Indische Letteren. Jaargang 12
(1997)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Jan Krabbendams De musketier
| |
[pagina 179]
| |
De auteurZoals gezegd heeft Jan Krabbendam veel geschreven en wel met een voorliefde voor historische romans. Hij heeft daar duidelijke denkbeelden over. Een soort van credo lezen we in zijn twee-delige werk (ruim 600 pagina's) Het huis te Laegh of de Witte Wijven dat in 1849 verscheen. In het voorwoord schrijft hij: Het was steeds mijn doel, met mijn geschrijf eenige uren van uitspanning onschuldig te doen doorbrengen, en, als toegift, den lezer tevens een paar bladzijden uit onze schoone Geschiedenis des Vaderlands te herinneren, vooral uit de 16 en 17 Eeuw. Hoezeer toch steken die Eeuwen van heldenmoed, volharding en trouw niet af bij de 18, de Eeuw der hoepelrokken en staartpruiken, der onverzettelijke stijfkoppigheid en onberadene partijhaat. Welk eene frischheid en welk een gloed liggen over de tafereelen der eerstgemelde tijdvakken, welk eene flaauwe matheid over het laatste verspreid! Het is daarom, dat vele mijner Romans en novelles uit den tachtigjarigen strijd genomen zijn. En dan besluit Jan Krabbendam met de woorden: ‘Mogt mijn tijd aan dit opstel gewijd, niet geheel nutteloos besteed zijn!’ Nuttige romans schrijven; daar draait het om bij Jan Krabbendam. Ook in ons boek, De musketier, is dat zijn belangrijkste drijfveer. Ook dat boek is voorzien van een ‘Voorberigt’, waaruit de volgende citaten: De roman, vooral sedert de rigting, die zij in de laatste jaren genomen heeft, terwijl de Schrijvers meer hunne hoogere roeping en de dure verpligting, die op hen rust, begrepen hebben, is nu eenmaal eene behoefte geworden, en onbetwistbaar is het nut, dat zulk een welgeschreven werk stichten kan. En: Even als bij mijne vorige historische romans heb ik de geschiedenis op den voet gevolgd, en de zeden en gebruiken van dien tijd en den toestand der overzeesche gewesten zoo getrouw mogelijk wedergegeven. [...] Of mijne pogingen, om het nuttige aan het aangename te paren, niet gedeeltelijk mislukt zijn?... De tijd zal 't leeren. Krabbendam was zich, gelet op zijn eigen woorden, bewust van de literaire context van zijn tijd. Hier kan ik er niet te diep op ingaan, maar volsta ik met te vermelden dat het genre historische roman in Nederland in de dertiger jaren van de vorige eeuw populair begon te worden, met als bekendste exponenten Jacob van Lennep en A.L.G. Bosboom-Toussaint. | |
[pagina 180]
| |
De musketierDe musketier is een historische soap. Tegen de achtergrond van de eerste jaren van het koloniaal gezag in Nederlands-Indië ontwikkelt zich een verhaal van liefde, trouw, verraad, kwaad en goed, geboorte en dood, met een happy ending. Het historisch verhaal volgt nauwgezet de gebaande paden en verhaalt de bekende gebeurtenissen: de moeizame stichting van Batavia, inclusief de belegeringen van Bantammers en Javanen, de verovering van Banda, de Ambonse moord. Veel couleur locale, natuurbeschrijvingen, direct aangehaalde dialogen, en daarbij een hoog Jan Pieterszoon Coen-gehalte; de verteller was er ‘echt bij’. | |
[pagina 181]
| |
Over het liefdesdrama zal ik iets uitvoeriger zijn. Voor liefhebbers van The Bold and the Beautiful zal het duidelijk worden dat er weinig is veranderd in die bijna anderhalve eeuw die ligt tussen De musketier enerzijds en Brooke en Ridge anderzijds. En als u helemaal niet weet waar ik het nu over heb, dan mist u niets. In 1617 wordt de 18-jarige Johan Meulenvaen in een zeemanskroeg te Hoorn geprovoceerd door een dronken magistratenzoon. In de kroeg wordt uitgebreid het afscheid gevierd van Oost-Indiëvaarders die de volgende dag gaan vertrekken. Het komt tot een gevecht en Johan doodt zijn belager. In paniek monstert hij bij wijze van vlucht aan op het schip en vertrekt de volgende dag. Aan boord bevindt zich de Raad van Indië, Ewout Zwartenberg, en zijn 16-jarige dochter Anna Maria, roepnaam Maria. Johan en Maria, dat is ons liefdespaar. Bij een storm op zee redt Johan Maria van de dood. Na aankomst in Jacatra, krijgen we - in de vorm van ongedwongen dialogen - geschiedenisles: over de VOC, de oorlogen met Spanje en Engeland, de verovering van de Molukken. De Raad van Indië bedankt Johan nogmaals voor het redden van zijn dochter en biedt zijn diensten aan: ‘Als je me ooit nodig hebt....’. Dan volgen er vele bladzijden die we kunnen samenvatten onder de noemer ‘Inleiding in de geografie en geschiedenis van Java en Jacatra’, vol galmende beschrijvingen van ónze jongens en vooroordelen over de ándere jongens. Er wordt dan bijvoorbeeld gesproken over: Die forsche gestalten, die, door eenen tropische zon gebruinde brutuskoppen, prijkende met eenen spitsen baard en knevels, en met den blos van gezondheid op hun sterksprekend, veelal krachtig gelaat, vertoonden een heldenteelt, wien men het duidelijk kon aanzien, dat zij afstamden van de onverschrokken bestrijders van Spanje [...] Hun voorkomen alleen gaf hun reeds een zedelijk overwigt over de Indiërs, (p. 67) En die Indiërs waren daarbij behept met ‘den algemeen bekenden verraderlijken aard der inboorlingen’ (p. 78).
Batavia wordt gesticht en er volgen vele verslagen over die ellendige Bantammers en Javanen die het Nederlands gezag vreemd genoeg maar niet willen accepteren, en de verraderlijke Engelsen die waar het maar mogelijk is de Nederlanders in de wielen rijden. Johan redt een ongure Maleier, die het op hem had gemunt, van de dood, waarop die Maleier hem eeuwige trouw zweert. De Maleier speelt ook nog een rol in een sub-plot: hij vertelt dat zijn zuster tot slavin is gemaakt. Zij draagt de wonderlijke naam Soesa. Johan raakt in Bantamse gevangenschap maar weet te ontsnappen. Hij raakt meer en meer geliefd bij Maria en haar vader; het standsverschil blijft echter - hij is immers slechts een musketier en pa is Raad van Indië. Dankzij Jan Pieterszoon Coen maakt Batavia een periode van snelle | |
[pagina 182]
| |
groei door, wat weer aanleiding geeft voor een grote toestroom van immigranten en avonturiers uit het vaderland. Een van hen is Govert Van Horn, een knap, maar listig tiep, die al snel zijn oog laat vallen op Maria. Op de vraag hoe het hem bevalt op Java, antwoordt deze Van Horn: O, zeer wel [...] wanneer men de hitte, de zwarte meisjes, de muskieten en nog ander ontuig uitzondert, leeft men hier bijna op de Europesche wijze [...] (p. 234) Inmiddels komen we te weten dat ook Maria een slavin heeft; zij blijkt uiteindelijk natuurlijk Soesa te zijn. We hebben hier dus een dubbel gepaarde verhouding, een niet ongebruikelijk verschijnsel bij soaps: Johan en Maria vormen een stel, en hun respectieve slaven eveneens. Alleen Van Horn heeft nog niemand, en dat moet wel tot problemen leiden. En inderdaad, niet zo gering ook. Want Van Horn - de naam zegt het reeds - blijkt niemand anders te zijn dan de in Hoorn door Johan neergestoken magistratenzoon, die ook nog eens verwant is aan Coen. De doden tot leven wekken: in soaps de gewoonste zaak van de wereld. Johan wordt door Van Horn als ‘zijn moordenaar’ ontmaskerd, wordt gearresteerd en verbannen naar Banda. Ver weg is hij van zijn geliefde Maria, die achterblijft met Van Horn in haar buurt. Op Banda gedraagt Johan zich uitermate heldhaftig en wordt bevorderd tot kapitein. Hij verneemt dat Maria is verloofd met Van Horn. Na enige tijd wordt Johan in opdracht van Coen weer teruggehaald naar Batavia. Daar zijn twee plezierige ontwikkelingen: ten eerste blijkt Maria een grondige hekel te hebben aan Van Horn en ten tweede wordt deze laatste overgeplaatst naar Ambon. Het vroegere standsverschil tussen Johan en Maria bestaat niet meer, hij is immers nu Kapitein, waardoor de liefde zich in alle heftigheid kan ontwikkelen. Onder andere verklaart Johan zijn liefde aan Maria tijdens een romantische roeitocht. Een krokodil tracht nog tussen beide te komen, maar Johan slaat het beest met een flinke klap buiten westen (zie illustratie). Even slaat de lezer de schrik om het hart als Johan bij een aanslag van onbekenden wordt neergestoken, maar gelukkig herstelt hij spoedig dankzij de liefdevolle verzorging van Maria. Niets staat hun huwelijk meer in de weg, en in het hoofdstuk getiteld ‘Lief en Leed’ krijgen zij een zoon en gaat Maria's vader dood. Eveneens in dit hoofdstuk worden aardige liedjes over Javaanse meisjes gezongen, met positieve en negatieve inslag: Vivat! de schoonen van dit land!
Al zijn ze bruin of zwart;
Al gloeijen zij vol minnebrand,
Zij zijn niet boos van hart.
Ze lonken ons zoo vriendlijk toe,
| |
[pagina 183]
| |
En vleijen lief en teêr;
Ze worden 't kussen nimmer moê,
Wat, vrienden, wil je meer? (p. 320)
en Wat poch je op dit apenland:
Die schoonen, bruin en zwart
Zijn valsch en vuil; haar minnebrand
Herdenk je, lang met smart.
De zon roost hier je schedel kaal.
Muskieten zuigen het bloed.
't Staat alles naar je leven. Haal
De drommel 't snood gebroed! (p. 321)
Tijdens een orkaan redden Johan en zijn Maleier een drenkeling in wie de goede lezer direct Van Horn herkent. Deze Van Horn waart dus weer rond in Batavia, door drank en vrouwen nu compleet aan lager wal geraakt. Gedurende het tweede beleg van Batavia overlijdt Coen. Johan doet een uitval en na een vreselijk gevecht druipen de Javanen af: aan Nederlandse zijde 20 doden, aan Javaanse zijde 50.000. En onze trouwe Maleier is ook gesneuveld. Het is evident dat het einde nabij is en wij wachten op de confrontatie tussen goed en kwaad. De totaal verlopen Van Horn heeft zijn intrek genomen bij een alleenstaande ‘mulattin’ in de kampong (erger kan het niet). Johan bezoekt hem daar op zijn sterfbed, alwaar Van Horn hem om vergiffenis smeekt. Dat is het einde van Johans elfjarig intermezzo in Oost-Indië. Johan, Maria en hun kinderen, vergezeld van Soesa en de weduwe Coen keren terug naar patria. Johan en zijn gezin vestigen zich wederom in Hoorn. ‘Daar schonk Maria hem nog twee paarlen harer huwelijkstrouw, en weldra tot eene eervolle betrekking geroepen, genoot hij de achting zijner medeburgers en de onverdeelde liefde van vrouw en kroost.’ Na deze regels op bladzijde 431 kunnen we dan eindelijk het boek sluiten. | |
Krabbendam en zijn oeuvreIk heb het al eerder gezegd: Krabbendam heeft veel geschreven. Het is niet echt eenvoudig om deze simpele constatering te doen, aangezien de naam Krabbendam in geen aan mij bekende literatuurgeschiedenis voorkomt, inclusief De Oost-Indische spiegel.Ga naar eind2 Ik heb slechts één bron kunnen vinden, waarin hij figureert, en dat is het in 1892 verschenen Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (tweede druk) van Frederiks en Van den Branden.Ga naar eind3 In het korte aan hem gewijde lemma lezen we dat Jan Krabbendam in 1803 geboren is, zich in 1827 als zadelmaker te Alkmaar vestigt, als schrijver autodidact is en dat hij in 1884 is overleden. Verder lezen we: ‘Het weinige, | |
[pagina 184]
| |
dat hij op school leerde, trachtte hij door veel lezen en eigen studie aan te vullen en zoo bereikte hij zijn wensch om voor de pers te kunnen schrijven; hij heeft langen tijd een groot aantal lezers gehad. Van zijn twee en zeventig geschriften (mijn cursivering; RT) volgen hier: [...]’ En dan volgt een opsomming van titels van historische romans, waarvan - zo te zien - alleen De musketier in Indië speelt. Maar dat was niet alles, want hij publiceerde ook nog een onbekend aantal ‘novellen in den Almanak voor Blijgeestigen, Europa, 't Nederlandsch Magazijn, enzovoort.’ Tweeënzeventig boeken! Daarbij was hij gedurende lange tijd populair. En toch totaal vergeten. Hoe kan dat? Ik heb nog niet intensief kunnen speuren naar wat er nog rest van Krabbendams oeuvre, maar veel is het denkelijk niet. In de bij de Nederlandse Centrale Catalogus aangesloten bibliotheken (en dat zijn alle bibliotheken van enige importantie) vond ik er maar acht terug.Ga naar eind4 En De musketier is alleen te vinden in de bibliotheek van het KITLV - dankzij de speurzin van Hans van der Kamp van antiquariaat Minerva.Ga naar eind5 | |
De vragenWe weten nu iets meer over de auteur (dat was een autodidactische veelschrijver), zijn oeuvre (een groot aantal historische romans die op één na allemaal in Nederland spelen) en zijn bedoelingen (het nuttige met het aangename verenigen). Het is duidelijk dat Krabbendams oeuvre niet tot de Nederlandse literaire canon behoort, anders zou het niet zo lastig zijn geweest iets over de man te weten te komen. Toch is het wellicht de moeite waard er eens naar te kijken; al was het alleen maar omdat zijn werk in die tijd wel populair was. Het zegt dan iets over de literaire smaak van het toenmalige lezerspubliek. Op grond van dat ene boek dat ik heb gelezen, kan ik natuurlijk geen gefundeerd oordeel vormen, maar ik heb de indruk dat dit soort boeken waarschijnlijk voor ons nu toegankelijker is dan veel van de ‘echte’ literatuur uit die tijd. Er komen natuurlijk wel vreemde woorden en rare constructies in voor, maar Krabbendam schrijft vrij levendig proza met veel dialogen. Het doet me enigszins denken aan dat andere grote corpus ‘vergeten’ literatuur, namelijk de z.g. Sino-Maleise literatuur, die van zo'n grote betekenis is gebleken voor de ontwikkeling van de Indonesische letterkunde. Dat De musketier onopgemerkt is gebleven bij de ‘Neerlindici’ zou kunnen komen omdat het in die kringen gebruikelijk is om de blik naar het oosten te richten: de Indische literatuur is immers geworteld in Indië en niet in Nederland. Gerard Termorshuizen schrijft in een overzichtsartikel over de Indisch-Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw dat het om teksten gaat van [...] auteurs die deel hebben uitgemaakt van de Nederlands-Indische samenleving en bijgevolg in meer of mindere mate de | |
[pagina 185]
| |
invloed hebben ondergaan van het zo geheel eigen sociale klimaat in de vroegere kolonie. Termorshuizen erkent wel degelijk het belang van schrijvers in wier werk Indië wel een rol speelt, maar die nooit in Indië zijn geweest. Om praktische redenen is in zijn overzicht voor hen geen plaats, en daarbij ook omdat hun werk vanuit een andere ervaringswereld werd geschreven en daardoor ook om een andere benadering vraagt.Ga naar eind6 Dit gezichtspunt levert praktische problemen op bij een geval als De musketier. Want - enigszins gechargeerd - ik moet eerst naar het gemeentehuis om er achter te komen of Jan Krabbendam wel eens in Indië is geweest. Zo ja, dan heeft hij een Indische roman geschreven; zo niet, dan heeft hij pech gehad.Ga naar eind7 Het aardige van De musketier is, dat je eigenlijk geen uitsluitsel kan geven over de Indische ervaring van de auteur. Het is niet met zekerheid vast te stellen of hij in Indië is geweest of niet. Wel doet hij op alle mogelijke manieren zijn best om te laten zien dat hij van de hoed en de rand weet heeft. Veel beschrijvingen van de natuur, verwijzingen naar typische gedragingen van de Hollander in Indië, inlandse gewoonten en gebruiken, en af en toe zelfs een woordje buitenlands, hoewel het onduidelijk blijft welke taal er wordt gesproken: Javaans, Maleis of wellicht het Krabbendams. Hoe het ook zij, het huisvestings-criterium (namelijk of de auteur wel of niet in Indië is geweest) brengt mij in verwarring. Als Krabbendam bijvoorbeeld een korte beschrijving geeft van een Maleise zangvoorstelling, moet ik dat dan interpreteren als een zeer vroeg ooggetuigenverslag van een inheemse orale traditie (en dus zeer waardevol), of als een fantasietje van een Alkmaarse zadelmaker? Trouwens, fantaseren ‘echte’ Indische auteurs per definitie ook niet vaak maar een eind weg? Een andere vraag zou kunnen zijn of De musketier de eerste Indische roman is. Maar het lijkt mij niet verstandig om daar het antwoord op te gaan zoeken, omdat je binnen de kortste keren wegzinkt in een moeras van definities. Wat is een roman, wat is Indisch, wat is een Indische roman, wat is ‘eerst’. En wat schiet je er eigenlijk mee op.Ga naar eind8 | |
[pagina 186]
| |
Roger Tol is bibliothecaris van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden. |
|