Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| ||||||||||||||
‘Een van zijn twee wijven schoot daar tusschen’
| ||||||||||||||
Om het voortbestaan van HituHitu is de naam van het noordelijk schiereiland van Ambon. Tegenwoordig is het slechts een geografisch begrip, maar aan het begin van de zeventiende eeuw was ‘het land Hitu’ voor de Verenigde Oostindische Compagnie een politieke realiteit. Het was geen sultanaat, zoals Ternate of Tidore in de Noord-Molukken, maar een verband van zeven dorpenfederaties, met een ‘regering’ van vier leden. Afwisselend trad een van hen op als primus inter pares, met de door de Portugezen verleende titel Kapitan Hitu [aanvoerder van Hitu]. De historicus Knaap karakteriseert Hitu met zijn vierhoofdige regering als een voorbeeld van vroege staatsvorming, een ontwikkeling die voortvloeide uit de verbreiding en verplaatsing van de kruidnagelhandel van de Noord-Molukken naar de Midden-Molukken.Ga naar eind2 De vasthoudendheid waarmee de Hituezen hun politieke en economische autonomie poogden te behouden, was de Compagnie een doorn | ||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||
in het oog. In 1634 werd Kakiali, de toenmalige Kapitan Hitu, tijdens onderhandelingen opgepakt en verbannen naar het eiland Onrust bij Batavia. In de erop volgende jaren geraakten Ambon en omstreken in zo hevige beroering dat de Compagnie de controle dreigde te verliezen en in 1637 een vloot vanuit Batavia moest sturen om de orde te herstellen. Met die vloot kwam ook Kakiali terug: hij kreeg zijn titel weer, maar moest zijn bevoegdheden overdragen aan een door de Compagnie aangewezen ambtsdrager. Verbitterd trok hij zich terug in de Hituese vesting Wawani vanwaar hij de diplomatieke banden met Makassar verstevigde. De conflicten met de Compagnie bleven oplaaien en in 1643 werd Kakiali in opdracht van de Compagnie gedood door een huurmoordenaar. Een week later viel Wawani in handen van de Compagnie en de overlevenden vluchtten naar Kapahaha, een meer noordoostelijk gelegen vesting. De Compagnie meende dat dit het aangewezen moment was om de Hituese regering definitief af te zetten en de Hituese dorpen rechtstreeks onder haar gezag te stellen. In zijn kroniek De Ambonse historie stelde Rumphius dat dit beleid beschouwd moest worden als ‘een van de principaalste oorsaaken waaromse [de Hituezen hs.] de drie volgende jaren nog soo hartneckig gevogten hebben’.Ga naar eind3 Tussen 1643 en 1646 vormde Kapahaha het laatste Hituese bolwerk. De Compagnie probeerde Kapahaha te bestormen en, toen dat ondoenlijk bleek, de toevoer van sago en vis te blokkeren. Blokkades en strafexpedities in de omgeving hadden aanvankelijk weinig effect, maar werden aangescherpt nadat een onderhandelingspoging was mislukt. Toen alle Hituese dorpen het verbod kregen nog op zee te vissen, brokkelde de steun aan Kapahaha af. Dat de vesting op 25 juli 1646 uiteindelijk werd ingenomen door een kleine groep soldaten onder aanvoering van kapitein Jacob Verheiden, kwam voor alle partijen toch nog onverwacht. | ||||||||||||||
Hituese vertellersNa de val van Kapahaha vestigden de overlevenden zich op aanwijzing van de Compagnie aan de kust. Daar, in het dorp Morela, wonen hun nakomelingen tegenwoordig nog steeds. Zij beschouwen de geschiedenis van Kapahaha als de hunne. In de omgeving kunnen de ouderen nog de plekken aanwijzen waar de Hituese wachtposten waren gelegerd, waar schermutselingen plaatsvonden en waar de schansen van de Compagnie waren aangelegd. De strijd herdenken ze tijdens een jaarlijks adat-feest, in geschiedzangen en dansen. Het is opmerkelijk dat ook de vrouwen dan een tjakalele [traditionele krijgsdans] uitvoeren, als herinnering aan de actieve rol die zij bij de verdediging van Kapahaha hebben gespeeld. | ||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||
‘Tjakalele serikandi Kapahaha’. Krijgsdans van de heldinnen van Kapahaha, geleid door ‘Putidjah’.
| ||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||
Blijvende actualiteitDe geschiedzangen van Morela zijn recent op schrift gesteld en op cassetteband ingezongen door Suleman Latukau, een gezaghebbende adat-oudste.Ga naar eind4 Hij heeft de zangen tevens voorzien van een toelichting in proza. De uitgave laat zien hoe Hituese zangers en vertellers de herinnering aan deze episode uit de koloniale geschiedenis overdragen aan jongere generaties. Ze stellen niet in de eerste plaats belang in de histoire de bataille, maar vooral in de maatschappelijke aspecten van de strijd. Het verzet tegen de afschaffing van de Hituese regering smeedde sociale banden tussen clans, dorpen en eilanden die voor de huidige generaties nakomelingen nog steeds actueel en waardevol worden geacht. De geschiedzangen bevatten herhaalde oproepen tot eenheid en solidariteit, over de enge grenzen van familieverbanden en dorpsgemeenschappen heen:
Sole pali nusa wali aa looka
Versterkt de eenheid in één familieband
Ite laha loia peia yupu yana
Blijft elkaar altijd steunen
Lahat utanata hua loya hinia
Houdt de eer hoog en blijft éénGa naar eind5
Die oproepen klinken des te krachtiger naarmate de zangers meer bewogen zijn door het leed dat de strijd om Kapahaha heeft gebracht. Daarbij handhaaft de bevolking van Morela haar historische aanspraken op een vooraanstaande positie. De bewoners van het buurdorp Mamala bijvoorbeeld stelden in het begin van de jaren tachtig een boekje over de dorpsgeschiedenis samen waarin ze hun eigen aandeel in de zeventiende-eeuwse strijd tussen Hitu en de VOC in herinnering brachten. Omdat hun weergave van de gebeurtenissen echter werd betwist door Morela, gaf het uitgaafje aanleiding tot heftige vechtpartijen tussen beide dorpen. Het dorp Morela werpt zich op als erfgenaam en bewaarder van de heldhaftige geschiedenis van Kapahaha. Deze status is in de afgelopen decennia aanzienlijk gestegen omdat het Hituese verzet tegen de VOC in het huidige Indonesië wordt gezien als een voorafschaduwing van de nationale vrijheidsstrijd. | ||||||||||||||
Historie en fictieDe zangers en vertellers houden nadrukkelijk de namen in herinnering van diegenen die in hun dorpsgeschiedenis een vooraanstaande rol hebben gespeeld. In de episodes die betrekking hebben op de strijd om Kapahaha, zijn dat met name Patiwani, die zijn sporen reeds had verdiend als aanvoerder in de vesting Wawani, en Telukabesi, die de militaire leiding had. Patiwani sneuvelde tijdens een gevecht op zee, bij een poging om de blokkades te doorbreken. Telukabesi kon tijdens de verovering van Kapahaha ontsnappen, maar kort daarna gaf hij zich | ||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||
over aan de Compagnie. Na een korte gevangenschap werd hij terechtgesteld. De echtgenote van Telukabesi, die volgens Rumphius om het leven kwam toen ze zich op Kapahaha tussen haar man en zijn belagers wierp, krijgt in de dorpsgeschiedenis van Morela een naam en een gezicht. Volgens de vertellers heette ze Putidjah en gaf ze de vrouwen van Kapahaha leiding in de strijd. Voorts verrassen ze de luisteraar met de mededeling dat deze Putidjah van oorsprong een Nederlands meisje was. En of deze mededeling nog niet verbazingwekkend genoeg is, voegen ze eraan toe dat zij op dat onzalige uur werd doodgeschoten door haar eigen vader, de kapitein Jacob Verheiden. Was Telukabesi's vrouw werkelijk een Nederlandse en heeft Verheiden op Kapahaha inderdaad zijn eigen dochter doodgeschoten? Rumphius rept er niet van in De Ambonse historie, evenmin als de Hituees Ridjali, die de verovering van Kapahaha overleefde en tijdens zijn ballingschap in de daarop volgende jaren de kroniek Hikajat Tanah Hitu [Historie van het land Hitu] schreef.Ga naar eind6 Ook andere zeventiende-eeuwse bronnen maken geen melding van deze gebeurtenissen die de ooggetuigen toch echt niet hadden kunnen ontgaan. Hedendaagse Molukse historici zijn onzeker over de historiciteit van het verhaal. Sommigen opperen voorzichtig dat het een ‘volksverhaal’ is. Maar deze veronderstelling roept meer vragen op dan er worden beantwoord. In dorpsgeschiedenissen is over het algemeen weinig plaats voor dramatische verwikkelingen. Bovendien vormen ze een sacraal genre waarmee de grootste zorgvuldigheid dient te worden betracht: het is niet aannemelijk dat de vertellers de voorouderlijke geschiedenis welbewust met fictieve elementen hebben willen kruiden. De vraag blijft dus: vanwaar dit verhaal? | ||||||||||||||
Een Indische historische romanDe historie van Telukabesi's Nederlandse echtgenote die door haar eigen vader werd doodgeschoten, is niet waar gebeurd, maar ze is evenmin ontsproten aan de volksverbeelding. Ze is afkomstig uit de literaire pen van Wilhelm Leonard Ritter. Deze auteur was in het midden van de vorige eeuw bijzonder actief in het literaire leven van Batavia.Ga naar eind7 In 1843 en 1845 verschenen van zijn hand succesvolle bundels met een mengelmoes van journalistieke stukken, actuele zedenschetsen en historische verhalen. De meest ambitieuze bijdrage in de tweedelige bundel Nieuwe Indische Verhalen en herinneringen uit vroegeren en lateren tijd (1845) was een complete historische roman van zo'n vierhonderd pagina's, getiteld Toeloecabesie. Een jaar eerder, in 1844, was deze roman reeds als feuilleton afgedrukt in het Tijdschrift voor Nederlands-Indië. | ||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||
Ritter hield vanuit Batavia de vinger aan de pols van het literaire leven in Nederland. In de tweede helft van de jaren dertig brachten auteurs als Oltmans, Van Lennep, Toussaint en Conscience de historische roman tot bloei. Het genre viel in de smaak bij een nieuw burgerlijk lezerspubliek dat zich gretig liet meevoeren naar een kleurig vaderlands verleden en genoot van dramatische, romantische en tegelijk stichtelijke verhalen. Ritter zag het als een uitdaging om de verhaalstof voor zijn roman te situeren in het verleden van Nederlands-Indië en koos een historische episode van precies tweehonderd jaar daarvoor. Amboina in 1644, luidde de subtitel van zijn roman. Ritters belangrijkste historische bron was Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724). Hij volgde diens schildering van de historische gebeurtenissen getrouw en Toeloecabesie kan dan ook, in de terminologie van Drop, worden gekarakteriseerd als een ‘in de historie ingepaste roman’.Ga naar eind8 | ||||||||||||||
Kleurrijk en romantischDe roman beantwoordt aan alle regels van het genre, met de daaruit voortvloeiende sterke en zwakke kanten. Het is bijvoorbeeld jammer dat Ritter zijn verhaal onderbreekt met lange uiteenzettingen over de voorgeschiedenis. Maar de roman heeft ook kwaliteiten. Er is veel aandacht besteed aan stoffering van het verhaal met wetenswaardigheden over opmerkelijke gebruiken, in het bijzonder die van moslims in het zeventiende-eeuwse Oost-Indië. De lezer maakt kennis met een bonte schare personages rond de centrale figuur van de toegewijde echtgenote die in Ritters roman Se Tiedja heet. Ze is genoemd naar Khadidja, de vrouw van de profeet Mohammed. Aan Hituese zijde figureren de impulsieve jonge held Toeloecabesie [Telukabesi], diens vaderlijke raadsman Patiwani, de gedreven imam Ridjali en het potsierlijke dorpshoofd Latoewiloeloe. Deze laatste ontpopt zich als een lafhartige verrader nadat Se Tiedja zijn avances heeft afgewezen en haar hart heeft geschonken aan zijn rivaal Toeloecabesie. Aan de zijde van de Compagnie maken we kennis met de strenge Landvoogd Gerrit Demmer, de door het leven getekende kapitein Jacob Verheiden, de ‘immer opgeruimde’ vaandrig Swager en de brave vrijgezel Abraham Fluweel die uiteindelijk het huiselijk geluk vindt bij een weduwe met acht kinderen. De plot van de roman draait om het geheim van Se Tiedja's afkomst. Verheiden heeft zijn nog zeer jonge dochtertje tijdens een schipbreuk tussen Buru en Seram aan een houten vat gebonden en aan de golven toevertrouwd. De kleuter spoelt aan op het eiland Buano en wordt geadopteerd door Patiwani. Als ze de huwbare leeftijd heeft bereikt, huwelijkt deze haar uit aan Toeloecabesie. Hoewel ze zich volledig toewijdt aan haar echtgenoot en aan de Hituese strijd tegen de Compagnie, wordt ze toch geplaagd door herinneringen aan een vroeger leven, | ||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||
HIKAJAT
Kotidjah
Terkarang oler
E. Kandou. | ||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||
vooral als ze tijdens een schermutseling met kapitein Verheiden, haar echte vader, wordt geconfronteerd. Haar identiteitscrisis wordt door Ritter beschreven als een probleem van godsdienstige loyaliteit: ze vraagt zich vertwijfeld af of ze van oorsprong misschien christen is en haar trouw aan de islam zal moeten opgeven. Tijdens de val van de vesting Kapahaha offert ze haar leven in een poging om haar echtgenoot te beschermen. Verheiden herkent de zieltogende jonge vrouw als zijn eigen dochter dankzij een ketting met medaillon dat om haar hals hangt: een overbekend motief uit de romantische literatuur. | ||||||||||||||
Machteloos idealismeZoals uit deze summiere samenvatting blijkt, laat Ritter het koloniaal conflict zowel van Hituese als van Nederlandse kant zien. Dat maakt Toeloecabesie bijzonder interessant. Er werden in het negentiendeeeuwse Nederlands-Indië immers tal van oorlogen gevoerd om het koloniaal gezag te consolideren en uit te breiden. Ritter betoogt in zijn roman dat het moslim verzet tegen de vestiging van het Nederlands gezag respectabel kan zijn, begrip verdient en grootmoedig dient te worden benaderd. Over Toeloecabesie schrijft hij: Vrijheid en onafhankelijkheid alleen was zijne leus en geene bijoogmerken, geen vuig gewin of overdreven zugt naar magt en alleenheersching, de drijfveeren zijner gewis toen, met het oog op den jammerlijken toestand zijns lands, edele inzigten en mannelijke bedoelingen.Ga naar eind9 Ook Patiwani tekent hij als een onbaatzuchtig en edelmoedig man, hiertoe mede geïnspireerd door de grote waardering waarmee Valentijn over deze Hituees schrijft. In Toeloecabesie koestert Patiwani de hoop dat zijn pleegdochter - van wie hij vermoedt dat ze van Nederlandse afkomst is - de Compagnie ooit zal kunnen vermurwen tot een minder hardvochtige houding en zelfs verzoening zal kunnen bewerkstelligen. Deze hoop blijkt ijdel te zijn, maar Ritter laat niets na om de lezer er van te doordringen dat alleen onderling respect en verzoening uitzicht bieden op een vreedzame burgerlijke samenleving. Toeloecabesie kan het beste gekarakteriseerd worden als een ‘in de geschiedenis ingepaste ideeënroman’ met een idealistische boodschap. Met onze huidige kennis van de vele oorlogen in Nederlands-Indië die na het midden van de negentiende eeuw nog zouden volgen, maakt dat idealisme een machteloze indruk. | ||||||||||||||
Een Ambonse hikajatRuim een halve eeuw later, in 1901, verscheen in Batavia een klein boekje van veertig bladzijden waarin Ritters roman werd naverteld in | ||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||
het Maleis. Het was geschreven door Kandou, een Menadonese onderwijzer die werkzaam was op Ambon en grote belangstelling voor de Ambonse taal, cultuur en geschiedenis had. Kandou maakte in zijn boekje nergens melding van het feit dat hij dit verhaal aan Ritter had ontleend. Hij presenteerde het boekje ook niet als literaire fictie, maar als een typisch Ambonse hikajat [historie]. Daarom kleurde hij zijn taalgebruik met allerlei elementen uit de streektaal en noemde hij zijn heldin Kotidjah, de Ambons-Maleise vorm van de naam Khadidja, zonder het formele persoonlijk lidwoord se of si. Bovendien begon hij zijn Hikajat Kotidjah met de zinsnede Kata jang empoenja tjeritera [Volgens de eigenaar(s) van het verhaal]. Hij suggereerde, met andere woorden, dat hij uit de mond van plaatselijke zegslieden een authentiek Ambons geschiedverhaal had opgetekend. Dat was een welbewuste mystificatie. Toch kan deze wijze van presenteren niet verhullen dat Hikajat Kotidjah bijzonder ver af staat van de gebruikelijke Ambonse dorpsgeschiedenissen. Romantische rivaliteit, zoals tussen Toeloekabessij en Latoewiloeloe, vormt een zeldzaam thema in de wereld van Molukse vertellers. Het idee van koloniale verzoening dat Ritter en Kandou uitdragen, is al even ongebruikelijk: het staat haaks op de oproepen tot eensgezindheid en strijdbaarheid die opklinken uit de traditionele dorpsgeschiedenissen. De kloof tussen de literaire hikajat en de orale geschiedverhalen komt voorts tot uiting in de wijze van vertellen. Kandou geeft de lezer bijvoorbeeld inzicht in de gedachten en gevoelens van zijn personages. Dat strookt niet met de vertelwijze van Molukse vertellers: zij concentreren zich volledig op de handeling, op wat de betreffende voorouders zeggen of doen. Kandou hanteert bovendien een voortdurend wisselend vertelperspectief: die vrijheid heeft de verteller van een clan- of dorpsgeschiedenis niet als hij over de voorouders verhaalt. Ten slotte, Kandou veroorlooft zich de vrijheid om, waar nodig, flash backs in zijn verhaal in te lassen, zelfs van zo'n twintig jaar. Ook dat zal de verteller van een dorpsgeschiedenis nooit doen: hij is gebonden aan een, zij het vaak ongedateerde, chronologische ordening van de verhaalstof. De Hikajat Kotidjah was dus helemaal niet zo authentiek Ambons als de auteur het deed voorkomen. Het geschrift zorgde er evenwel voor dat Ritters romantische historie op Ambon bekendheid kreeg en dat het verhaal voor waar werd aangenomen. Wellicht hebben sommige lezers aangevoeld dat de historiciteit van het verhaal twijfelachtig was. Maar wanneer een auteur of verteller zich beroept op anonieme zegslieden, hebben buitenstaanders weinig mogelijkheden om de historiciteit van een verhaal te controleren. Dorpsgeschiedenissen zijn namelijk bedoeld voor insiders en worden omgeven met een waas van geheimhouding en geheimzinnigheid. | ||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||
Constructie van authenticiteitToch mochten in elk geval de vertellers in het dorp Morela in staat worden geacht om te toetsen of het in Kandous hikajat ging om feiten of fictie: zij stammen immers rechtstreeks af van Telukabesi en de zijnen. Hoe hebben zij gereageerd op het verrassende verhaal dat Telukabesi's vrouw een Nederlandse vondeling was en tijdens de val van Kapahaha door haar eigen vader werd doodgeschoten? Hoewel Kandous hikajat niet overtuigt als weergave van een authentiek Ambons geschiedverhaal, hebben de vertellers in Morela haar historie omarmd als de hunne. Ze noemden haar Putidjah, een afleiding van het vertrouwde begrip upu, dat als aanspreektitel voor ouderen en voorouders wordt gebruikt. Op zichzelf was het verhaal gemakkelijk in te passen. De vrouwen van Kapahaha hebben immers een belangrijk aandeel in de verdediging van de vesting gehad en het is een historisch feit dat Telukabesi's echtgenote tijdens de val van de vesting haar leven gaf om haar man te laten ontsnappen. Nieuw was slechts het verhaalgegeven dat ze een pleegkind van Patiwane was en dat haar echte vader een Nederlandse legerofficier was. Toch verbaast het gemak waarmee de vertellers het verhaal hebben ingelijfd. Ze hebben kennelijk aangenomen dat er in de loop van de tijd slijtgaten in het weefsel van hun historische kennis waren gevallen en dat ze die met behulp van de gegevens uit Kandous hikajat konden herstellen. | ||||||||||||||
Wat men moet wetenWanneer we letten op de manier waarop de vertellers zich de historie van Kotidjah hebben toegeëigend, kunnen we allereerst constateren dat in de dorpsgeschiedenis van Morela slechts de kern van Ritters verhaal is overgebleven. Niet alleen de kleurrijke stoffering van het historisch panorama is verdwenen, maar ook allerlei personages, taferelen en minder belangrijke verhaallijnen. Kandou had bij zijn bewerking van de roman al duchtig gesnoeid in de verhaalstof, maar hij vond het nog steeds de moeite waard om de rivaliteit tussen Toeloecabessij en Latoewiloeloe als verhaallijn te handhaven. In Latukaus weergave van de gebeurtenissen zijn ook deze verwikkelingen gesneuveld. Waar het hem om gaat, zijn slechts de gegevens over Putidjahs afkomst, haar huwelijk, haar kinderen en haar rol in de strijd om Kapahaha: Perlu diketahui pula sejarah ringkas Putijah sebagai isteri kapitan Telukabesi ini. Yaitu Putijah seorang gadis Belanda [...]. Putijah adalah anak angkat kapitan Patiwane dan dinikahkan dengan kapitan Telukabesi. Putijah turut berjuang dengan suaminya hingga akhir hayatnya. Putijah diangkat menjadi pimpinan serikandi Kapahaha. Beliau gugur sebagai kusuma bangsa pada perlawanan final tanggal 27 Juli 1646 itu. Dua anak laki2 yang berumur 5 dan 2 tahun ini yang sulung | ||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||
dibawa ke negeri Belanda oleh kaptein Verheiden, yang bungsu tertinggal kini menghidupkan mar ga Leikawa sekarang.Ga naar eind10 [Men moet tevens in het kort de geschiedenis kennen van Putidjah als echtgenote van kapitan Telukabesi. Putidjah was een Hollands meisje [...]. Putidjah was een pleegkind van kapitan Patiwane en werd uitgehuwd aan kapitan Telukabesi. Putidjah nam samen met haar man deel aan de strijd, tot aan het eind van haar leven. Putidjah werd aangesteld als aanvoerster van de strijdbare vrouwen van Kapahaha. Zij viel als bloem van het volk in de eindstrijd op 27 juli 1646. Van de twee zonen van vijf en twee jaar, werd de oudste door kapitein Verheiden naar Nederland gebracht; de jongste werd hier achtergelaten en bracht de huidige clan Leikawa voort.] Het verhaal is voor Latukau niet veel meer dan een kanttekening bij Telukabesi's levensgeschiedenis. Toch vindt hij het belangrijk genoeg om zijn publiek te willen overtuigen van de historische authenticiteit. Daartoe heeft hij gebruikgemaakt van de geijkte middelen die Molukse vertellers ten dienste staan om de historiciteit van een verhaal te onderstrepen: de kapata [geschiedzang] als oraal genre, de vermelding van namen en van bewijsplaatsen.Ga naar eind11 | ||||||||||||||
Een prozaïsche kapataLatukau had in zijn oorspronkelijke manuscripten geen afzonderlijke kapata over Putidjah opgenomen. Desgevraagd was hij echter bereid om de tekst van een kapata over haar lotgevallen op schrift te zetten: Nahoda Stevene lehe sawa taka leiHitu nusa Apono 2, Her nale usai utun nena | ||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||
Patiwane laha loi-a salele yana tunine maasusu De keuze van het genre, een zang in de oude taal, geeft genoegzaam aan dat Latukau de historie van Putidjah beschouwd wil zien als een oorspronkelijk, onaantastbaar, waar geschiedverhaal. Maar het verhaal uit Ritters historische roman Toeloecabesie werd vermoedelijk pas in de loop van deze eeuw, na de publicatie van Kandous Maleistalige bewerking, geïncorporeerd in de dorpsgeschiedenis van Morela. Vandaar misschien dat de tekst, vergeleken met andere, veelal sterk retorische of lyrische geschiedzangen, een opvallend prozaïsche indruk maakt. Deze kapata over Putidjah ontbreekt bovendien op Latukaus bandopname van de andere kapata van Morela. Ze lijkt, met andere woorden, een andere status te hebben dan de overige geschiedzangen. | ||||||||||||||
Haar ware naamRitters roman ontleent zijn spanning en zijn sentimentele lading aan het gegeven dat Telukabesi's echtgenote een dochter blijkt te zijn van Jacob Verheiden, de VOC-officier die de vesting uiteindelijk verovert. Kandou neemt dit verhaalelement over, en na hem ook andere vertellers. Alleen Latukau, de verteller uit Morela, heeft een afwijkende versie | ||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||
van Putidjahs afkomst: volgens hem was zij niet een dochter van Verheiden, maar van Steven van der Haghen. Deze laatste was kapitein van het tweede Hollandse vlooteskader dat de Molukken bereikte, en verbleef met zijn schip van mei tot oktober 1600 op Hitu. Door deze ‘onthulling’ heeft het verhaal veel van zijn dramatisch gehalte verloren. Wat Latukau echter hiermee wint, is een vergroting van zijn gezag als verteller. Molukse clan- en dorpsgeschiedenissen zijn het geestelijk eigendom van een kleine kring van insiders: zij maken aanspraak op het exclusieve recht om de voorouderlijke geschiedenis volledig en naar waarheid te vertellen. Jang empunja tjeritera [De eigenaars van het verhaal] zullen zich beijveren om slechts een deel van de geschiedenis publiek te maken en andere elementen als rahasia [geheime kennis] voor zich te behouden. In het bijzonder de oorspronkelijke, volledige namen van voorouders behoren tot die geheime kennis waarmee een verteller kan bewijzen in hoeverre hij in de betreffende historie is ingewijd. Die adat-namen worden meestal niet aan buitenstaanders prijsgegeven, ook om te voorkomen dat er in magische praktijken misbruik van gemaakt wordt. Waar een oorspronkelijke naam wel publiek wordt gemaakt, zoals in het geval van Putidjah, getuigt dat van de behoefte van de verteller om zijn gezag als ingewijde te laten gelden en tevens het sacrale karakter van het verhaal te onderstrepen. | ||||||||||||||
Haar grafsteenMolukse vertellers plegen in clan- en dorpsgeschiedenissen concrete bewijzen voor de historiciteit van hun verhaal aan te voeren. Dat kan gaan om elementen in het landschap, zoals een merkwaardige rotsformatie, of om een waardevol erfstuk van textiel, aardewerk of metaal. In het geval van Putidjah fungeert een grafsteen als bewijsplaats. De aanleiding tot dit verhaalgegeven is vermoedelijk Ritters mededeling geweest dat Verheiden het lichaam van zijn dochter op Kapahaha heeft begraven. Kandou komt aan de verwachtingen van zijn Ambonse lezers tegemoet door nog een tastbaar element toe te voegen. Hij vertelt dat het graf werd gesierd door een papan [bord, plank] met de Nederlandse naam van het meisje: Lorina Verhijden.Ga naar eind13 Dit verschaft de vertellers in Morela voldoende aanknopingspunt om in een grafsteen als tastbaar bewijs voor de historiciteit van Putidjahs Nederlandse herkomst te geloven. Boven op Kapahaha bevindt zich tot op de dag van vandaag een naamloos graf, bestaande uit gestapelde brokken koraalsteen. Men schrijft dit graf toe aan Telukabesi's heldhaftige vrouw en vertelt met stelligheid dat het naar Nederlands gebruik was voorzien van een marmeren zerk met de tekst Hier rust Corilina Verheiden. Wie tegenwoordig het graf bezoekt, zoekt vergeefs naar deze zerk. Volgens Latukau hebben ouderen van een vorige generatie hem verborgen in een van de vele peilloos diepe rotsspleten op Kapahaha, uit bezorgdheid dat grafrovers de kostbare steen zouden ontvreemden. | ||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||
Sinds het overlijden van deze ouderen, weet niemand meer waar de grafsteen zich bevindt. Als verdachte van de gevreesde grafroof noemen sommigen de naam van resident Jansen die in de jaren twintig en dertig veel door de Ambonse dorpen trok om etnografische gegevens te verzamelen: hij zou de grafsteen van Verheidens dochter mee naar Nederland hebben willen nemen en zo de bevolking van Morela haar historisch erfgoed hebben willen ontfutselen. Hiermee zijn de zaken goedbeschouwd op hun kop gezet. Het zijn de Hituezen zelf geweest die zich deze historie hebben toegeëigend en haar nu als hun geestelijk eigendom beschouwen. | ||||||||||||||
Geen verzoening, maar strijdbaarheidDe vertellers in Morela hebben de historie uit Ritters en Kandous literaire verbeelding aangepast aan hun eisen en verwachtingen. Ze is daardoor een onderdeel van hun dorpsgeschiedenis geworden, even sacraal en onaantastbaar als andere episoden. Wat fascineert hen in het idee van een Nederlands meisje dat deelneemt aan de strijd tegen de Verenigde Oostindische Compagnie en haar leven in de waagschaal stelt voor haar Hituese echtgenoot? Ritters roman Toeloecabesie was geschreven naar de smaak van het negentiende-eeuwse burgerlijke lezerspubliek in Nederlands-Indië. De tragische figuur van Se Tiedja, verscheurd tussen haar afkomst en haar loyaliteit, tussen christendom en islam, sprak tot de verbeelding van de lezers en appelleerde aan hun bereidheid tot grootmoedigheid en verzoening in de koloniale conflicten van die tijd. Ook voor Kandou was dit het hoofdthema van het verhaal. Hij beschrijft hoe zowel Hituezen als VOC-soldaten tot tranen toe worden geroerd bij het overlijden van Kotidjah, en besluit: Dengan hal jang demikian lawanpon soedah mendjadi kawan. In het Indonesië van na de dekolonisatie heeft de figuur van Putidjah een heel andere betekenis. Ze appelleert niet aan bereidheid tot verzoening, maar aan de morele plicht om in tijden van crisis partij te kiezen en de wapens op te nemen tegen onvrijheid, onrecht en onderdrukking. Het verhaalgegeven dat Putidjah, ongeacht haar Nederlandse afkomst, de Hituese zaak tot in de dood bleef toegewijd, sterkt vertellers en toehoorders in de overtuiging dat de Hituezen in de verloren strijd om Kapahaha de morele winnaars zijn geweest en dat ze hieruit kracht kunnen putten voor de toekomst. Tegen dit geharnaste historische besef legt Ritters romantisch idealisme het af. Voor Ambonse moslims heeft het verhaal nog een extra dimensie. De strijd om Kapahaha vormt in hun beleving een episode in een djihad | ||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||
[heilige oorlog] die in tijden van crisis opnieuw kan oplaaien. In de zeventiende-eeuwse strijd om het voortbestaan van Hitu bestreden moslims en christenen elkaar onder de leuzen buang tjapeu [weg met de hoeden] en buang destar [weg met de tulbanden].Ga naar eind15 Tijdens de recente explosie van geweld op de Molukse eilanden, in de eerste maanden van 1999, stonden de partijen opnieuw tegenover elkaar, als kelompok jang putih [de witte groep] en kelompok jang merah [de rode groep].Ga naar eind16 Dit keer ging het niet om het voortbestaan van het land Hitu, maar om een ernstige politieke en maatschappelijke crisis in Indonesië. De inzet van de strijd was een andere, maar het strijdvuur werd ongetwijfeld mede gevoed door de geschiedverhalen over Kakiali, Patiwani, Telukabessy en Kotidjah als kusuma bangsa, serikandi Kapahaha [bloem van het volk, heldin van Kapahaha]. | ||||||||||||||
Literatuur
|