| |
| |
| |
| |
| |
| |
‘Hoe ook in 't verre Oost 't Oranje Boven spreekt’
Kroningsverzen voor Wilhelmina
Peter van Zonneveld
In de vorige eeuw kon geen telgje ontspruiten, geen grafkuil zich sluiten of er werd een toepasselijk gedicht op gemaakt. Honderdduizend verjaardagen moeten met een speciaal voor de gelegenheid vervaardigd vers zijn opgeluisterd. Elke nieuwe spoorlijn werd geopend met een gedicht, iedere echtverbintenis met een gedicht gesloten. En toen de Belgen in 1830 de euvele moed hadden om tegen ons in opstand te komen, daalde een regen van striemende krijgszangen op de muitelingen neer. Men kan daar nu schamper over doen en de kwaliteit van een en ander in twijfel trekken (al moet men de verstechnische bekwaamheid niet onderschatten), het blijft een feit dat de poëzie toen nog een rol van betekenis vervulde in de samenleving, en dat zij bijgevolg als een belangwekkende bron van historische informatie moet worden beschouwd.
Wat de inhuldiging van Wilhelmina betreft, kon men terugvallen op een traditie die bijna de hele negentiende eeuw omspande. Drie vorsten (en een koningin-regentes) waren haar voorgegaan. Onze eerste koning, Lodewijk Napoleon, was een Fransman. Hij mag dan, in de woorden van Simon Schama, de Nederlandse troon beklommen hebben met het enthousiasme van een masochist die op een spijkerbed springt, de verzen die bij zijn inhuldiging geschreven werden, tellen eigenlijk niet mee. Nee, we beginnen bij het Oranjehuis. Toen onze Willem I op 30 november 1813 te Scheveningen voet aan wal zette, spoelde een stortvloed van vreugdeverzen hem al dadelijk tegemoet. Iedereen die een ganzenveer kon vasthouden, beproefde zijn krachten om de nieuwe soeverein een passend welkom te bereiden. De grootste dichter van die dagen, de orangist Willem Bilderdijk, zong hem toe:
Vorst, voor wien de harten blaken,
Stijg, gezegend, stijg ten throon!
U, die ons geluk zult maken,
Voegt de schittering der kroon.
Bilderdijk sloeg het neerdalen van het ‘praalgesteent’ op de ‘helden- | |
| |
kruin’ in het najaar van 1813 reeds met welgevallen gade, ofschoon de eigenlijke inhuldiging pas op 30 maart 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam plaatsvond. Over het Nederlandse volk heet het:
Wees hun Vader, meer dan Koning!
Neêrland is uw huisgezin.
Niet zijn kroon is uw beloning,
Maar zijn kinderlijke min.
Die Biedermeier-beeldspraak van vader en huisgezin zou de hele negentiende eeuw door blijven klinken. Vader Willem werd in de strijd tegen de opstandige Belgen door het voltallige volk gesteund, maar zijn halsstarrige houding tijdens de nasleep daarvan, en zijn voorgenomen huwelijk met een katholieke Belgische hofdame noopten hem in 1840 om af te treden. Zijn zoon, de held van Waterloo en de strijd tegen de Belgen, nam op 28 november van dat jaar als Willem II zijn plaats in. Alle inhuldigingsverzen maken melding van zijn heldendaden op het slagveld. De vreugde werd zó ver gedreven, dat men zelfs ten aanzien van de armen wel een oogje dicht wilde knijpen, getuige het gulle aanbod:
Hoe luidkeels ge ons tot juichen noodt,
Geringen! Geeft maar toe aan spelen;
Ontkleedt vrij boomen, vormt prieëlen
Van 't groen dat u november bood.
Veel kan dit in dat jaargetijde niet geweest zijn, zou je denken, maar toch was de hoofdstad luisterrijk versierd. Deze ervaring kon men goed gebruiken toen nog geen negen jaar later, op 12 mei 1849, de nieuwe koning Willem III de weg naar de Nieuwe Kerk insloeg. Nu gaf een veel gunstiger seizoen, samen met een goed doorstaan revolutiejaar aanleiding tot bespiegelingen van geheel andere aard: het bijeengebrachte bloemfestoen zou vergaan, maar niet het ‘Hollandsch bloed, / Waarmeê het Neêrlandsch volk zijn troon zal onderschragen’. In de jaren die volgden zullen sommigen veeleer gewenst hebben, de poten onder de troon van de eigengereide koning door te zagen, maar toen was alles nog pais en vree. Op die mooie lentedag was het devies, naar het woord van C.G. Withuys:
Ontbloot de kruin! De Koning naakt!
Hij komt, nog in de kracht der jaren;
Zoo noodig, om de rijksbezwaren
Te torschen, die hem 't lot vermaakt.
Meer dan veertig jaar, tot zijn dood in 1890, heeft hij het land geregeerd. Het was een tamelijk welvarende periode, ook al omdat het land niet meer door krijgsgewoel werd opgeschrikt, behalve dan in het verre Indië, waar in 1873 de Atjeh-oorlog uitbrak. De economische groei
| |
| |
ging echter gepaard met toenemende sociale problemen en de opkomst van socialisten en anarchisten. Na de dood van koningin Sophie, die hem een aantal zonen had geschonken, hertrouwde de bijna 62-jarige vorst in 1879 met de twintigjarige Duitse prinses Emma van Waldeck-Pyrmont. Kort daarop overleed prins Hendrik de Zeevaarder, de enige broer van de koning, de enige Oranje ook die in de negentiende eeuw een reis naar Indië heeft gemaakt. Een paar maanden later stierf kroonprins Willem in Parijs. Nu werd zijn jongere broer Alexander, die ongehuwd was en een zwakke gezondheid had, prins van Oranje. Wanneer deze ongehuwd zou overlijden, en wanneer het tweede huwelijk van Willem III kinderloos bleef, dan zou het Oranjehuis in rechte lijn uitsterven. In dat geval zou een Duitse kroonpretendent van een der zijtakken aanspraak kunnen maken op de Nederlandse troon. Zover is het, zoals wij weten, niet gekomen. Kroonprins Alexander stierf in 1884 weliswaar ongehuwd en kinderloos, maar Emma schonk in 1880 het leven aan een dochtertje, Wilhelmina. Toen Willem III in 1890 het moede hoofd neerlegde, werd de tienjarige Wilhelmina koningin. Emma nam als regentes het gezag in naam van haar dochtertje op zich. De dichter P.A.M. Boele van Hensbroek beschreef deze situatie aldus:
Toen stierf de grijze koning.
't Was bij zijn open graf,
Dat met een kus de vorstenvrouw,
Den schepter van goud, omfloerst van rouw,
Aan het blozende dochterlijn gaf.
Het dochterlijn gaf den gouden
Den zwaren schepter haar weer.
‘Ach moeder,’ zei ze, ‘dat Gij hem bewaar!
Voor ik groot zal zijn komt nog zoo menig jaar,
Ik ben nog zoo jong en zoo teer.’
Ook in Indië zijn al deze gebeurtenissen met grote belangstelling gevolgd. Er zou heel wat te vertellen zijn over Oranje en de Oost, maar dat ga ik nu niet doen. We nemen de draad op in 1893. Vanaf 1885 was de verjaardag van Wilhelmina, ‘lieveling en knuffelkind van de natie’, zoals Fasseur haar noemde in zijn gedegen en tegelijk onderhoudende biografie, ook in Indië als een nationale feestdag gevierd. Aanvankelijk heette dit feest ‘Prinsessedag’, maar sinds 1891 sprak men van ‘Koninginnedag’. Zo verscheen op 31 augustus 1893 een speciaal feestnummer van het Bataviaasch Nieuwsblad, waarvan P.A. Daum redacteur was. In zijn redactioneel commentaar schetst hij de succesvolle opkomst van deze nationale feestdag rond ‘dit teere spruitje van den Oranjeboom’. Hij informeert zijn lezers over de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het nu dertienjarige koninginnetje, over haar ‘teere, maar ongeschokte gezondheid’, haar ‘lieftallig gelaat’, haar na- | |
| |
tuurlijkheid en oprechtheid, haar ingenomenheid met het Nederlandse volk en de trots die zich in haar ontwikkelt op haar waardigheid van vorstin over onze natie. Een jonge vrouw aan het hoofd der regering mag dan zijn schaduwzijden nebben, aldus de redacteur, maar de lichtzijde van de zaak is dat juist zij de verbondenheid met het Vorstenhuis, als symbool van onze vrijheid, onze zelfstandigheid, onze betekenis en kracht, een kans te meer geeft om te blijven voortbestaan. En die gehechtheid acht Daum een waarborg tegen de ultrademocratie enerzijds, en tegen autocratie en oligarchie anderzijds. Daarom stemt hij ook van harte in met ‘het geestdriftvol “Leve de Koningin!” dat allerwege wordt gehoord, waar Holland's driekleur wappert’.
Deze speciale aflevering van het Bataviaasch Nieuwsblad bevat een viertal feestliederen, waarvan het eerste niet ondertekend is. Men zou haast denken dat dit vers door Daum zelf werd geschreven. Het herinnert aan de rouw waarin het Oranjehuis werd gedompeld, maar ook aan het licht in de duisternis, het nieuwe begin met de jonge vorstin. Er is slechts een kleine toespeling op de Oost:
Met vreugdevolle dankbre tonen,
Den feestgloed op het blij gelaat,
Viert Insulind', als Neerlands zonen,
Uw dag, die boven alle gaat!
De Apeldoornse dichter J. van der Lof, van wie twee lofdichten in deze krant werden afgedrukt, wijst ook op dat nieuw begin, met regels als ‘De liefste Vorstinne van edelen stam,/ Met wie hoop en leven in Nederland kwam’. Het langdurige verbond tussen vorstenhuis en vaderland is ook een van de steeds terugkerende motieven in dit genre, hier als volgt verwoord: ‘Al vloden reeds eeuwen als schaduwen heen,/ Oranje en Neerland, zij blijven steeds één’. In zijn verwijzingen naar de koloniën overtreft hij zelfs de koloniale redacteur van het eerste vers:
O, groei' onze liefde tot U immer aan,
Bij welvaart, bij vrede en rust,
En moge die vrede zijn tenten opslaan,
Welhaast op den Atjehsche Kust.
Over de vaderlandse driekleur heet het: ‘En waar g' u vertoont in het Oosten of West,/ Breng zegen, beschaving en heil, waar g' U vest’. Zijn tweede bijdrage, op de wijs van het Wilhelmus, vestigt nog eens nadrukkelijk de aandacht op de sekse van het staatshoofd:
Al is er dan geen Willem,
Die wij, of w' oud of jong zijn,
Tenslotte is er een ‘Koninginnelied’, overgenomen uit de Kindercourant
| |
| |
van Soerja Soemirat, een samenzang van jongens en meisjes, waarin het mannelijk geslacht zich garant stelt voor de verdediging van vorstin en vaderland, terwijl de bijdrage der jonge vrouwen meer gezocht moet worden op het terrein der bloemschikkunst:
Wij, meisjes van dit Oosterstrand, doen meê;
Wij vlechten haar een bloemenband, hoezee,
Al is 't prinsesje nu nog klein,
Eens zal zij Neêrlands moeder zijn.
Tot zover de koninginnedag van 1893. Wie in de Indische kranten van vijf jaar later op zoek gaat naar kroningsverzen, zal maar weinig van zijn gading vinden. Aan de inhuldiging van de vorstin in het moederland wordt zeer veel aandacht besteed, vaak via telegrammen, met heel actuele informatie dus. Ook de kroningsfeesten in Indië worden uitbundig beschreven. Medewerkers in steden als Bandoeng, Soerabaja, Semarang, Djokjakarta en Medan sturen hun verslagen naar verschillende periodieken. De middenstand laat zich evenmin onbetuigd: portretten, beelden, ja zelfs ‘naar het leven voltooide’ bustes van de vorstin worden onder de aandacht gebracht. Hotels en restaurants adverteren met speciale diners en arrangementen. Het Nederlands Indisch Sigaren Magazijn blijkt een uitstekend sigaartje, merk Huldiging, te hebben ontvangen en wijst haar clientèle bovendien op ‘mooie Japansche waaiers met portret van H.M. de Koningin, à 60 cts’. Draperieën, guirlandes, linten, vlaggendoeken, alles in oranje of rood, wit en blauw. De aangeboden dranken variëren van Oranjebitter tot Wilhelmina-water. Er is zelfs een pianostemmer te Semarang, de heer A. Ott, die de lezers van De Locomotief al op 23 augustus, twee weken voor de inhuldiging, onder de wat weemoedige, doch niet onrealistische kop ‘Na de kroningsfeesten’ met vooruiziende blik op het bestaan van zijn bedrijf attendeert. Zo nu en dan vangt men ook nog een glimp op van wat de inheemse bevolking nu van al deze festiviteiten vindt, getuige een ingezonden stuk in de Java-Bode van 22 augustus:
Geachte redacteur,
Reeds met een enkel woord werd door u krachtig aangedrongen op het nemen van maatregelen om de inlanders te overtuigen dat het niets dan ellendige laster is dat het gouvernement op straffe van mishandeling enz. van hen zou eischen het vlaggen en het zich tooien met driekleurige of oranje-lintjes. Want inderdaad, het is noodig dat dit den armen stumpers worde duidelijk gemaakt.
Ik was zoo goed niet of ik moest mijn ganschen bediendenstoet - ik deed het op verlangen van mijn vrouw - voorzien van
| |
| |
Boven: Advertenties uit de Java-Bode 23 augustus 1898.
Onder: Advertentie uit De Locomotief 29 augustus 1898.
| |
| |
lint en vlaggetjes. Het is den menschen niet uit het hoofd te praten dat zij, zonder die sierselen, zullen worden gemolesteerd. Ik vraag mij zelf af of het plaatselijk bestuur zich niet een oogenblik kan ontrekken aan de beslommeringen, welke het lidmaatschap van het feestcomité hem op de schouderen legt, om aan commandanten en adjudanten behoorlijke bevelen te geven, welke de inlandsche bevolking tot rust stemmen.
Op woensdag 31 augustus gaf de Java-Bode een op stevig papier gedrukt feestnummer uit, versierd met een portret van de koningin en met gekleurde ornamenten. Het bevat een proclamatie van de vorstin zelf, toespraken van zowel Europese als Indonesische gezagsdragers (de laatste tweetalig weergegeven, zowel in het Maleis of Javaans als in het Nederlands), verslagen van de feestelijkheden tot dan toe en een lijst van de gelukkigen, wien een koninklijke onderscheiding te beurt is gevallen. Kroningsverzen zoekt men er echter tevergeefs. Daarvoor moet met de gewone editie van de dag ervoor opslaan. Die opent met een redactioneel van Daums plaatsvervanger De Laat de Kanter, waarin onder meer gewaarschuwd wordt voor socialistische en anarchistische opruiing, en voor het ‘roode spook der revolutie’ dat in Europa de kop opsteekt. Deze aflevering bevat twee verzen: een gedicht op de vaderlandse vlag, en een feestzang, ‘in allen eerbied gewijd aan Hare Majesteit Koningin Wilhelmina’. De auteur weet een verrassend verband te leggen tussen data die voor het vorstenhuis van belang zijn en zijn eigen persoonlijke geschiedenis: de sterfdag van Willem III was eens zíjn trouwdag, de dag dat Wilhelmina belijdenis deed is zíjn verjaardag, en op de dag van de inhuldiging is zíjn vrouw jarig. Niets is toeval. Alleen het slot van dit omvangrijke, achtentachtig regels tellende dichtstuk verwijst naar de kolonie:
Aanvaard dit korte lied, mij in het hart gegeven.
't Zij u een klein bewijs hoe ook in 't verre Oost
't Oranje Boven spreekt, Uw beeldt'nis wekt ten leven,
En 't blanke en bruine ras zich in uw heil verpoost.
In het Soerabaiasch-Handelsblad van 30 augustus heeft de auteur van het zojuist genoemde poëem over de vaderlandse driekleur een meer dan honderd verzen lang gedicht gewijd aan de inhuldiging. Onder de titel ‘'t Is dag!’ bezingt hij allereerst de nachtzijde van de geschiedenis van het vorstenhuis door alle sterfgevallen sinds de dood van koningin Sophie op sombere toon onder de loep te nemen, om dan uiteindelijk de dageraad te bejubelen die met de troonsbestijging van de jeugdige vorstin is aangebroken:
Op dus van Eems tot Scheldemonden
In Oost en West tot Hem, der vorsten Koning,
| |
| |
‘Kroningsfeest te Soerabaja’ (in: Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Amsterdam 1981, p. 142).
| |
| |
Dat zijn genâ beschermend haar omzweve
Haar, Wilhelmina, Haar, ons aller hope!
Dat Zijne kracht Haar sterkend moog doorwaren
Haar, Wilhelmina, onze Koningin!
De oogst aan specifiek Oost-Indische verzen moge, wat de kranten betreft, dan erg mager zijn, veelvuldig wordt verwezen naar of geciteerd uit de gedichten die Nicolaas Beets en H.J.A.M. Schaepman aan de jeugdige vorstin hebben gewijd. Beets, nu veelal aangeduid als ‘de grijze bard’, was geboren in het jaar dat Willem I werd ingehuldigd en had in zijn lange leven een nauwe band met het vorstenhuis opgebouwd. Hij was bevriend met Willem III en kende ook de jonge koningin van zeer nabij. Nu wist hij aan zijn bijkans verroeste lier nog een vrome cantate te ontwringen:
Eerbied voor uw jeugd en jonge jaren,
Eerbied voor uw vroege koningskroon;
Eerbied voor uw deugd en reine zeden,
Eerbied voor den koninklijken moed,
Waar Gij 't zorglijk pad meê op wilt treden,
Aan de hand van God, die U behoed'!
Schaepman, de voorman van het katholieke volksdeel, schreef een afzonderlijk uitgegeven ‘Kroningslied’ waarin alle thema's en motieven van de negentiende-eeuwse kroningsverzen lijken samen te komen: van het groots verleden tot het blijde heden, van vrijheid, heerlijkheid en zefstandigheid tot eendracht en godsvrucht. Het 26 pagina's lange dichtstuk opent aldus:
Een lied voor U, mijn Koningin!
U, Wilhelmina van Nassouwe,
Mijn eerbied, liefde, hulde en trouwe,
Gij wijdt een nieuwen eeuwkring in;
Nu de oude in neev'len weg gaat vagen,
Doet Gij de Oranjezonne dagen
In vredelicht en glorieschijn,
Gij, ons Oranjemaagdelijn,
Nu onze hooggezeten Vrouwe,
Wier rijk de zonne steeds verlicht,
De sawahs ginds en hier de gouwe,
Vulkanen ginds, hier 't vergezicht
En tegen het eind van zijn omvangrijke vers stelt de dichter vast:
Gij, Koningin, die met Uw lieflijk licht
Uw jongen dag doet jubelen en blozen,
| |
| |
Gij vraagt geen strijd en houdt geen hooggericht,
Gods liefde heeft U voor uw volk gekozen,
Gij zijt de liefde, uit heel 't verleden bloeit
De liefde, die uw volk voor U ontgloeit.
Bij alle eenheid in de kroningsverzen openbaart zich hier één belangrijk verschil: het wapengekletter dat ons uit de verzen voor Willem I en II nog zo veelvuldig tegemoet klinkt, en dat zich bij de troonsbestijging van Willem III al veel minder deed horen, blijkt intussen geheel verstomd: het heeft plaatsgemaakt voor de liefde. Was Willem I de vader van het Hollandse huisgezin, Wilhelmina is de jeugdige moeder daarvan geworden. Haar komst heeft de glorie van het nieuwe: zij is jong, zij is een vrouw, hetgeen na de oude norse Willem III voor velen een verademing moet zijn geweest, een bevestiging van eigen jeugd en levenskracht, een symbool ook van de nieuwe eeuw die zich aandiende. Zo straalt de glans die men de troon verleent uiteindelijk weer terug op degenen die zich er omheen scharen, zowel in Nederland als in Indië. Opmerkelijk is dat de dichters in Holland bijna nog meer aandacht aan de koloniën besteden dan de poëten in de Oost. Die laten vooral zien dat men zich in Indië juist in deze feestelijke dagen heel sterk verbonden voelde met het moederland, een term die door de inhuldiging van Wilhelmina een nieuwe, bijna letterlijke betekenis heeft gekregen.
| |
Bibliografie
Bataviaasch Nieuwblad 1893 en 1898. |
Beets, Nicolaas, ‘H.M. Wilhelmina's komst tot den troon’. In: Gedichten. Leiden: Sijthoff, z.j., pp. 207-215. |
Deli-Courant 1898. |
Ditzhuyzen, R.E. van. Oranje-Nassau. Een biografisch woordenboek. Haarlem: Becht, 1992. |
Fasseur, Cees. Wilhelmina. De jonge koningin. [Amsterdam]: Balans, 1998. |
Java-Bode 1898. |
De Locomotief 1898. |
De Preanger-Bode 1898. |
Schaepman, H.J.A.M. Kroningslied. Z. pl., 1898. |
Soerabaiasch-Handelsblad 1898. |
Zonneveld, Peter van. ‘Ontbloot de kruin! De Koning naakt! Kroningsverzen in vroeger dagen’. In: NRC-Handelsblad 25 april 1980. |
|
|