Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||
Senapan
| |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
gedachten die niet zouden misstaan in een NICA-rapport. Ook de ikfiguur staat onder ‘invloed’ van anderen. Met mijn opmerking over de tweede politionele actie heb ik de novelle, voor zover deze een uitbeelding is van de koloniale verhouding en het daartegen groeiende verzet, in de context geplaatst van zijn tijd. Zelf heeft Peter van Zonneveld in zijn Album van Insulinde elke besproken periode doen voorafgaan door een historisch overzicht, en aan het slot van zijn inleiding schrijft hij: ‘Ook literaire teksten dienen in de contekst van hun tijd te worden gezien.’ De contemporaine besprekingen van Oeroeg door Dirk de Vries en Tjalie Robinson laten zien, dat die context voor hen zonneklaar was. Dat Tjalie Robinson, werkzaam bij de culturele afdeling van de Legervoorlichtingsdienst, het einde van de novelle ‘politiek gevaarlijk’ vond, is vanuit zijn toenmalige optiek niet verwonderlijk, want in de confrontatie bij het bergmeer lijkt elk begrip tussen bruin en blank uitgesloten. Ik schrijf het mede aan Tjalie Robinsons geagiteerde stemming toe, dat zijn recensie zo faliekant ernaast is en zo schril klinkt.
Wat het belang van de context betreft, kunnen Van Zonneveld en ik het met elkaar eens zijn, alleen verschillen we in de interpretatie van de novelle. Volgens hem is het hoofdthema van Oeroeg ‘het besef van vervreemding’, ‘de ontoegankelijkheid van die wereld’. De tweede formulering heeft hij aan Haasse zelf ontleend, die zich in haar boek Zwanen schieten (1997) opnieuw rekenschap heeft gegeven van haar verhouding tot Indië. In zijn artikel schetst Peter van Zonneveld een geslaagd beeld van de betekenis die Indië voor Hella Haasse heeft, waarbij hij zich baseert op haar reflecties over dit thema die zich als een ketting aaneenrijgen vanaf Zelfportret als legkaart (1954), via Persoonsbewijs (1967) en Krassen op een rots (1970) tot en met Een handvol achtergrond (1993) en Zwanen schieten. Vanzelfsprekend ben ik het met hem eens, dat ook in de Indische literatuur ruimte is ‘voor psychologische of filosofische dimensies’ en dat het niet uitsluitend om ‘een politieke boodschap’ gaat. Maar psychologie is ook een belangrijke factor in de politiek, en mijns inziens wordt in Oeroeg een psychologisch genuanceerd portret gegeven van een inlandse jongen, die zich emancipeert van een positie ‘tussen huisgenoot en ondergeschikte in’ tot die van rebel en pemoeda. De koloniale verhouding (in de novelle vooral vertegenwoordigd door de vader van de ikfiguur) bepaalt de grenzen van Oeroegs deelname aan het leven van het blanke gezin, ze blijkt ook uit de spottende reacties van de bedienden en de ‘lichte commandotoon’ die twee klasgenoten van de ikfiguur tegen Oeroeg bezigen.Ga naar eind1 Ook de reacties van de ikfiguur zijn psychologisch meesterlijk uitgebeeld. Evenals Oeroeg maakt hij een evolutie door. In zijn prilste jeugd staat hij intuïtief nog dicht bij de inlandse wereld en voelt hij het bergmeer als ‘angker’ aan, als een bezielde plek die met respect moet worden bejegend. In de loop van de jaren wordt hij echter steeds meer binnen de blanke wereld | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
getrokken: hij mag niet meer op blote voeten rondlopen, krijgt sandalen aangemeten, wordt eerst met zachte dwang uit de buurt van Oeroeg gehouden en later (tijdelijk) van hem gescheiden. Een sleutelervaring is de wijze waarop twee op aandringen van zijn vader uitgenodigde klasgenoten Oeroeg bejegenen: ‘Tijdens deze gezamenlijke spelletjes werd ik me voor het eerst in mijn leven ten volle bewust van het feit dat Oeroeg in de ogen van anderen een “inlander” was - en niet een inlander zoals Harsono Koesoema Soedjana, die bij ons in de klas zat en wiens vader regent was, maar een desajongen, de zoon van een ondergeschikte in de onderneming’.Ga naar eind2 De novelle is, zoals ik ook in mijn artikel heb aangegeven, het verhaal van een vervreemding, maar een vervreemding die toeneemt in intensiteit naarmate de beide vrienden zich aan tegengestelde waarden gaan conformeren: Oeroeg aan die van de ‘gerakan’, de Indonesische nationalistische beweging, de ikfiguur aan de vanzelfsprekende koloniale waarden van zijn vader. Ik blijf erbij dat de koloniale verhouding in de novelle de vervreemding zo totaal doet zijn, en ik heb in mijn eerdere artikel willen aantonen, dat dit er door de schrijfster bewust is in gelegd.
Hiermee samenhangend is mijn eigenzinnige opvatting, dat Hella Haasse in haar ‘ikfiguur’ geen zelfportret heeft willen geven, zoals ze ook in Oeroeg niet zichzelf heeft geschilderd. Wel heeft ze zich in beide personages ingeleefd en eigen ervaringen in hen verwerkt, en ook heeft ze eens gefilosofeerd over Oeroeg als het donkere deel van de Nederlandse hoofdfiguur, maar hiermee begeven we ons op speculatief terrein dat meer met het creatieve proces heeft te maken dan met het resultaat daarvan. Daarom ben ik er ook niet voor om Oeroeg te interpreteren op grond van een recente uitspraak van de schrijfster over haar eigen verhouding tot Indië (‘de ontoegankelijkheid van die wereld’). Voor de ontoegankelijkheid van die wereld is overigens in de novelle zelf ook wel een bewijsplaats aan te wijzen. Op een van de eerste bladzijden reflecteert de ikfiguur: ‘Ik weet niet waarom ik me rekenschap wil geven van mijn verhouding tot Oeroeg, van al wat Oeroeg voor mij betekende en nog betekent. Misschien prikkelt mij zijn onherroepelijk, onbegrijpelijk anders-zijn, dat geheim van geest en bloed, dat voor kind en knaap nog geen problemen opwierp, maar dat nu des te kwellender schijnt’.Ga naar eind3 Dit is echter een reflectie die hoort bij het retrospectief van de verteller, ná de pijnlijke ervaring bij het bergmeer toen zijn tot pelopor getransformeerde vriend hem toevoegde: ‘Ga weg, anders schiet ik. Je hebt hier niets te maken.’ De inlandse wereld is voor de ikfiguur ontoegankelijk geworden door zijn eigen tekortschieten, al zijn goede intenties ten spijt. In Het Oostindisch kampsyndroom betuigt Rudy Kousbroek zijn adhesie met deze interpretatie, en hij voegt daaraan toe: ‘Haasse gaf in Oeroeg weer waarin de Nederlanders te kort schoten en zij voorzag het fatale gevolg. Zij voelde de tragedie zuiver aan en daarin | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
toonde zij zich een groot schrijfster (zoals de verdere carrière van het boek ook wel heeft bewezen)’.Ga naar eind4
In mijn artikel over Haasse heb ik ook enige nadruk gelegd op het feit, dat schrijven voor haar een bewust proces is. Dit komt voor het eerst expliciet naar voren in Zelfportret als legkaart, het boek waarin zij ‘haar vroegere ikken op de snijtafel’ legt. Ik citeer uit mijn artikel: ‘de belangrijkste ontdekkingen die ze deed na haar vertrek uit Indië, waren: zelfkennis, bewustwording van jezelf en je omgeving en het doen van een bewuste keuze. [...] Schrijven is voor Haasse een bewust proces dat ook de lezer tot zelfstandig denken moet aanzetten.’ August Hans den Boef heeft zich in artikelen uit 1992 en 1993 gebogen over de intenties van Hella S. Haasse bij het schrijven van Oeroeg. Het tweede artikel is een reprise, met weglatingen, toevoegingen en nuanceringen, van het eerste artikel. Den Boef noemt Oeroeg een ‘koloniale overgangsnovelle’ en ontzegt haar een duidelijk standpunt over de dekolonisatie. Peter van Zonneveld vindt dit in zijn artikel een voorbeeld van ‘a-historische politieke correctheid’. Hella S. Haasse zelfheeft naar aanleiding van Den Boefs commentaar op De heren van de thee in een reactie geschreven: ‘Mijn opzet bij het schrijven van Heren van de thee was, precies als bij mijn boeken over Charlotte-Sophie Bentinck en over Joan Derk van der Capellen tot den Pol, om op basis van authentieke documenten te laten zien vanuit welke mentaliteit mensen in het verleden hun eigen tijd beleefden. Dus geen aan onze eigen veranderde opvattingen aangepaste interpretaties!’ Het is natuurlijk uiterst moeilijk om te achterhalen, welke intenties Hella Haasse precies had met Oeroeg, dat niet geschreven is als een historische roman zoals De heren van de thee, maar dat zijn ontstaan dankt aan eigen ervaringen van de schrijfster en aan de actualiteit rond 1947. Meestal vindt een schrijver zijn waarden onderweg, in een confrontatie met zijn stof, door en in het schrijfproces zelf. Van een roman of novelle hoeven we echter geen welomschreven standpunten te verwachten. We hebben niet te maken met een politiek manifest of een ethisch programma, maar met een verhaal dat de lezer aanzet tot reflectie. Literatuur ontleent zijn kracht aan het feit, dat de ‘boodschap’ met literaire middelen is vormgegeven en vaak impliciet is. En verder valt er in literatuur nog meer te genieten, zoals de beschrijvingen van het landschap, die in Oeroeg bijzonder plastisch zijn. Ik meen dat Hella Haasse in haar novelle op onnadrukkelijke wijze een duidelijk beeld heeft geschetst van de koloniale verhouding. Talloze details wijzen op haar scherpe observatie van de in een koloniale situatie als vanzelfsprekend aanvaarde verschillen tussen Oeroeg en zijn blanke vriend, of het nu gaat om schoeisel en kleding, om de voor Oeroeg al dan niet geoorloofde ruimtes binnen het huis of om onderwijs en opleiding. Het is de kracht van deze novelle, dat deze observaties niet zijn gedrenkt in de sfeer | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
van verontwaardiging of aanklacht. Op subtiele wijze wordt aangeduid, dat het verschil in behandeling er niet minder pijnlijk om is; dit bewijzen de snelle, zijdelingse of duistere blikken van Oeroeg (een ‘leidmotief’ in de novelle). Mijn interpretatie van Oeroeg als een uitbeelding van de koloniale verhouding door middel van de toenemende vervreemding van de twee jeugdvrienden sluit uit, dat de hoofdpersoon niet meer zou zijn dan een naïef zelfportret van de schrijfster.
Bij het schrijven van Oeroeg bevond Haasse zich op een punt van haar ontwikkeling waarop zij de romantische zweverigheid van haar middelbareschooltijd al achter zich had gelaten. Zelf heeft zij, in Zelfportret als legkaart, geschreven over haar ‘bewustwording’, een fase die zij situeert in de oorlogstijd in Nederland. Den Boef werpt Haasse ook voor de voeten, dat zij als scholiere wel het werk van Ter Braak en Du Perron las, maar kennelijk niet in de gaten had dat Du Perron de nationalistische aspiraties van de Indonesiërs volkomen steunde. In haar reactie schrijft Haasse, dat dit tot haar als scholiere in het Batavia van 1937/38 nog niet kon zijn doorgedrongen, omdat ze alleen De smalle mens (1934) en Het land van herkomst (1935) kende en zijn ‘polemische teksten over de toestanden in Indië’ pas in 1960 onder ogen kreeg. Elders heeft zij evenwel geschreven, dat zij Het land van herkomst pas in de oorlog voor het eerst las. Deze verklaring kwam ik tegen in een boeiend document van de schrijfster, opgenomen in Vrij Nederland van 5 maart 1955: ‘In het klimaat van du Perron’. Hella Haasse beschrijft in dit artikel de evolutie van haar verhouding tot Du Perron, in de vorm van een brief aan hem. Zij bekent dat ze op de middelbare school zijn vrienden Marsman en Slauerhoff bewonderde en vereerde, maar dat ze hem en Menno ter Braak niet kon lezen, ‘omdat in uw beider werk niet zo zeer een beroep werd gedaan op verbeelding en emotionaliteit als wel op rede en op het besef bij de wereld betrokken te zijn - aan het een noch het ander was ik toe. Voor mijn eindexamen las ik u wel, maar ik had even goed Turks of Chinees kunnen lezen. [...] Ik noemde u, in het jargon van de gemiddelde Nederlandse lezer, “cerebraal” en “cynisch”. Toch kon ik het niet verkroppen dat ik geen toegang had tot uw wezensgesteldheid.’ Tijdens haar studie (in Nederland) ging Haasse Du Perron weer lezen, maar nu heel nauwkeurig, ‘in de hoop u te betrappen op tegenstrijdigheden en onwaarachtigheden. [...] Ik had een hekel aan u, maar dit was al een persoonlijke verhouding. Mijn eigen “ik” was er mee gemoeid. Ik stond tegenover u met de machteloze kribbigheid van iemand die zich onbewust stoot aan zijn eigen tekort.’ Maar als zij tijdens de oorlog Het land van herkomst in handen krijgt, geeft zij zich stukje bij beetje gewonnen. Na de oorlog koos zij nog wel eens stelling tegen hem, maar dit deed zij dan meer uit zelfbevestiging en om zich af te zetten tegen fanatieke duperronisten die zich te pas en te onpas op hun grote voorbeeld beriepen. Toch openbaarde zich in dit ‘verzet- | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
tegen-orthodoxie’ al ‘een verwantschap met u’, die bij een andere gelegenheid volkomen werd bevestigd: ‘Maar toen ik in het andere kamp eens losweg hoorde beweren, dat u schromelijk werd overschat en dat u bij al uw intellect toch eigenlijk een rijke brutale Indische bourgeois-kwajongen was, wierp ik mij voor u in het strijdperk, en merkte tot mijn verbazing, dat ik al debatterende dingen van u begreep, die mij tot dat ogenblik ontoegankelijk waren geweest. Mijn verhouding tot u en uw werk was niet langer lauw of negatief of, zij het onder voorbehoud, gematigd waarderend. Ik had u langzaam maar zeker ontdekt, door mijzelf te ontdekken.’ De verwantschap met Du Perron kreeg voor Haasse gestalte in onder andere zijn ‘klaar genuanceerd denken’, zijn ‘volstrekt on-provinciale, ja anti-provinciale geest’, zijn ‘openhartigheid en kritische zin’ en zijn ‘aangeboren afkeer van zwart-wit argumentatie van rhetoriek en politiek’. Aan het einde van haar ‘brief’ zegt zij, dat de vertrouwelijke omgang met Du Perron een bepaald klimaat schept: ‘de sfeer waarin het bewuste verantwoordelijke individu kan rijpen, de mens die zich meer weet dan “ik”-atleet’.
De schrijfster van Oeroeg anno 1947 was al een heel eind geëvolueerd naar dat bewuste verantwoordelijke individu, dat met distantie keek naar de wereld waaruit zij voortkwam. Mocht Hella Haasse aan de ikfiguur van Oeroeg toch enkele trekken van een zelfportret hebben meegegeven, dan vertoont dat portret ook de trekken van een autokritiek. Als allerlaatste regel van haar brief aan Du Perron citeert zij de woorden van André Malraux die het motto vormen van Het land van herkomst. De mysterieuze zin van deze woorden is illustratief voor de complexe verhouding tussen verbeelding en werkelijkheidGa naar eind5 in haar eigen werk: ‘Il faut chercher en soi-même autre chose que soi-même pour pouvoir se regarder longtemps.’ Kees Snoek | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
Bibliografie
Kees Snoek studeerde Nederlands in Leiden en is sinds 1997 buitengewoon hoogleraar in Straatsburg. Op dit moment werkt hij aan de voltooiing van de biografie van Du Perron. |
|