Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Indische letteren en het ghetto van de Nederlandse literatuur
| |
[pagina 96]
| |
halve eeuw heeft de Indisch-Nederlandse literatuur wel een eigen geschiedenis gekregen. Via Broms Java in onze kunst uit 1931, de activiteiten van Du Perron en later natuurlijk vooral Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel en de activiteiten van de werkgroep Indische letteren is er een globaal beeld ontstaan van wat Indische literatuur is: een grote groep meer of minder literaire teksten die zowel achttiende-eeuwse scheepsjournalen als postkoloniale Indische romans van de tweede generatie omvat. Er is geschoven met en gemorreld aan de omschrijving van Nieuwenhuys en uiteindelijk bestaat er bij de huidige groep onderzoekers die het tijdschrift Indische Letteren redigeert consensus over wat zij opnemen in hun tijdschrift. De vorming van het beeld van een aparte literatuur - de Indische - heeft wellicht marginaliserend gewerkt, maar aan de andere kant moet gezegd worden dat er op deze manier wel een beeld is ontstaan van een literatuur die anders wellicht geheel buiten beschouwing zou zijn gebleven. Als algehele omschrijving zou ik daarom de globale definitie willen handhaven waarin zowel scheepsjournalen als postkoloniale romans over Indië een plaats hebben, vooral om het algemene gesprek over Indische literatuur mogelijk te maken en daarbij bovendien te profiteren van de canonisatie van de term. Daar moet echter direct aan worden toegevoegd dat de studie op het gebied van (delen van) de Indische letteren op alle mogelijke manieren moet worden voortgezet en aangevat, ook op manieren die deze basisdefinitie ondergraven en bekritiseren. De Indisch-Nederlandse literatuur moet vanuit zoveel mogelijk invalshoeken worden bestudeerd en in zoveel mogelijk verschillende contexten worden geplaatst. Bijvoorbeeld ook in de context van de Nederlandse koloniale literatuur of van de Europese koloniale literatuur.
Ik zal nu twee standpunten aan de orde stellen die misschien niet in de eerste plaats mijn eigen visie op de Indisch-Nederlandse literatuur verwoorden, maar die mijns inziens wel belicht dienen te worden wanneer men de omschrijving van Indisch-Nederlandse letteren ter discussie stelt. En daarmee komen we terecht in de actuele internationale discussie over koloniale en postkoloniale literatuur.
In 1814 verscheen Mansfield Park, een roman van de Engelse schrijfster Jane Austen. In dit boek vertelt de auteur hoe haar heldin Fanny Price, zelf afkomstig uit een weinig gefortuneerd gezin, opgroeit bij haar oom en tante Bertram op het Engelse buiten Mansfield Park. Hoewel Fanny aanvankelijk als een buitenbeentje wordt beschouwd, loopt het toch goed met haar af en trouwt ze uiteindelijk met de zoon des huizes. Het boek is om verschillende redenen interessant, in dit verband vooral omdat het, onder meer door Edward Said, in een koloniaal perspectief is geplaatst.Ga naar eind3 Dat is verrassend omdat het boek gaat over | |
[pagina 97]
| |
Engelse mensen en zich uitsluitend afspeelt in Engeland, vooral op het Britse landgoed Mansfield Park en niet in de koloniën. Koloniaal is het boek - zo luidt de redenering - omdat de rijkdommen van de familie Bertram alleen in stand gehouden kunnen worden door de plantages die de familie bezit in de West. Naar deze plantages wordt in de vuistdikke roman slechts een paar keer met een enkele zin verwezen. Wel moet de heer des huizes op een bepaald moment naar de West omdat het tijdelijk niet goed gaat met zijn bezittingen, maar details over reis of verblijf komt de lezer niet te weten. Wat heeft dit alles nu te maken heeft met het probleem van de definitie van Indische letteren? De roman Mansfield Park wordt door Said geïnterpreteerd vanuit een onverwachte invalshoek, een ogenschijnlijk detail, dat tegelijk een geheel nieuw perspectief werpt op het boek en de roman ook in een andere classificatie terecht doet komen: een niet-koloniale roman wordt op die manier een koloniale roman. Hoewel het hier om een Engels en een West-Indisch voorbeeld gaat, is deze vorm van interpretatie ook direct toepasbaar op de Indisch-Nederlandse situatie. Henk Maier heeft bijvoorbeeld al een poging gewaagd om de ‘gewone’, dat wil zeggen niet als koloniaal gemarkeerde, Nederlandse literatuur vanuit een Indisch perspectief te belichten.Ga naar eind4 Anders dan het Engelse voorbeeld dat ik hier heb gegeven, is zijn interpretatie helemaal niet politiek geladen. Bij hem blijkt Indië te staan voor het onderbewuste, de chaos, het ondermijnende. Dit illustreert hij aan Bordewijk, een gecanoniseerd auteur die in principe nooit in verband wordt gebracht met koloniale literatuur. Een aantal van diens verhalen bevatten Indische details. Indië wordt bij Bordewijk, en dan volgens Maier vooral in de roman Rood Paleis, geassocieerd met zonderlinge mensen en angstaanjagende zaken, met driften en angsten. Indië is een deel van het onderbewuste van de beschaafde Hollandse maatschappij. Een van de hoofdpersonen heeft een Indische achtergrond en vanuit dit ogenschijnlijk onbelangrijke gegeven interpreteert Maier Rood Paleis als Indische roman. Dit uitgangspunt heeft uiteraard duidelijke consequenties voor de definitie van de Indisch-Nederlandse letteren: bijna de gehele Nederlandse literatuur zou vanuit deze optiek als een voorbeeld van Indisch-Nederlandse letteren gezien kunnen worden. Indische en Nederlandse literatuur vallen op die manier nagenoeg samen. Hoewel men zich kan afvragen of dit uitgangspunt een praktisch bruikbare bijdrage levert aan de discussie over de Indische literatuur - het nut van de afbakening valt immers weg - is deze invalshoek interessant omdat er zowel een verfrissend nieuwe kijk op de Indische als op de Nederlandse letteren wordt gegeven. De teksten worden opnieuw gelezen vanuit een koloniaal perspectief en dat levert nieuwe visies op. Bovendien wordt de Indische literatuur door deze benadering uit zijn geïsoleerde positie gehaald. | |
[pagina 98]
| |
[pagina 99]
| |
IndoDe internationale discussie over koloniale en postkoloniale literatuur is over het algemeen politiek geladen. In Nederland is daar niet altijd even veel van te merken. Toch is er een omschrijving van Indische literatuur denkbaar die in dit perspectief past. En daarmee kom ik op de tweede afwijkende definitie van Indisch-Nederlandse literatuur die ik aan de orde wil stellen - Indische literatuur als literatuur geschreven door Indische mensen - voor de duidelijkheid: ‘Indo's’. Deze definitie past in het kader van de publicatie van Bill Ashcroft et alii: The Empire Writes BackGa naar eind5 (1989). De titel verwijst naar een essay van Salman Rushdie: ‘The empire writes back with a vengeance’ waarin hij de Engelse samenleving beschuldigt van racisme.Ga naar eind6 In de studie van Ashcroft wordt eveneens een cultuurkritische visie op koloniale literatuur verdedigd en wordt de ‘tegenstem’ belicht: het gaat niet om de koloniale literatuur, maar om de literatuur van de (voorheen) gekoloniseerde, die hier - en dat is wellicht verwarrend - postkoloniale literatuur wordt genoemd. De ‘onderdrukte’ spreekt of schrijft terug. In sommige gevallen wordt een klassieke koloniale roman op postkoloniale wijze kritisch herschreven. Te denken valt aan herschrijvingen van Robinson Crusoe (Foe (1986) van Coetzee of Vendredi ou les limites du Pacifique (1976) van Tournier). Een temporeel-geografische afbakening levert hier niet veel op: de postkoloniale literatuur - de ‘tegenstem’ van de onderdrukte - begint al tijdens de koloniale fase. En deze tegenstem kan zowel uit de voormalige kolonie als uit het koloniale moederland komen. Past men dit perspectief toe op de Nederlands-Indische situatie, dan blijken er nauwelijks Indonesische literaire werken die in dit verband genoemd kunnen worden. In de bundel Weer-werk. Schrijven en terugschrijven in koloniale en postkoloniale literaturen (1996) laat Termorshuizen zien dat Pramoedya Ananta Toer het zogenoemde ‘nyai-motief’ herschrijft in zijn ‘Werken van Buru’ en Van Zonneveld behandelt de Nederlandse roman Buiten het gareel (1940) van de Indonesische schrijfster Djojopoespito. Maar met het concept van The Empire Writes Back kun je volgens hen wat Indonesië betreft nauwelijks uit de voeten. Een andere mogelijkheid, lijkt mij, is in het kader van dit ‘weerwerk’ te kijken naar de literatuur van de groep Indische Nederlanders (Indo's). Het is echter niet onproblematisch om literatuur van deze groep als uitgangspunt te nemen bij het beschrijven van (een deel van) de Indisch-Nederlandse letterkunde. Allereerst komt men hier opnieuw voor het probleem van een definitie te staan - in dit geval: wie is Indisch? Daar kunnen de meningen immers sterk over uiteenlopen. Bovendien heeft de Indische groep - voor zover deze sociologisch gedefinieerd kan worden - een ingewikkeld verleden: zij maakte enerzijds deel uit van de Nederlandse gemeenschap - de kolonisator - en stond in dat opzicht | |
[pagina 100]
| |
tegenover de Indonesiër met wie zij door een of meer voorouders ook verbonden was; aan de andere kant vormde zij een eigen groep met een eigen identiteit.
Ook vanuit de Indische hoek is de roep om een eigen Indisch-Nederlandse literatuurgeschiedenis te horen. In de studie Uit Indië geboren uit 1989 ventileert Edy Seriese de visie dat de Indische literatuur vanuit een Indisch - (d.w.z. Indo-) - standpunt zou moeten worden beschreven. Eerder definieerde zij Indische literatuur als ‘Mestiezen-literatuur’.Ga naar eind7 Diezelfde visie klinkt door in de bloemlezing van Alfred Birney Indië in de Nederlandse letteren, die onlangs is verschenen. Zijn bloemlezing geeft een overzicht van de geschiedenis van Nederlands-Indië aan de hand van het verhaal van de ‘mesties, het Indisch kind, de liplap, de sinjo, de nonna, de indo, de Indo-Europeaan, de Indische Nederlander, Indische jongens en meisjes en hoe we ook niet al werden genoemd’. Edy Seriese meent dat de Oost-indische Spiegel van Rob Nieuwenhuys een mislukte poging is om de geschiedenis van de Indische letteren te schrijven, mede omdat de Spiegel te weinig sporen draagt van de Indische cultuur. Ze noemt het boek koloniaal omdat het teveel vanuit een Nederlandse invalshoek is geschreven. De naoorlogse Indische generatie moest haar plaats bepalen in de postkoloniale Nederlandse samenleving, wilde weten wie ze was, wie haar voorouders waren. De koloniale geschiedschrijving gaf op dit soort vragen geen antwoorden. Vandaar dat de roep begon te klinken om een alternatieve Indische geschiedschrijving en - zo voeg ik daar aan toe - om een eigen Indische literatuurgeschiedenis. Seriese noemt Tjalie Robinson de belangrijkste voorvechter van de Indische cultuur. Zijn visie op het Indische bestaan werd bepaald door de wijze waarop Indische mensen in zijn tijd moesten overleven, beklemd tussen twee culturen. Die situatie bestaat niet meer, aldus Seriese. ‘Nieuwe generaties zullen de essentie van het Indische dus in andere beelden uitdrukken dan in de motorrijders en jagers van Tjalie Robinson’.Ga naar eind8
Indisch-Nederlandse literatuur, het hele complex teksten van prekoloniaal via koloniaal naar postkoloniaal, kan het beste op zoveel mogelijk manieren worden bestudeerd. Hoe strakker de vraagstelling is per deelonderzoek, des te interessanter zijn de resultaten. Door de Indisch-Nederlandse literatuur telkens in een andere context te plaatsen kunnen er telkens andere aspecten van die literatuur belicht worden. Zo blijft ze levend, zal ze niet gemarginaliseerd worden en kan ze niet meer buiten het ‘officiële’ verhaal gehouden worden. | |
[pagina 101]
| |
Jacqueline Bel is coördinator van de Onderzoekschool Literatuurwetenschap. |
|