Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| ||||||||||||
‘Men weet maar nooit waar de avond eindigt en de nacht begint’
| ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
Het zal overigens niet meevallen om Nederlandse boeken over Indonesië te vinden waar die relatie geheel afwezig is. Beschouwingen over het domein van de Indische letteren beginnen steevast met enkele zinsneden over de Oost-Indische Spiegel van Rob Nieuwenhuys. In dit in 1972 verschenen standaardwerk is de Indisch-Nederlandse literatuur voor het eerst behandeld als een afzonderlijk territorium, met een eigen karakter.Ga naar eind3 Nieuwenhuys heeft als het ware een nieuwe academische discipline gegrondvest, met een eigen, zij het vooralsnog denkbeeldige leerstoel. In de meeste gevallen krijgt de nestor in de genoemde beschouwingen een al dan niet met smaak vervaardigde lauwerkrans omgehangen, waarna men doorgaans snel overgaat tot het zagen aan zijn stoelpoten. De kritiek richt zich vooral op de uitgangspunten zoals die in zijn inleiding zijn geformuleerd. ‘Wie na de Nederlandse letterkunde de Indisch-Nederlandse letterkunde in studie neemt komt een nieuwe wereld binnen.’Ga naar eind4 Zo begint Rob Nieuwenhuys zijn boek over ‘Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden’, zoals de ondertitel luidt. Het nieuwe heeft alles te maken met de koloniale samenleving, die sterk afwijkt van de maatschappij in het moederland. ‘Alleen door de Indisch-Nederlandse letterkunde in verband te brengen met het wisselend maatschappijbeeld, kunnen we haar interpreteren en iets begrijpen van de Indische schrijver’, zegt hij even verder.Ga naar eind5 In die samenleving is voor letterkundigen eigenlijk geen plaats. Dat zou verklaren waarom de Indische letterkunde zich bedient van ‘andere onderwerpen en thema's en andere verschijningsvormen dan de moederlandse’.Ga naar eind6 Als de onderzoeker uit wil gaan van literaire genres als ‘het verhaal, de novelle of de roman zal hij merken dat ze langs lijnen van geleidelijkheid overgaan in de memoire, het dagboek, de brief, het feuilleton, de brochure of het pamflet’.Ga naar eind7 Voor Nieuwenhuys bestaat de Indische literatuur dus uit literaire en niet-literaire genres. Ook de jeugdliteratuur en de populaire literatuur hebben in belangrijke mate tot de beeldvorming over Indië bijgedragen; daarom heb ik er in 1992 voor gepleit, ook die genres in de geschiedschrijving van de Indische literatuur enige aandacht te geven.Ga naar eind8 Siegfried Huigen wil zelfs alle koloniale teksten in het onderzoek betrekken.Ga naar eind9 Zover zou ik niet willen gaan; ik ben het met Praamstra eens wanneer hij opmerkt, dat er dan van literatuurgeschiedenis geen sprake meer is.Ga naar eind10 Maar Praamstra wil, zoals gezegd, het corpus beperken tot wat hij noemt de typisch literaire genres: poëzie, verhalend proza en toneel, bedoeld voor volwassen lezers. Dat is de klok wel heel erg terugdraaien. Het standpunt dat hij inneemt, dwingt hem een slechte roman te verkiezen boven een goed geschreven egodocument, de treurig stemmende draken van mevrouw Renes-Boldingh boven de schitterende brieven van Walraven. Praamstra wil een uitzondering maken voor auteurs die ook literair | ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
werk hebben gepubliceerd; hun kinderboeken en egodocumenten mogen dan weer wel meedoen. Voor Walraven is er dan misschien nog enige hoop, want gelukkig heeft die ook nog een paar schitterende verhalen geschreven. Het wekt overigens wel verbazing dat Praamstra in een artikel waarin hij beweert dat het literair-historisch onaanvaardbaar is om de esthetische aspecten te veronachtzamen, zoals de literatuursociologen doen, zelf geen problemen heeft met de vaststelling dat bij zijn keuze voor literaire genres esthetische criteria verder geen rol hebben gespeeld. Als het maar een roman, verhaal of toneelstuk is - de kwaliteit doet dan verder niet terzake. De studie van de jeugdliteratuur is vooral de laatste jaren tot bloei gekomen. Ook op het terrein van de Indische literatuur is in dit opzicht het een en ander gebeurd. Gerard Brantas heeft al in 1988 op het belang van dit genre gewezen.Ga naar eind11 Toen in januari 1992 de geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië verscheen, samengesteld door Dorothée Buur, organiseerde de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde een symposium over dit onderwerp, waarvan de lezingen werden gepubliceerd in een dubbelnummer van Indische Letteren.Ga naar eind12 Nadien is bij de vakgroep Nederlands in Leiden door studenten een oriënterend onderzoek verricht naar Indische jeugdboeken uit de periode 1825-1995.Ga naar eind13 Uit dit alles bleek hoe interessant dit genre is voor wie zich verdiept in de beeldvoming over Indië. Het zou dus onverstandig zijn om dit genre buiten de deur te houden.
Op het genre van de populaire literatuur wil ik iets uitgebreider ingaan. Ook naar dit onderwerp is door Leidse studenten in het kader van mijn colleges een oriënterend onderzoek verricht.Ga naar eind14 Bij populaire literatuur dachten we in eerste instantie aan avonturenromans, detectives, liefdesromans, spionageromans, oorlogsromans en andere fictie die niet tot de canon van de Indische literatuur behoort. De canon zou dan gevormd worden door het werk van auteurs die door Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel positief zijn besproken, aangevuld met auteurs van de tweede generatie en enkele anderen. Onnodig te zeggen dat het hier voor ons om een praktische keuze ging, en geen principiële. Populaire Indische literatuur was voor ons fictioneel proza over Indië uit de negentiende en twintigste eeuw dat niet tot de canon behoort en ook niet tot de jeugdliteratuur. We gingen uit van de hypothese dat bij populaire Indische literatuur de koloniale samenleving niet ter discussie zou staan, maar slechts diende als decor voor de ontluikende liefde en het spannende avontuur. Maar natuurlijk zou er wel degelijk een beeld van die samenleving worden gegeven. Een eerste onderzoek leverde ongeveer honderdvijftig titels op, waarvan er een honderdtal is geanalyseerd. De resultaten worden nog nader uitgewerkt, maar een aantal conclusies wil ik hier alvast met een paar voorbeelden illustreren. De meeste boeken spelen zich - het zal niemand verbazen - af in de Europese | ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
Folder van uitgeverij Callenbach, Nijkerk (1949).
| ||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||
gemeenschap, waarbij de inheemse bevolking slechts als huispersoneel fungeert. Opmerkelijk is een aantal boeken met een Aziatische hoofdpersoon. Zo publiceerde S. Franke niet alleen een historische roman over een Chinees meisje in het Batavia van de achttiende eeuw, getiteld Fa (1947), maar ook Njai Sarina (1947), het levensverhaal van een Javaans meisje. Aanvankelijk dient zij als njai bij verschillende Europeanen om later, wanneer haar charmes zijn afgenomen, met een oude Javaan te trouwen. De sympathie van de verteller ligt heel duidelijk bij zijn hoofdpersoon, die haar hele leven een ondergeschikte positie inneemt. Wanneer zij huishoudster wordt van een Europese dokter, heet het: Ze is zijn vrouw en tegelijk zijn trouwe hond, die een hele dag geduldig wacht tot hij komt, om hem, wanneer hij er eindelijk is, met vreugde in de toegewijde ogen, te begroeten. Met die laatste formulering getuigt de verteller zowel van zijn mededogen als van zijn twijfel om haar werkelijk te doorgronden. Dat wijkt nogal af van de wijze waarop de inheemse vrouw doorgaans wordt afgebeeld. Voor de christelijke personages in het werk van mevrouw Renes-Boldingh zijn zulke vrouwen vooral gevaarlijk. Wanneer in De ongeschreven roman (1949) dokter Diederik naar het binnenland vertrekt, denkt zijn Hollandse echtgenote met smart: Diederik in de broeiende, zinnenprikkelende wildernis, zonder zijn eigen vrouw, maar met dozijnen katachtig wellustige, gewillige inlandsen om zich heen!Ga naar eind16 In de Indische populaire literatuur blijken, net als in de jeugdliteratuur, de christelijke romans een belangrijke rol te spelen.
Een ander genre dat de aandacht trekt is dat van de avonturenromans, waarin de gevaren van de tropen nog eens extra worden aangedikt, maar waarin toch ook allerhande visies op het koloniale gebeuren worden gegeven. Mooie voorbeelden zijn te vinden in het werk van de veelschrijver Anthony van Kampen, wiens boeken over Nieuw-Guinea in de jaren vijftig en zestig grote oplagen bereikten. Zo wordt in Jungle Pimpernel (1949) de kersverse bestuursambtenaar Jan ter Poorten, die | ||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||
in Leiden Indologie heeft gestudeerd, in de voormalige strafkolonie Boven-Digoel door zijn chef met een hartelijke toespraak ontvangen: Gezag...! bestuur...! het is om te gillen, man... Hier is alleen maar schijngezag en schijnbestuur. En dacht je dat die bloedhonden daarboven [de Papoea's] zoiets niet doorkregen? [...] Wat hebben we hier behalve een verschoten vlag en een oud kreng van een machinegeweer? Daarmee moeten we dus gezag uitoefenen! Voor boven-Digoel zijn ze in Batavia niet thuis en in Den Haag weten ze niet eens waar het op de kaart ligt. Man... we zitten hier toch op een stràfplaats! We zitten ons hier te verdommen. We sloven ons uit, maar waarvóór! Geen sterveling is je er dankbaar voor. Dacht je nou werkelijk, ter Poorten, dat een vent op Java of in Holland jou of mij en 't hele BB erkentelijk is? Laat me niet lachen! Wij bestaan voor die heren niet. En we zullen voor hen nooit bestaan. Je bent alleen maar een post van hun begroting, die tòch alleen maar debetposten heeft. Jij... met je mooie papieren van Leiden... jij, meneer de indoloog? Man, was klerk geworden op een raadhuis! Dat was duizendmaal verstandiger geweest dan je hier te komen begraven. Op Nieuw Guinea...! mijn God... jongen... wat moet jij grenzenloos stom zijn geweest om dat te doen!Ga naar eind17 Uit dit voorbeeld, dat met vele andere is aan te vullen, blijkt dat onze hypothese niet opgaat: de koloniale samenleving wordt ook in de populaire literatuur wel degelijk ter discussie gesteld. Ook hier geldt dus dat het jammer zou zijn om zulke boeken buiten beschouwing te laten.
Dat gaat eveneens op voor de derde groep teksten die ik hier ter sprake wil brengen. Naast jeugdliteratuur en populaire literatuur kunnen ook egodocumenten waardevolle informatie verschaffen over het leven in Indië en de verschillende visies daarop. Velen hebben zich geroepen gevoeld hun ervaringen in de kolonie op schrift te stellen, hetzij in de vorm van een dagboek, hetzij in brieven of memoires. Ook hier zijn de grenzen vaag: veel romans over Indië zijn in feite als verkapte egodocumenten te beschouwen. Zoals Nieuwenhuys al zei: het ene genre ontwikkelde zich uit het andere langs lijnen van geleidelijkheid. Ook egodocumenten zijn recentelijk onderwerp geweest van een oriënterend onderzoek door studenten, die in het voorjaar van 1998 ongeveer zeventig dagboeken, memoires en brievenbundels hebben bestudeerd. Het is hier niet de plaats om de resultaten daarvan weer te geven.Ga naar eind18 Slechts een paar opmerkingen hierover, die duidelijk moeten maken welk belang dit genre voor de Indische literatuur kan hebben. J. van Baal publiceerde in 1986 en 1989 onder de titel Ontglipt verleden zijn tweedelige memoires, die vooral betrekking hebben op zijn ervaringen als bestuursambtenaar in het Indië van voor de oorlog en het Nieuw- | ||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||
Guinea van de jaren vijftig.Ga naar eind19 Hij lardeerde zijn nogal feitelijk relaas met een groot aantal anekdoten, waarvan sommige veelzeggend zijn. Zo maakte hij in 1937 als controleur te Merauke in gezelschap van de Australische Miss Ponder, de auteur van Java Pageant (1934), een tochtje te paard op zijn hengst Piet. Onderweg werd diens aandacht getrokken door een uitdagende merrie, met het gevolg dat Van Baal zijn rijdier slechts met de grootst mogelijke moeite in bedwang kon houden: ‘Het had een haar gescheeld of ik had bovenop Piet de merrie helpen dekken. Ik zou er een naam door opgelopen hebben die ik van mijn levensdagen in Merauke niet meer was kwijt geraakt. Aan zulke misselijke toevallen kan je reputatie hangen!’Ga naar eind20 Zulke anekdoten zeggen meer over de positie van de koloniale bestuursambtenaar dan een archiefkast vol ambtelijke stukken. Voor de beeldvorming of, zo men wil, de representatie van de kolonie, zijn zulke memoires daarom van groot belang. De grenzen zijn vaag. Men moet niet uit het oog verliezen dat egodocumenten niet altijd een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld van de historische werkelijkheid willen oproepen. Ook zij kunnen fictieve elementen bevatten, al dan niet bewust door de auteur aangebracht. In een terugblik is altijd sprake van een zekere vertekening. Historici, antropologen en sociologen mogen ze dus niet zonder meer als een betrouwbare bronnen beschouwen, maar dienen steeds bedacht te zijn op literaire manipulaties. Rob Nieuwenhuys, die zijn herinneringen aan de Japanse tijd vastlegde in Een beetje oorlog, blijkt zich van deze vertekening zeer bewust. Niet voor niets koos hij als motto: ‘A writer must be an untrustworthy, mendacious fellow who can teil a good falsehood and make it stick’, een uitspraak van John P. Marquand. In zijn voorwoord schrijft hij: Mijn herinneringen zijn verhalen geworden die natuurlijk dicht bij de werkelijke gebeurtenissen staan, maar die toch de authentieke werkelijkheid niet meer zijn. Zodra je schrijft, gaat het verhaal z'n eisen stellen en je wordt in een bepaalde richting gedreven. Ik heb met de werkelijkheid gemanipuleerd en tegelijk heb ik deze met alle mij ten dienste staande middelen naar me toe gehaald door bijvoorbeeld data en feiten te noemen of me opzettelijk iets te herinneren of door de werkelijke namen te gebruiken, vooral van mijn intimi. Maar dat is eigenlijk ook een vorm van manipuleren geweest. Je ontkomt als verteller of schrijver nooit aan de leugen. Ik moet dit in het kamp al geweten hebben, want ik bezit nog een onooglijk velletje Japans wc-papier waarop het citaat staat dat ik als motto voor dit boekje heb gekozen. | ||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||
niet gebeurd, ze hadden precies zo gebeurd kunnen zijn. De waarheid ligt niet in de werkelijkheid, maar in het verhaal.Ga naar eind21 In dit verband is het opmerkelijk dat L. de Jong in zijn Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog onbekommerd gebruikmaakt van egodocumenten als Een beetje oorlog, zonder dat hij zich rekenschap lijkt te geven van het feit dat hij een ‘mendacious fellow’ aan het woord laat.Ga naar eind22 Nog een laatste opmerking. Wie de jaargangen van Indische Letteren doorbladert, kan vaststellen dat de redactie in de praktijk een ruime definitie van de Indische literatuur hanteert: bijdragen over de VOC en over de tweede generatie, speciale nummers gewijd aan jeugdliteratuur en egodocumenten, artikelen over schrijvers die Indië niet uit eigen ervaring kennen. Br is aandacht besteed aan Pramoedya Ananta Toer en aan andere buitenlandse auteurs. Er is ruimte geboden aan verschillende benaderingswijzen, aan verschillende vormen van literatuurgeschiedschrijving, zowel nationaal als internationaal. De grenzen zijn vaag, en dat is maar goed ook. Men weet immers maar nooit waar de avond eindigt en de nacht begint. | ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||
|
|