Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Circuits, cirkels en kubussen
| |
[pagina 103]
| |
Siegfried Huigen en Jacqueline Bel waren de grootste pleitbezorgers voor een ruime, tolerante beschrijving van het begrip, teneinde de Indisch-Nederlandse literatuur vanuit zoveel mogelijk invalshoeken en perspectieven te kunnen bestuderen. Huigen maakte daarbij expliciet geen onderscheid tussen literaire en niet-literaire teksten. ‘Doe je dat wel, dan snij je belangrijke onderzoeksmogelijkheden (bijvoorbeeld naar beeldvorming) af.’ Bel stelde dat ook de internationale discussie over koloniale en post-koloniale literaturen bij het onderzoek betrokken moet worden. De polemische stelling dat ‘alleen literatuur geschreven door Indische (lees: Indo-Europese) auteurs tot de Indische (lees: Indisch-Nederlandse) literatuur gerekend kan worden’, recentelijk verdedigd door een aantal onderzoekers op het gebied van de Indische letteren, riep een verontwaardigde reactie op vanuit de zaal. Maar een studie van de Indische literatuur vanuit dit perspectief, zei Bel, zou een interessante, nieuwe bijdrage kunnen leveren. | |
LiteratuurgeschiedenisVoor de bestudering van Indisch-Nederlandse literatuur heeft een principiële discussie over de grenzen van het corpus (beperkingen in ruimte en tijd, persoonlijke ervaring als criterium, alleen literaire of ook niet-literaire teksten) in feite niet zoveel zin, omdat de gestelde onderzoeksvragen in hoge mate bepalen welke teksten een onderzoeker wel en niet bij zijn onderzoek wil betrekken. Maar bij de teboekstelling, zoals Bert Paasman dat noemt, bij het schrijven van een handboek over die Indisch-Nederlandse literatuur, zal de literatuurhistoricus om praktische redenen keuzes moeten maken. Zoals ook uit eerdere artikelen rond dit onderwerp al duidelijk werd, vindt bijna iedereen die zich in het algemeen met de recente discussie rond het schrijven van een literatuurgeschiedenis bezighoudt, dat zowel de intern-literaire ontwikkelingen als de relaties met de sociaal-culturele werkelijkheid (‘het gehele communicatiesysteem’) in zo'n handboek beschreven dienen te worden. Voor de Indische literatuur komt daar nog bij dat deze literatuur in twee circuits gefunctioneerd heeft: in Indië en in Nederland, en dat in een ‘Indisch handboek’ ook dit dubbele functioneren aandacht zou moeten krijgen.Ga naar eind2 | |
DimensiesHet voornaamste probleem bij de samenstelling van zo'n boek is natuurlijk dat in een plat vlak een werkelijkheid met zo veel dimensies weergeven moet worden, hetgeen in 1985 al tot de wanhopige verzuchting leidde dat een dergelijke veelomvattende literatuurgeschiedenis ‘zou moeten kunnen en toch echt niet kan’.Ga naar eind3 Misschien is het in dit verband zinvol de kubus als metafoor voor | |
[pagina 104]
| |
de Indisch-Nederlandse literatuur te introduceren, waarbij elke zijde ons een andere ‘n-dimensionale’ visie op dezelfde werkelijkheid geeft. ‘N’ staat hier dan voor alle aspecten die bij de bestudering van Indische literatuur van belang kunnen zijn. Door de kubus telkens een slag te draaien (naar boven, naar onderen, naar opzij) krijgt de toeschouwer uiteindelijk een gesynthetiseerd beeld van die ‘gigantische hoeveelheid disparate gegevens die de vakbeoefening produceert’.Ga naar eind4 Zo'n kubus als metafoor voor de Indisch-Nederlandse literatuur vraagt om een nieuwe aanpak. Denken in platte vlakken en dikke boeken biedt, zo lijkt het, geen uitkomst meer voor de huidige opvattingen over hoe een literatuurgeschiedenis er uit zou moeten zien. Moderne media zoals het world wide web met hyperlinks (‘uitstapjes’ naar teksten die een ander perspectief kunnen laten zien) en multimedia (beelden, geluid) zijn beter in staat recht te doen aan de complexe samenhang tussen al die aspecten die in een literatuurgeschiedenis beschreven zouden moeten worden. Bij zo'n aanpak stuit de literatuurhistoricus in ieder geval niet meer op het praktische probleem van de inperking en wordt ‘het gehele communicatiesysteem’ van de Indisch-Nederlandse literatuur adequater in beeld gebracht. Een dergelijke literatuurgeschiedenis zou moeten kunnen, en - prettige slotgedachte - het kán. |
|