeenkomsten met de Javaanse rijkskroniek: de thema's zijn hetzelfde, de narratieve structuren lopen parallel aan elkaar en zelfs op het niveau van de zin en het woord vinden we gelijkenissen. Qua focus en functie verschillen de verhalen echter van elkaar. De schrijfster gebruikt een fragment uit de Javaanse literatuur maar verwerkt de stof dusdanig dat het haar eigen verhaal is geworden, literair hoogstaand en toegankelijk voor de moderne lezer.Ga naar eind16
Net als in de Babad-verhalen begint ‘De Heer Bi-Tjak’ met een stamboom. Maria Dermoût concentreert zich daarbij op de belangrijkste voorouders van ‘de latere sultans van Mataram’ (MD 396-397), terwijl de Javaanse rijkskroniek alle voorouders vermeldt. De beschrijving van de kraton die hierna volgt, is zeer realistisch, alsof de verteller in het paleis aanwezig is. Vooral de details maken dit | ||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||
gedeelte levendig en sfeervol: een olifant met een rotan om zijn poot aan een paal gebonden, de oliepitten 's nachts in de omgekeerde kristallen stolpen, het koeren van de duiven. De auteur was erg goed op de hoogte van de situatie in de kraton van Yogyakarta, die zij herhaaldelijk moet hebben bezocht. Het beeld van de herinnering staat scherp in haar geheugen gegrift. Dat zij zich ook goed documenteerde, bewijst haar schrift met aantekeningen over Mataramse verhalen, gamelaninstrumenten, de heilige bekkens, een Garebeg-optocht, de rijkssieraden en de pieken, mét aan het eind de vermelding ‘boeken nalezen’.Ga naar eind17 Sélô, de overgrootvader van de eerste sultan van Mataram, slijt zijn jonge jaren met het luisteren naar de liederen en verhalen van ‘de blinde zanger achter zijn gamelan, aan de andere kant de grote bronzen trom, en tegenover hem de vrouw in haar sluier’. (MD 399) De liederen brengen Sélô in vervoering. In gedachten dwaalt hij rond in de gelukzalige bossen waar hij gelukzalige momenten meemaakt. Na verloop van tijd maant Lèpèn, Sélô's oude leermeester, hem aan te kiezen voor de trom, de Heer Bi-Tjak genaamd, zodat hij opnieuw ten strijde kan trekken en zijn vijanden kan verslaan. De zanger begraaft zijn gamelan en vertrekt, en ook de vrouw gaat weg. Sélô ‘was niet langer jong meer: de verbeeldingen hadden hem verlaten’. (MD 404) De Babad Tanah Jawi geeft een totaal andere versie van de wijze waarop Séla ki Bitjak, hier geen trom maar een bekken, verwerft: Er wordt verteld, dat er in Demak een vertooner van de wajang poerwa was, geheten ki Bitjak. Zijn vrouw was buitengewoon mooi. Deze Bitjak werd door ki ageng Séla gehuurd om een wajangvoorstelling te geven. Toen kjai ageng de vrouw van den dhalang zag, werd hij hevig verliefd op haar. Hij doodde den dhalang ki Bitjak en eigende zich de wajangpoppen, het bekken en de vrouw van ki Bitjak toe. Volgens Van der Woude is ‘De Heer Bi-Tjak’ geen verhaal ‘van eigen vinding’.Ga naar eind19 Maar dat het louter een ‘navertelde’ overlevering zou zijn en dat ‘de stof min of meer voor haar klaar’ lag,Ga naar eind20 bewijst te weinig eer aan Dermoûts interpretatie van de bron en haar persoonlijke weergave van het verhaal. De auteur heeft zich weliswaar laten inspireren door de Babad Tanah | ||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||
Jawi, maar werkt het thema, namelijk het verwerven van de Heer Bi-Tjak, op geheel andere wijze uit. Zij romantiseert het gegeven en de personages en geeft de Javaanse context een Indiase dimensie. Zo draagt de vrouw sluiers en rinkelende enkelbellen. Tijdens zijn wandeling in het bos ontmoet Sélô de godin Oema en de Noordpoolster. Hierdoor wordt het verhaal naar nog ouder tijden getransponeerd. Het is overigens niet uitgesloten dat Dermoôt een andere versie van dit verhaal gehoord of gelezen heeft. In de orale Javaanse literatuur is ki ageng Sela immers een populaire figuur. | ||||||||||||||||||
SkeatOok voor ‘Sélô en de vogels’ bewerkt de auteur haar bronnenmateriaal voordat ze het in haar verhaal gebruikt. De aantekeningen hiervoor én voor de vogelbezwering uit ‘De twee jade reigers’Ga naar eind21 laten duidelijk zien hoe de bron aangepast wordt. De Engelstalige en Nederlandstalige aantekeningen bevatten o.m. verklaringen van vogels en hun Maleise namen. Hoogstwaarschijnlijk heeft Maria Dermoût zich gebaseerd op Malay magic van Skeat, dat in 1900 voor het eerst werd uitgegeven.Ga naar eind22 Ter illustratie volgen enkele citaten uit ‘Sélô en de vogels’, naast Dermoûts aantekeningen over de vogelsGa naar eind23 en daaronder de overeenkomstige citaten uit Skeat.
The weaver-bird, which makes the long hanging bottle-shaped nests occasionally seen hanging from the branches of a low tree, is said to use a golden needle in the work; and it is affirmed that if the nest is carefully picked to pieces, without breaking any part of it, the needle will be found; but if it is pulled ruthlessly apart, or if even a single piece of the grass of which it is made is broken in unravelling it, the golden needle will disappear. The makers of these curious and beautiful nests are said to always choose trees that are infested with red ants or wasps, or which grow in impassable swamps. | ||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||
Tekening van Doeve bij het verhaal ‘Sélô en de vogels’. Uit: Elseviers Weekblad, 19 december 1953.
| ||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||
for polishing sheaths and scabbards. When an infant keeps crying, one of the parents takes the weaver-bird's nest, reduces it to ashes, and fumigates the child by thrice moving it round in a circle over the smoke. Whilst doing so, the parent either stands up with the right toe resting upon the toe of the left foot, or else squats upon the left heel, bending the right knee, and saying, ‘As the weaver-bird's young in its nest, so rest and weep not’ [...]. (Skeat: 127-128)
The King crow is called by the Malays the Slave of the Monkeys (Burong hamba kra). It is a pretty, active, noisy little bird, incessantly flying about with its two long racquet-shaped tail feathers fluttering after it. They say that when it has both of these feathers it has paid off its debt and is free, but when it is either destitute of these appendages, or has only one, it is still in bondage. (Skeat: 128) De witte vogeltjes van het Geluk vinden we als volgt beschreven:
Ook de karakterisering van de andere vogels is gebaseerd op Skeats werk, zelfs de Walimana die bij Skeat in een voetnoot voorkomt.Ga naar eind24 De combinatie van de Javaanse hoofdpersoon en achtergrond met de vogels uit een Maleise legende zijn bijzonder. Vermoedelijk heeft Dermoût zélf het verband gelegd en opnieuw, gebruikmakend van geschreven en wellicht ook orale bronnen, een nieuw verhaal gecreëerd. | ||||||||||||||||||
ValentijnIn zijn biografie heeft Van der Woude herhaaldelijk aangegeven dat Valentijn ‘voor de schrijfster Maria Dermoût van evidente betekenis [is] geweest omdat ze in zijn werk de onderwerpen, de ontwikkeling van het verhaal, zelfs de compositie vond, die ze met enkele vrijheden in de tijd en volgorde heeft naverteld. [...] Behalve het onderwerp, de | ||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||
historische gegevens kreeg ze uit 't boek van Valentijn als 't ware ook de vormgeving ervan cadeau en daarom kan de betekenis van Valentijn voor de ontwikkeling van de schrijfster Maria Dermoût nauwelijks hoog genoeg worden aangeslagen.’Ga naar eind25 Van der Woude heeft alleen gewezen op de overeenkomsten tussen Valentijns werk en Dermoûts verhalen die zich op de Molukken afspelen. In ‘De Nieuwe Heer’ (MD 408) bijvoorbeeld, een van de ‘kratonverhalen’ maakt de Dermoût echter ook uitvoerig gebruik van Valentijns informatie, ditmaal over Java:
| ||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||
Zowel de lijfwachten, de rijkssieraden als de kleding van de vorst en zijn volgelingen in ‘De Nieuwe Heer’ zijn door Valentijns verslag geïnspireerd. Bij lectuur van Valentijn valt op dat Maria Dermoût zeer selectief te werk is gegaan. Ze kiest de passages uit die ze kan gebruiken en verwerkt ze - gemoderniseerd, met weglatingen en toevoegingen en eventueel in een andere volgorde - in haar verhalen. De negatieve uitlatingen van Valentijn, over bijvoorbeeld de ‘doorgaans moorddadige’ mannen, die ‘de bloodste en lafhartigste guilen zyn, die den aardbodem draagt’,Ga naar eind26 en de vrouwen die ‘'er egter veeltyds uit [zien], dat men haar met geen tang aantasten zou’,Ga naar eind27 laat Maria Dermoût voor wat ze zijn. Het is een aardig detail dat Valentijn zelf uitvoerig uit het werk van Rijklof van Goens heeft geput, zonder bronvermelding, waardoor de intertekstualiteit een extra laag krijgt.Ga naar eind28 | ||||||||||||||||||
‘Oosterse literatuur’ en ‘De boeddharing’GronemanHet eentonige en kleurloze leven van een eenvoudige tuinopzichter verandert ingrijpend wanneer hij in het bezit komt van ‘een zogenaamde tempelring, een boeddharing, een grote gouden ring, te groot eigenlijk om te dragen, meer om ergens neer te leggen, eens in de hand te nemen, er naar te kijken, dat deed hij dan ook.’ (MD 341)Ga naar eind29 Omdat de ring eruit ziet als ‘een miniatuur tempeltje’ begint de man ‘met een briefje te schrijven naar een boekhandel in de grote stad om een boek over de Boroboedoer of een van de andere tempels; het mocht vooral niet te duur zijn. Zij zonden hem een boekje, de Tjandi Boroboedoer, zonder een enkele afbeelding, maar hij las er graag en altijd opnieuw in, al begreep hij 't niet alles.’ (MD 342) Wanneer hij alleen thuis is, gaat de man het boekje lezen. De tekst van Dermoûts verhaal, als citaten tussen aanhalingstekens geplaatst, stemt vaak letterlijk overeen met de brontekst, Gronemans De Tjanḍi Båråboedoer op Midden-Java.Ga naar eind30 Enkele voorbeelden:
| ||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||
‘[...] de Boeddha in de gestalte van den door lotuskussens gedragen jonge witte olifant tot zijn aanstaande aardse moeder afdalend, die slapend door dienaressen bewaakt wordt’. Foto uit: John Miksic, Marcello and Anita Tranchini, Borobudur (1991).
| ||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||
‘Hij begreep het niet erg goed.’ (MD 343) Tussen de citaten door haalt de verteller de lezer terug naar de realiteit van de tuinopzichter die het boek over de Boroboedoer aan het lezen is, ‘alleen in de slaapkamer’ [...], ‘het boekje op tafel, zijn vinger erbij (hij las niet zo makkelijk), de boeddharing naast het boekje.’ (MD 242-243) De volgende twaalf bladzijden uit Groneman worden door de verteller in enkele regels samengevat: ‘Het verdere leven van de prins Siddharta, zijn ontmoetingen in de wereld, het afstand doen, zijn dienen als bedelmonnik, als boeteling, het verwerpen daarna van alle “versterving”, boeddha-wording, prediking, zijn dood - alles bij elkaar honderdtwintig taferelen. Of uit zijn vroegere levens.’ (MD 343) De man gaat zo in op zijn lectuur dat hij af en toe de ring aan een van zijn vingers schuift. Hierdoor wordt hij een ander persoon en komen de tempelfiguren die in Gronemans boek beschreven worden tot leven in zijn gedachten. De verteller citeert hier niet meer, maar interpreteert: ‘Een oud zeeman in ruste’ (MD 344), bij Groneman ‘bijna blind’, ‘ziende door de oogen van de andere schepelingen’ (Groneman: 39) wordt bij Dermoût: ‘Hij keek in de ogen van een zeeman, die een levenlang over alle zeeën getuurd hebben, en die er moe van zijn. Hij? Hij had nooit een zeeman gezien, nooit één zee.’
‘Hij zag de kluizenaars, zeven stuks en een vrouw, en hoe mager en verstorven en heilig zij wel waren.’ (MD 344) Groneman vertelt immers hoe de Bodhisatwa door de god Indra op de proef wordt gesteld. Indra dwingt de Heer tot onthouding door gedurende vijf dagen de eerste portie lotusstengels weg te nemen.Ga naar eind31 Dermoûts verteller haalt ook Gronemans ‘stem’ aan:
| ||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||
Door het dragen van de ring komt de man tot inzicht. Als vanzelf begrijpt hij de Boeddhistische leer. Hij spaart om naar de Boroboedoer te gaan en beeldt zich in hoe de tocht zou verlopen. ‘Totdat op een dag de ring weg was, weg uit zijn kast!’, voor een riks verkocht door de huishoudster. De droomwereld van de man stort in, tragisch en onherroepelijk. De man is weer ‘die sukkel’, maar zijn rechterhand, de hand die de ring gedragen heeft, balt zich tot een dreigende vuist. De vrouw vlucht weg om nooit meer terug te komen. (MD 347) De citaten uit Groneman liggen ingebed in Dermoûts verhaal. Op het niveau van de verteller gaat het vaak om letterlijke citaten; zelfs de oude spelling blijft deels gehandhaafd.Ga naar eind32 De auteur neemt voornamelijk de essentie van de reliëfbeschrijvingen over. Uitwijdingen die er voor het verhaal misschien niet toe doen of namen die de lezer zouden afschrikken laat ze bijvoorbeeld weg. Een enkele maal wordt er iets toegevoegd. Zo is de olifant uit het dertiende tafereel bij Dermoût jong en wit. Opvallend is het gedeelte waarin de verteller de tempelfiguren uit Gronemans boek tot leven brengt in de geest van de man wanneer hij de ring draagt. Ook op het niveau van het personage wordt er geciteerd: als flarden herinneringen uit een nooit gekende wereld ziet de man wat hij nog nooit heeft gezien. Hoewel Gronemans boek als basis is gebruikt, komt de verbeelding van de man voort uit de verbeelding van de auteur-verteller. | ||||||||||||||||||
Besluit: navertellen, citeren, interpreteren?Uit de aard van de bronnen in bovenstaande voorbeelden blijkt Dermoûts grote belangstelling voor de culturen waarmee zij tijdens haar verblijf in Indië geconfronteerd werd. Veelvuldig las ze - vermoedelijk voornamelijk in vertaling - inheemse literatuur, zoals de Babad Tanah Jawi, Ramayana en Mahabharata, en nam ze orale volksverhalen in zich op. Ze gebruikte echter niet alleen literatuur als bron. Ook verhandelingen over geschiedenis, godsdienst, archeologie en magie bijvoorbeeld, opgetekend door Europeanen, fungeerden als inspiratiebron. Valentijn en Rumphius zijn duidelijk in de verhalen aanwezig, maar ook andere teksten dienden als basis voor haar werk. Een grondige studie van bijvoorbeeld de Indische tijdschriften die de auteur zou hebben gelezen, kan tot interessante inzichten leiden. Voor de lezer is de kennis van de bronteksten niet noodzakelijk; het geeft wel een extra dimensie wanneer men de referenties kan duiden.
Maria Dermoût maakt selectief gebruik van het bronnenmateriaal. Motieven en thema's worden uitgewerkt en in haar eigen verhalen ingebed, zodat ze deel gaan uitmaken van het vertelde. Vakliteratuur wordt ingebed in de fictionele wereld van de narratie en fungeert op het niveau van de verteller of de personages. Bij citaten worden de bronnen | ||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||
vermeld, weliswaar soms zonder de auteur te noemen. Af en toe wordt een citaat opgenomen in een titel van een verhaal of als motto. Vaak dient de bron louter als inspiratie. Het gegeven wordt gemoderniseerd en in andere bewoordingen, in een andere volgorde of context, of zelfs in een totaal andere versie in Dermoûts literatuur verwerkt. Voor de lezer worden bepaalde passages vergemakkelijkt of toegelicht. Een enkele keer worden de narratieve structuur en de verhaalontwikkeling van het voorbeeld nauwkeurig gevolgd. De nadruk wordt meestal niet zozeer op de (bron)tekst gelegd; eerder besteedt de auteur veel aandacht aan de personages uit de bronnen. In de verhalen krijgen ze meer reliëf en komen ze tot leven. De mens staat op de voorgrond, niet de tekst.
Dermoûts creatieve vermogen is vaak onderschat, zelfs door haar eerste biograaf, Johan van der Woude. Zij zou bestaande verhalen hebben naverteld en in een ander kader hebben geplaatst. De bronnen hebben Maria Dermoût echter geïnspireerd tot het creëren van vaak geheel nieuwe verhalen, gesitueerd in een andere ruimte en een andere tijd. De auteur schept haar eigen werkelijkheid, haar eigen beelden van Java, vaak een Java dat nooit in werkelijkheid bestaan heeft. Ze actualiseert en romantiseert een historisch Java, het Java van de koningen uit de Hindoerijken. Ook de Java's uit haar kindertijd en haar volwassen leven zijn aanwezig in de verhalen. Daarnaast put ze uit de literatuur. Aldus stemt de representatie van Java in Dermoûts werk overeen met zowel bestaande als verbeelde Java's, met tekst en herinnering. Als niet-Javaanse is zij er in geslaagd, mede dank zij haar grote belangstelling voor en betrokkenheid bij de cultuur waarbinnen zij leefde, deze cultuur zowel qua inhoud als qua sfeer op boeiende wijze tot leven te roepen. Haar werk geeft de indruk vanuit het gevoel voort te komen.Ga naar eind33 Hopelijk maken de voorbeelden duidelijk dat de schrijfster echter ook goed over inhoud, vormgeving en stijl nadacht en zich bovendien intellectueel grondig voorbereidde op het schrijven. | ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||
Els Bogaerts studeerde Germaanse Filologie (Engels, Duits en Theaterwetenschap) aan de Universiteit Antwerpen, België, klassieke Javaanse dans en muziek aan de Akademi Seni Tari Indonesia en Pamulangan Beksa Ngayogyakarta te Yogyakarta, Indonesië, en Indonesische Talen en Culturen aan de Universiteit Leiden. Sinds 1986 is zij verbonden aan de Opleiding Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië van de Universiteit Leiden, waar zij o.m. Javaanse taal, literatuur en theater doceert. |
|