Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||||||||||||
Grenzen en grenscorrecties in de Indisch-Nederlandse literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||
negentiende eeuw dat alleen proza, poëzie en toneel tot de literatuur gerekend worden, is niet alleen een gedateerd standpunt, maar leidt tot uitsluiting van waardevolle teksten. Toelichting behoeft ook mijn formulering een sterk engagement. Daarvan is geen sprake bij het louter vermelden van Indië of het Indische in een tekst. De tekst moet zich in zijn presentatie en thematiek op indringende wijze met de expansie, kolonisatie of dekolonisatie bezighouden, met mens en samenleving, natuur en cultuur van Indië en het Indische. Mijn begrenzingsvoorstel is nauw verwant aan dat van Henk Maier die in de bundel Weer-werk. Schrijven en terugschrijven in koloniale en postkoloniale literaturen (1996) concludeert ‘“Indische literatuur” is de verzamelnaam voor werken die tot de Nederlandstalige literatuur worden gerekend en op enigerlei wijze Indië beroeren’.Ga naar eind2 Voor mij is de formulering op enigerlei wijze Indië beroeren net te vaag en te vrijblijvend, maar misschien bedoelen we ongeveer hetzelfde. Ik verschil echter met hem van mening dat de Nederlandse vertalingen van bijvoorbeeld Pramoedya Ananta Toer bij het corpus zouden horen, hoe zeer ze ook op de koloniale periode betrekking kunnen hebben. Het gaat in dat geval om Indonesische literatuur in vertaling. Maiers beweegredenen zijn overigens waardevol, hij wil bij het bestuderen van zulke Nederlandstalige teksten ‘tot nieuwe ontdekkingen, nieuwe lezingen, nieuwe verten leiden’, want dat is het volgens hem waar het bij het lezen en schrijven vooral om gaat.Ga naar eind3 Op zich juich ik dit intertekstuele uitgangspunt van harte toe, maar men mag het bestuderen van alle mogelijke, inspirerende grens-, rand- en twijfelgevallen (waaronder vertalingen) niet gelijkstellen aan het afbakenen van een corpus teksten met het doel dat te boek te stellen. Deze verwarring ondermijnt te vaak de afbakeningsdiscussie. Op grond van deze overweging kom ik tot mijn eerste niet zeer schokkende stelling: Bij de bestudering van de Indisch-Nederlandse literatuur dienen geen Nederlandstalige (zelfs geen anderstalige) expressieve teksten met betrekking tot Indië en het Indische te worden uitgesloten; bij de leboekstelling van deze literatuur dient men adequate selectiecriteria toe te passen en die expliciet te verantwoorden. De Indisch-Nederlandse teksten hebben volgens mijn criteria dus een substantiële band met Oost-Indië, Nederlands-Indië en Indisch Nederland. Onder Indisch Nederland versta ik de Indische cultuur in de diaspora (voornamelijk in Nederland) - een direct gevolg van de dekolonisatie.Ga naar eind4 De literatuur van Indisch Nederland is die van repatriëring, aanpassing, herinnering, Indisch leven buiten Indië, Indische identiteit, terugkeerreizen en roots-reizen. Hiertoe reken ik zowel de literatuur geschreven door Indo's, door Nederlandse Molukkers als door totoks, en zowel die van de eerste als van de tweede generatie. Het engagement met Indië en het Indische in teksten van de tweede-generatieschrijvers, geboren | ||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||
De baai van Bantam in de VOC-tijd. Aquarel van J.W. Heijting.
| ||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||
in Nederland, is zeker niet minder sterk dan die van de eerste generatie, meestal geboren en/of getogen in Indië. Deze tweede-generatieliteratuur niet tot de Indisch-Nederlandse letterkunde rekenen zou in mijn ogen een absurditeit zijn. Of er nog een vitale derde-generatieliteratuur zal zijn, laat zich niet voorspellen, waarschijnlijk is het niet, maar evenmin is het uitgesloten. Indisch-Nederlandse literatuur beschouw ik daarbij als een overkoepelende aanduiding; de literatuur geschreven door Mestiezen, Indo-Europeanen, Indo's, Indische Nederlanders etc. is daarvan een belangwekkende subcategorie - die men met de term Indische literatuur kan aanduiden. Soms echter wordt van Indische literatuur gesproken om de Indisch-Nederlandse literatuur op verkorte wijze aan te duiden, zoals het geval is in de titel van het tijdschrift Indische Letteren.Ga naar eind5 Werken die alleen een band hebben met het onafhankelijke Indonesië horen voor mij niet bij de Indisch-Nederlandse literatuur, zelfs niet als er zo nu en dan eens een koloniaal bouwwerk, een eigennaam, of een historische gebeurtenis genoemd worden. Zulke boeken over Indonesië staan voor mij vrijwel op één lijn met boeken over Finland of Peru. Ik verschil op dit punt dan ook met Rob Nieuwenhuys, Frank Vermeulen, Dick Boukema en Peter van Zonneveld die spreken over Indisch-Nederlandse literatuur als Nederlandse literatuur over Indonesië.Ga naar eind6 Peter van Zonneveld concludeerde in zijn artikel over de literatuurgeschiedschrijving van de negentiende en twintigste eeuw: ‘De beste definitie van de Indisch-Nederlandse letterkunde is nog steeds de ondertitel van Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel: “wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven van de eerste jaren der compagnie tot op heden”.’ En hij vervolgt: ‘Indisch-Nederlandse literatuur is in het Nederlands geschreven literatuur over Indonesië, dat is naar mijn mening het enige criterium om het terrein af te bakenen.’Ga naar eind7 Ik deel dit standpunt niet. Rob Nieuwenhuys hield zich overigens niet aan zijn in de ondertitel gegeven criteria: hij behandelt ook niet-Nederlandse schrijvers en dichters die in het Nederlands schreven (bijvoorbeeld Rumphius, Junghuhn, Kartini, Noto Soeroto, Soewarsih Djojopoespito), en in zijn hoofdstuk over de VOC-periode gaat hij uit van het toenmalige ruime Oost-Indië-begrip: het octrooigebied van de Compagnie (van Kaap de Goede Hoop tot Straat Magelhaens). Mijns inziens heeft Rob Nieuwenhuys deze ondertitel gekozen - begin jaren zeventig, de tijd van voorzichtig herstel van de Indonesisch-Nederlandse betrekkingen na het Nieuw-Guinea-debacle - als politiek correcte formulering. Wij hoeven onze bewonderde voorganger daarin niet na te volgen.
Praamstra sluit niet alleen de werken van de tweede-generatieschrijvers uit, dus de postkoloniale auteurs in de chronologisch-historische betekenis van het woord, maar evenzeer de prekoloniale auteurs, die uit de Compagniestijd. Het classicistische treuspel Agon, sulthan van Bantam | ||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||
(1769) door de Friese edelman Onno Zwier van Haren wordt door hem om twee redenen van zijn corpus uitgesloten: Van Haren schreef het in de tijd van vóór de staatskolonie Nederlands-Indië en Van Haren leefde niet in Indië, hij verbleef er zelfs niet. Deze auteur had echter een sterk engagement met Indië, evenals zijn broer Willem van Haren die verontwaardigd over de Chinezenmoord van 1740 schreef. Onno Zwier bewonderde gouverneur-generaal Johannis Camphuys en beschreef diens leven. Ook zijn treurspel Agon vertoont dat sterke engagement. Mijns inziens wordt deze tragedie in studies te sterk benaderd vanuit het genologische standpunt, d.w.z. als een ontwikkelingsfase in het genre van het Frans-classicistische treurspel, of vanuit het biografische standpunt: het zou een familiedrama zijn; de vadermoord die erin plaatsvindt zou symbolisch zijn voor de beschuldiging door zijn dochters en schoonzonen van incest, die leidde tot Van Harens maatschappelijke val. Wie de tekst historischer leest vindt een uiterst scherpe visie op de handelwijze van de Compagnie in Oost-Indië, vooral op de sluwe interventiepolitiek bij troonsopvolgingen, en niet mis te verstane kritiek op de ongebreidelde hebzucht van de VOC-dienaren waarvoor zij zelfs hun godsdienstige principes overboord zetten.Ga naar eind8 Binnen mijn werkdefinitie behoort de Agon zeker tot de Indisch-Nederlandse literatuur. Reeds in de Compagniestijd vindt men zulke met Indië geëngageerde, expressieve teksten, meestal overigens geschreven door mensen die er wel kortere of langere tijd geleefd hebben. Vanaf ca. 1600 tot heden is er een zekere continuïteit in vormgeving en thematiek waar te nemen: er zijn teksten over korter- of langerdurendende gemengde relaties en over de kinderen uit die relaties geboren; over goena-goena en stille kracht; over de bedenkelijk geachte moraal van de Indische samenleving (waaronder de vrijere seksualiteit), over de sociale en raciale verhoudingen in deze samenleving, over de ideologie van expansie, kolonisatie en dekolonisatie. Deze laatste motieven worden door Reinier Salverda ‘the moral concern’ van de Indisch-Nederlandse literatuur genoemd.Ga naar eind9 Naar de continuïteit in de vormgeving is nog weinig substantieel onderzoek verricht, maar het ziet er naar uit dat ook in de formele presentatie van teksten (in epistolaire, beschrijvende, anecdotische, verhalende, dialogische en spreekstijl) een zekere continuïteit niet te ontkennen valt - al zou ik absoluut niet zover willen gaan als de Noord-Amerikaanse geleerde E.M. Beekman die recentelijk de gehele Indisch-Nederlandse literatuur onder de noemer van de ‘Attische stijl’ wilde brengen.Ga naar eind10 Concluderend kom ik tot mijn tweede, ook niet zo schokkende maar voor mij essentiële, stelling: Tot de Indisch-Nederlandse literatuur behoren de expressieve teksten die een sterk engagement hebben met Indië en het Indische, d.w.z met Oost-Indië (VOC-tijd), Nederlands-Indië (ca. 1800-1950) en Indisch Nederland | ||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||
(ca. 1950-heden). Er is continuïteit, vooral van de thematiek en in mindere mate ook van de vormgeving, in de teksten van de pre-koloniale, koloniale en post-koloniale fasen van deze Indisch-Nederlandse literatuur. | ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|