Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Tjalie Robinson over Indische letterkunde
| |
[pagina 106]
| |
Tjalie Robinson in 1964 (overgenomen uit: Uit Indië geboren. Zwolle, 1997, p. 201).
| |
[pagina 107]
| |
hadden moeten doen: vaststellen dat Indische literatuur een genre is op zichzelf, dat als elke regionale literatuur een aparte plaats nodig heeft in onze literatuur en literatuurgeschiedenis. Elk jaar tegen examentijd word ik letterlijk van alle kanten gebombardeerd door HBS-ers, Lyceisten, kweekscholieren en a.s. Doctoren in de letteren, die de Indische belletrie of een Indisch schrijver gekozen hebben als speciaalstudie en dan opeens merken dat alle bestaande studieboeken tekort schieten. Meestal verwijs ik ze naar Rob Nieuwenhuys, maar die heeft het natuurlijk ook te druk. Een jaar of wat geleden schreef ik een dringend verzoek aan de minister van onderwijs om te vragen of er door het ministerie wat aan gedaan kon worden, door b.v. een Indisch deskundige aan te wijzen om zo'n studie te schrijven, maar ik kreeg koeltjes te horen dat dit niet op het terrein lag van de minister maar van uitgeverijen (die het natuurlijk nooit doen). Pas wanneer men alle Indische schrijvers en dichters bij elkaar brengt en komt tot een vergelijkende studie, ontdekt men ze. Men zal dan merken dat Couperus en MD resp. niet behoren bij de na-tachtigers en bij de contemporainen, maar bij elkaar in een haast ‘tijdloos’ vak. In samenwerking met kenners van Aziatische cultuurgeschiedenis zal men gemakkelijker ontdekken welke niet-Europese motieven en levensbeschouwingen vele Indische schrijvers (vaak volkomen onbewust) karakteriseren. En men kan thema's ontdekken waarop stories geschreven zijn. Dat domweg plakken van Indische schrijvers tussen hun Hollandse tijdgenoten is doodgewoon een verschijnsel van botte annexatiezucht en ‘cultuur-kolonialisme’. Het spijt me als ik je hiermee op de tenen trap, maar men doet in de Nederlandse literatuur niets anders dan Indische schrijvers constant op de tenen trappen door botte negeringen van basisqualiteiten of volslagen scheefgetrokken beoordelingen. Maar het ergst is, dat een belangrijk brok NEDERLANDSE literatuur er gemutileerd bij ligt. Ik heb beoordelingen van MD gelezen en ook van mezelf, die letterlijk kant noch wal raken, zich schijngeleerd verdiepen in ondergeschikte oppervlakkigheden en daverende blunders verkopen, die toch maar als zoete koek gesavoureerd worden door serieuze studenten, die daardoor nóg verder van hun goede richting afwijken. De hele Nederlandse conceptie van Indische belletrie is één farce en het wordt elk jaar weer erger. Hoe gemakkelijk wordt het woord ‘koloniale literatuur’ in de mond genomen, maar wat IS koloniaal en wat is EEN koloniaal? Onderzoek je die mening, dan vind je alleen een verwrongen anti-legende, gebaseerd op soldatenpraatjes. Ik weet niet of je in het kerstnummer van Tong-Tong mijn ‘Tienduizend Dingen’ gelezen hebt;Ga naar eind1 misschien vind je het ook nonsens maar als je de brieven leest van abonnees, die het artikel ‘uit het hart gegrepen’ vinden, moet je toch nuchter vaststellen dat ergens iets gezegd is, dat juist móet zijn, al wordt het niet begrepen door de niet-Indischman. Curieus is ook dat ik met Amerikaanse en Engelse schrijvers van naam veel beter spreken kan. D.w.z.: mensen die Aziatische ervaring hebben. Maar ook zij die die ervaring niet hebben, hebben belangstelling voor het verborgene en onbekende. N.a.v. de verschijning van Tjies noemde een recensent mij ‘vitalist’, want in mijn stories vond hij ‘élan vital’. Nonsens: het is gewoon een Aziatische levensbeschouwing van practische aard, helemaal niet élan-achtig. Als de recensent waarheid spreekt, moet de enige conclusie zijn dat Nederlandse schrijvers níet leven. Dat is toch onzin? Er zijn MD en mij (en menig ander schrijver) veren op de hoed gestoken, waardoor we gewoon lachwekkend zijn geworden, en in veroordelingen zijn | |
[pagina 108]
| |
onbillijkheden en grove onjuistheden gezegd, die uitermate schadelijk zijn. Aan de andere kant is de basiskennis van Indische literatuur geen millimeter ruimer geworden - en daar ondervind je nu zelf de onprettige gevolgen van. Nochtans - en ik weet niet hoe je je studie opzet en introduceert - kan een ‘Europees portret’ boeiend en juist zijn, mits de lezer weet dat dit één zijde is van de medaille, één kant van de maan. Al bij al blijf ik dankbaar dat dit werk gedaan wordt en dat - zoals uit je brieven blijkt - dit werk consciëntieus gedaan wordt. Een houding als: ‘Dat zie ik goed en dat varkentje zal ik wel effe wasse’ is zeer zeker t.a.v. Indische schrijvers fataal. Ik denk niet dat Querido mij zal vragen het opstel te schrijven.Ga naar eind2 We hebben nogal scherp uiteenlopende meningen over Ind. literatuur. Naar mijn mening ziet zelfs Querido Indische literatuur in de Nederlandse als ‘een exotisch sarong aan de Hollandse huiskamermuur’ en als je je alleen al realiseert dat een sarong een kledingstuk is (en verbeeld je dat ze in Indonesië broeken, onderjurken en mantelpakjes aan de muur hingen als versiering!), voel je al direct dat hier iets basisch fout is. MD's gedachten zijn voor ons excentriek, maar voor haar functioneel in een lang leven. In één van haar verhalen (helaas zijn al haar boeken in mijn Hollandse boekenkast) treedt een geest op uit het verleden. Ik weet niet hoe men het in Europa ziet: als een soort goena-goena, parapsychologische rariteit of Shakespeareaans verschijnsel, maar in Indonesië is de geest de tijdloze mens, die toen leefde en nu nog leeft, en een functie heeft. Het is een bijzonder subtiele aangelegenheid, waarover eigenlijk niet redelijk te praten valt. Je moet Indonesië kennen om het te WETEN (and she is a woman who knows!). Zelfs de vurige socialist Jan EijkelboomGa naar eind3 die vroeger zo secuur zijn weetje wist over Indonesië, schrijft in één van zijn laatste artikelen, dat veel in Indonesië niet zo 1-2-3 te begrijpen en beoordelen is, maar dat alles gezien hoort te worden in een moeilijk te omschrijven atmosfeer, die men kennen moet voor een juister oordeel. Elders schrijft hij ook dat menig Hollander in Indonesië een nieuw en ruim terrein vond voor zijn ‘verschrompelde calvinistische ziel’. Ik verzeker je dat MD met haar heldere en penetrante geest geleefd heeft in gebieden, waar nooit een Europeaan is doorgedrongen en vermoedelijk mist de Europese geest zelfs de kennis, althans de lexicon, om te kunnen weergeven wat in MD omging. Nee, nou is het heus genoeg. Streep eronder en verder kijk ik alleen nog reikhalzend uit naar je werk, waarvoor ik je veel ‘redjeki’ toewens en dat is ‘geluk van buiten’, goedgezindheid van het Lot, waardoor je krijgen kan wat je eigenlijk zelf niet opbrengen kan. Saluut!
Tjalie
In het artikel in het kerstnummer van Tong-Tong, waarnaar Tjalie Robinson in zijn brief verwijst, benadrukt hij hoezeer de Indische letterkunde van de Nederlandse verschilt: ‘Als u mij vraagt: de Indische literatuur is Aziatischer dan de meeste mensen wel denken (en de chrijvers zelf wel weten).’ En iets verderop stelt hij vast, dat wie afwisselend Indische en Aziatische schrijvers leest, met verbazing zal constateren dat veel ideeën en uitgangspunten soms bijna letterlijk overeenkomen. Daarentegen is er volgens hem bij veel Indische schrijvers en hun Nederlandse en Europese tijdgenoten vaak geen spoor van overeenkomst: ‘Neem drie voorbeelden: Multatuli, Couperus, Maria Dermoût. Deze drie staan | |
[pagina 109]
| |
zeer duidelijk volslagen apart van niet alleen hun tijdgenoten, maar van de hele literatuur. Vergelijk Maria Dermoût en Rini Carpentier Alting. Op slag herkent men wèl de overeenkomst tussen die twee: het mijmerende element, dat ik bij Maria Dermoût “dongèng” heb genoemd.’ Ook Multatuli's ‘Japanse Steenhouwer’ is volgens Robinson een goed voorbeeld van de verwantschap van Indische en Aziatische auteurs. En het is juist die verwantschap, die er de oorzaak van is dat al deze auteurs in de Nederlandse letterkunde niet tot hun recht komen. Voor Rini Carpentier Alting en Maria Dermoût betekent dit, dat in Nederland ‘beide schrijfsters misschien wel nooit populair zullen worden’; en ‘na honderd jaren is een eindeloos bewierookte Multatuli geen deel geworden van het Nederlandse gedachtenleven’.Ga naar eind4 |
|