Indische Letteren. Jaargang 13
(1998)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||
Islam en politiek in Nederlands-Indië
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||
Facs. van de Arabische tekst van de heilbede voor Wilhelmina (UB Leiden, Oosterse hs.).
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||
worden voorgelezen. Deze heilbede raakt het hart van de verhouding tussen islam en staat in Indië en vormt het centrale deel van mijn bijdrage. Voor een juist begrip van het lezen van zo'n bede begin ik met enige opmerkingen over dit gebruik.
In de gehele islamitische wereld was en is het gebruikelijk om op vrijdag na de preek in de moskee een heilbede uit te spreken. In Nederlands-Indië aan het einde van de negentiende eeuw was de meest normale gang van zaken dat deze bede werd uitgesproken voor het welzijn van alle gelovigen, maar soms werd deze ook weggelaten. Op sommige plaatsen werd er gebeden voor het welzijn van de regenten, die soms als het hoofd van de islamitische gemeenschap in hun regentschap werden beschouwd, en in een enkel geval werd deze heilbede zelfs voor de Ottomaanse sultan uitgesproken in zijn hoedanigheid van leider van de umma, de wereldwijde gemeenschap der gelovigen.Ga naar eind3 Belangrijk is hier te benadrukken dat het uitspreken van dit gebed een politieke lading heeft, omdat deze doa een middel is om loyaliteit aan de overheid tot uitdrukking te brengen. In bepaalde gevallen kan het noemen of juist opzettelijk niet noemen van een bepaalde heerser aanleiding geven tot grote conflicten; zo was bijvoorbeeld het opzettelijk noemen van de Ottomaanse sultan een duidelijke uiting van pan-islamitische, en daarom anti-koloniale, sympathieën. Hoewel ik nu de situatie van honderd jaar geleden beschrijf, staat dit alles minder ver van ons af dan wellicht in eerste instantie wordt aangenomen. Ook in Nederland heeft het al dan niet noemen van de naam de van de Marokkaanse koning Hassan II in de bede na de preek herhaaldelijk tot grote wrijving geleid binnen de Marokkaanse gemeenschap in Nederland.Ga naar eind4 In dit verband wijs ik ook op een televisie-optreden van de vooraanstaande parlementariër F. Bolkestein, waarin deze als zijn mening te kennen gaf dat het uitspreken van de heilbede voor koning Hassan door Marokkaanse moslims in Nederland een belemmering vormt voor hun succesvolle integratie; hij hoopte dan ook dat deze moslims na verloop van tijd de bede in de moskee voor koningin Beatrix zouden gaan uitspreken (NRC Handelsblad, 21 mei 1997). | ||||||||||||||||||||||||
De bedeDe door Sayyid Uthman gemaakte heilbede voor Wilhelmina werd uitgesproken tijdens de vrijdagsdienst op 2 september 1898 in de moskeeën over geheel Java en Madura. Sayyid Uthman zelf las de heilbede voor in de moskee van Pekojan, de Arabische wijk in Batavia. Hij deed dit in de taal waarin hij de tekst had geschreven, het Arabisch, waarna het gebed door de hoofdpanghulu in het Maleis werd vertaald. Ik citeer hier de gehele tekst in een - naar mijn smaak enigszins bombastische - Nederlandse vertaling die ik aantrof in het aan koloniale zaken gewijde | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||
weekblad Insulinde van 11 oktober 1898.Ga naar eind5 De tekst van de heilbede luidt als volgt: O Heer, wiens verzorging voortreffelijk is; Bezitter van al het noodige voor Uw zwakke dienaren; Bezitter van het Koninkrijk der hemelen en aarde! Gij zijt het die beter dan wij al het zichtbare en verborgene weet. Duidelijk is dat Sayyid Uthman in deze islamitische heilbede een zeer positief beeld van de koloniale overheid - en in het bijzonder haar islam-politiek - schetst. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||
ProtestenIn het licht van de soms gespannen verhouding tussen islam en staat in Indië is het opmerkelijk dat een vooraanstaande islamitische leider met een ‘nationale’ reputatie zo duidelijk en zo openlijk - nota bene in de moskee! - zijn volledige politieke loyaliteit aan het gouvernement en het vorstenhuis tot uitdrukking brengt. Als voorbeeld van deze problematische relatie noem ik hier de bloedige confrontatie tussen gouvernement en boeren onder aanvoering van lokale moslimse leiders, die slechts tien jaar tevoren in Banten had plaatsgevonden en ongetwijfeld nog vers in het geheugen lag. Het is dan ook geen verrassing dat deze heilbede leidde tot vele protesten onder de islamitische bevolking, in het bijzonder onder de pan-islamitisch georiënteerde Arabieren. De hele kwestie liep vrij hoog op, en betekende voor Sayyid Uthman een enorm verlies aan prestige, dat hij nooit meer heeft kunnen herwinnen.Ga naar eind6 Achteraf gezien lijkt het gemakkelijk voorspelbaar te zijn geweest dat een dergelijke heilbede tot protesten zou leiden, en ook Sayyid Uthman zal zich van het sensitieve karakter van deze doa bewust zijn geweest. Om verschillende redenen echter is het verklaarbaar waarom hij dit gebed toch heeft gemaakt en verspreid. In de eerste plaats paste een dergelijke positieve houding ten opzichte van het gouvernement binnen Sayyid Uthmans opvattingen over islam en staat, die geheel in lijn zijn met de klassieke islamitische staatsfilosofie. Deze opvatting komt er grosso modo op neer dat elke vorm van regering beter is dan anarchie, en dat zolang de moslimse bevolking in staat is haar religie zonder interventie van de staat te belijden, de moslims de overheid moeten gehoorzamen. Deze houding heeft Sayyid Uthman gedurende zijn gehele loopbaan in diverse geschriften en openbare optredens uitgedragen, bijvoorbeeld op een vergadering van de Sarekat Islam vereniging in Solo op 23 maart 1913, dus vlak voor zijn overlijden in januari 1914. Tijdens deze vergadering benadrukte Sayyid Uthman onder meer dat men zich moest onderwerpen aan verschillende gezagsdragers, zoals de vorst, de politie-ambtenaren, en de hoofden.Ga naar eind7 Een andere reden waarom Sayyid Uthman ondanks de te verwachten protesten deze heilbede toch maakte, is van meer persoonlijke aard. Het initiatief om Sayyid Uthman voor dit doel te benaderen kwam van een zekere dr. F.W.M. Hoogenstraaten die, na het behalen van zijn doctoraat aan de Leidse Hogeschool in 1858 op een proefschrift over schurft, sinds 1861 als arts werkzaam was in Batavia. Deze persoon kende Sayyid persoonlijk en had zichzelf als een zeer invloedrijk man voorgedaan, die in staat mocht worden geacht in ruil voor de gevraagde dienst een koninklijke onderscheiding voor Sayyid Uthman te regelen. Bovendien wist Hoogenstraaten de resident van Batavia, jhr. H. de Koek, voor zijn initiatief te winnen. Toen de resident uiteindelijk het verzoek tot het maken van het gebed concreet tot Sayyid Uthman richtte, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||
Sayyid Uthman met koninklijke onderscheiding (in: Weekblad voor Indië 10 (1913/1914), p. 1124).
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||
durfde deze niet te weigeren en accepteerde hij dit voorstel.Ga naar eind8 Zonder twijfel zal het vooruitzicht van een lintje de mogelijke bedenkingen die Sayyid Uthman gehad mocht hebben, hebben weggenomen en hem tot inwilliging van het verzoek van de resident hebben bewogen. Immers, veel vooraanstaande Arabieren in Nederlands-Indië vóór hem hadden ook een koninklijke onderscheiding gekregen,Ga naar eind9 en ijdelheid was Sayyid Uthman niet vreemd: op de enige van hem bewaard gebleven foto pronkt pontificaal het lintje dat hij een jaar later inderdaad kreeg. | ||||||||||||||||||||||||
De koloniale islam-politiekNa deze opmerkingen over Sayyid Uthmans beweegredenen, richt ik nu mijn aandacht op de rol van het koloniale bestuur in deze kwestie. Zoals bekend, is de relatie tussen de islam en het gouvernement nooit een gemakkelijke geweest. In een populair overzichtswerk over Nederlands-Indië in de twintigste eeuw, getiteld Daar wèrd wat groots verricht... (1941), publiceerde de Utrechtse hoogleraar in de instellingen van de islam, W.J.A. Kernkamp (1899-1956), een curieuze gedachtegang over deze relatie. In dit boek verzuchtte de hoogleraar hoe jammer het was dat de Verenigde Oostindische Compagnie bij haar komst in de archipel de islam niet met wortel en tak had uitgeroeid en gaandeweg de bevolking van geheel Indië had gekerstend. Ik laat nu deze geleerde zelf aan het woord: Het politieke en sociale belang van het belijden, van den aanvang der Kolonisatie af, door de inheemsche bevolking van het Christendom is inderdaad onmiskenbaar: geen fanatiek Pan-Islamisme ware ooit te vreezen geweest, geen Heilige Oorlog, geen last van hadji's, geen binding der bevolking aan bekrompen Moslimsche godsdienstgeleerden, geen polygamie, geen verstooting, enz. Dit alles, als onze voorouders wat ‘energieker’ het Christendom hadden verbreid!Ga naar eind10 De vigerende islam-politiek aan het einde van de negentiende eeuw kwam er in hoofdlijnen op neer dat het gouvernement, geheel in lijn met de liberale traditie in het moederland, een neutrale houding ten opzichte van de islam innam. De grote architect van deze politiek was C. Snouck Hurgronje (1857-1936), de beroemde adviseur voor Inlandse en Arabische zaken, die de islam in twee delen verdeelde: een zuiver religieuze kant en een politieke kant. In religieuze zaken moest de overheid zich zoveel mogelijk afzijdig houden. Dit impliceerde dat bijvoorbeeld de regelgeving met betrekking tot de bedevaart naar Mecca onder invloed van Snouck aanzienlijk werd versoepeld. Zag men aan | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||
het begin van de negentiende eeuw doorgaans in elke uit Mecca teruggekeerde pelgrim nog een potentiële onruststoker, voorgegaan door de wat mildere houding van de honorair adviseur voor Inlandse zaken Karel Frederik Holle (1829-1896),Ga naar eind11 maakte Snouck duidelijk dat deze hadji's niet per se als staatsgevaarlijk moesten worden beschouwd en dat repressieve maatregelen ten aanzien van de bedevaart naar Mecca slechts militantie in de hand zou werken. Moesten de moslims in Indië volgens deze politiek dus in religiosis volledig worden vrijgelaten, anders lag dit wanneer zij zich met politiek inlieten. Tegen politieke aspiraties van de islam moest het gouvernement krachtig optreden, indien nodig zelfs met militaire middelen, zoals in het geval van het islamitische fanatisme in Aceh.Ga naar eind12 Tegen de achtergrond van deze conceptuele tweedeling van de islam moet de houding van het koloniale bestuur ten opzichte van de heilbede voor Wilhelmina worden begrepen. Tijdens een vergadering van de Raad van Indië op 22 oktober 1897 was reeds de vraag gerezen of naar analogie van de christelijke bede ‘het niet mogelijk zou wezen om ook bij de godsdienstoefening van het Islamitische gedeelte van Harer Majesteits onderdanen de troonsbestijging te doen gedenken en gebeden tot Allah voor Hare Majesteit te doen opzenden’. Snouck Hurgronje werd om advies in deze kwestie gevraagd en had afwijzend gereageerd, omdat volgens Snouck het initiatief voor een dergelijk gebed bij de islamitische voorgangers zelf moest liggen en niet van het Europese gezag moest uitgaan. Bovendien zou dit gebed in het Arabisch moeten plaatsvinden en derhalve voor het grootste deel van de bevolking onbegrijpelijk zijn.Ga naar eind13 Zoals we gezien hebben, werd Snoucks advies niet opgevolgd en werd het gebed toch uitgesproken, zonder dat het door de autoriteiten werd tegengehouden. Ook lag, zoals gezegd, het initiatief voor het uitspreken van deze heilbede bij een Nederlander, dokter Hoogenstraaten, en speelde de resident van Batavia, jonkheer De Koek, een beslissende rol. Al met al lijkt het gerechtvaardigd te zeggen dat het uitspreken van deze heilbede voor Wilhelmina in de moskeeën geen spontane uiting van aanhankelijkheid van de islamitische bevolking was, maar eerder een bewuste poging van het koloniaal bestuur om de loyaliteit onder de moslims in Indië te bevorderen, op het moment dat een nieuw symbool van de Nederlandse macht werd geïnstalleerd. In het licht van de zojuist kort geschetste vigerende islam-politiek aan het einde van de negentiende eeuw, is deze inmenging op puur godsdienstig terrein op zijn minst opmerkelijk te noemen, omdat dit niet met deze politiek spoorde. Snouck HurgronjeGa naar eind14 kon zich ruim een jaar later nog boos maken over ‘het op instigatie van het bestuur destijds door Sajjid Oethman gemaakte gebed voor het heil der Koningin’! | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||
De koninklijke onderscheidingVoor Sayyid Uthman waren de gevolgen van het uitspreken van de heilbede groot; hierboven meldde ik reeds dat hij door de hele kwestie een groot verlies aan prestige onder de moslim-bevolking leed; zelfs werd hij door tegenstanders ‘vriend van de ongelovigen’ genoemd. Maar de kwestie had ook een ander gevolg voor hem. Op 20 september 1898 schreef de Leidse hoogleraar in het Arabisch, M.J. de Goeje (1836-1909), een brief aan de Minister van Koloniën, J.Th. Cremer (1847-1923), over de verdienstelijkheid van Sayyid Uthman. De Goeje was hiertoe aangezet door de hem onbekende heer Hoogenstraaten in Batavia, die blijkbaar inderdaad een lobby voor een lintje voor de Sayyid was begonnen. In zijn brief aan de minister stelde De Goeje voor Sayyid Uthman een koninklijke onderscheiding te geven vanwege zijn loyaliteit in het algemeen, en meer in het bijzonder omdat ‘de Seyid ter gelegenheid van de aanvaarding der Regeering door H.M. de Koningin Wilhelmina eene oproeping tot een plechtigen bedestond op Vrijdag 2 September’ had rondgestuurd. Bij deze brief voegde De Goeje een vertaling van deze heilbede, die diezelfde dag verschenen was in de Oprechte Haarlemsche Courant.Ga naar eind15 In antwoord op deze brief deelde de minister op 24 september mee dat hij hierover advies zou inwinnen bij de Gouverneur-Generaal.Ga naar eind16 Helaas heb ik niets meer kunnen vinden over de verdere besprekingen rond het toekennen van de koninklijke onderscheiding, maar feit is dat Wilhelmina op 31 augustus 1899 Sayyid Uthman benoemde tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het daarbij behorende kruis werd op 5 december 1899 zonder enige ceremonie door de resident van Batavia aan de Sayyid uitgereikt.Ga naar eind17 Het feit dat deze uitreiking zonder enig ceremonieel gepaard ging, lijkt bedoeld te zijn geweest om Sayyid Uthman niet opnieuw te etaleren als vriend van de ongelovigen, en aldus zijn tegenstanders nog meer te provoceren. Pogingen om tegenwicht te geven aan het Nederlandse lintje door Sayyid Uthman een onderscheiding van de Ottomaanse sultan te bezorgen zijn nooit geslaagd.Ga naar eind18 Achteraf beschouwd was ook voor het gouvernement deze actie en haar nasleep niet erg gunstig. In de eerste plaats leidde het uitspreken van de heilbede en het toekennen van de koninklijke onderscheiding tot wantrouwen jegens Sayyid Uthman. Hierdoor nam diens vermogen om mediërend op te treden tussen bestuur en moslimse bevolking uiteraard af en werd hij minder bruikbaar voor het gouvernement. Verder zal deze heilbede voor Wilhelmina niet veel hebben bijgedragen aan een grotere loyaliteit ten opzichte van de koloniale overheid onder de moslimse bevolking. Het lijkt waarschijnlijk dat de doorsnee gelovige zich niet bewust was van de politieke betekenis van de heilbede: immers, het gebed werd in het Arabisch uitgesproken en boven- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||
dien werden deze gebeden vaak nogal automatisch en gedachteloos uitgesproken. De regenten, gesteld dat zij zich al bewust waren van het politieke karakter van deze heilbede, waren als koloniale ambtenaren sowieso toch al loyaal aan het gouvernement. Moslims met een vijandige houding ten opzichte van de koloniale overheid, zoals de pan-islamitisch georiënteerde Arabieren, zullen hun houding zeker niet hebben gewijzigd; integendeel, zij zullen deze heilbede eerder als een provocatie hebben opgevat.
Eén punt komt uit deze kwestie duidelijk naar voren - en dit kan wellicht in overweging worden genomen door hedendaagse politici: loyaliteit van moslims aan een niet-moslimse overheid laat zich niet afdwingen en zeker niet in de moskee. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|