Indische Letteren. Jaargang 12
(1997)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Oriëntatie of desoriëntatie?
| |
[pagina 14]
| |
Een veranderlijke ideologieIn de inleiding op het eerste nummer van Oriëntatie noemt de redactie een aantal praktische doelstellingen. Ze ‘wil artikelen brengen over de Westeuropese cultuur, maar ook over de Indonesische. [...] Zij wil verder proberen de lezer op de hoogte te houden van wat er in Indonesië op cultureel gebied omgaat’.Ga naar eind5 Het tijdschrift is niet politiek maar cultureel, want: ‘Over Politiek lezen we tegenwoordig immers al zoveel!’ Uit het feit dat de redactie Indonesische en West-Europese (vooral Nederlandse) cultuuruitingen in het tijdschrift wil samenbrengen, kunnen we afleiden dat de redactie veel waarde hecht aan een culturele band tussen Nederland en Indonesië. Door deze te benadrukken hoopten de Nederlandse en Indo-Europese redactieleden waarschijnlijk ook in de politiek veranderende Indonesische samenleving een plaatsje voor zichzelf te behouden. Mensen als Nieuwenhuys waren immers in eerste instantie niet van plan om Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht te verlaten.Ga naar eind6 Wat beoogde de redactie nog meer naast deze culturele band? Ergens aan het eind van de inleiding staat onopvallend dat de redactie ook hoopt een bijdrage te kunnen leveren aan de ‘geestelijke groei’ van Indonesië. Hoewel deze wens slechts en passant genoemd wordt, blijkt bij nadere beschouwing van de inhoud van het tijdschrift dat dit juist een van de belangrijkste achterliggende ideeën van de redactie was. Er is sprake van een duidelijk bevoogdende houding. Zoals we zullen zien, probeert de redactie deze houding weliswaar terug te dringen in de loop van de tijd, maar dit blijkt in veel gevallen slechts te resulteren in nieuwe vormen van paternalisme. De eerste drie nummers, die verschijnen onder voorzitterschap van Dirk de Vries, bevatten vooral veel artikelen over Nederland en het Westen in het algemeen. Er wordt voorlichting gegeven, de redactie oriënteert de lezer. De nummers zijn rommelig, een lijn lijkt niet aanwezig. Eén ding komt echter wel duidelijk naar voren: de redactie ziet in het Westen een voorbeeld voor de Indonesische samenleving. We zien dit bijvoorbeeld in de ruime aandacht die het begrip democratie in deze nummers krijgt. Van dit bij uitstek westerse concept zou men in Indonesië veel kunnen leren. Wanneer Rob Nieuwenhuys vanaf het vierde nummer van januari 1948 de facto de leiding overneemt, verandert er veel in het tijdschrift. Er komt nu ruime aandacht voor Indonesië en het Oosten in het algemeen. Ook krijgt Oriëntatie veel meer een literair karakter. Daarnaast wordt het politieke standpunt van de redactie steeds duidelijker. Hoewel ze nergens expliciete uitspraken doet, blijkt dat de redactie in principe voor de Indonesische onafhankelijkheid is. Dit kunnen we onder andere afleiden uit de aandacht voor nationalistische en revolutionaire Indonesische kunstenaars en schrijvers, zoals de schilder | |
[pagina 15]
| |
Affandi en de schrijver Pramoedya Ananta Toer. In dit opzicht was de redactie voor haar tijd zeer progressief. Ze probeerde van Oriëntatie een Indonesië-centrisch tijdschrift te maken door de Indonesische samenleving van dat moment als uitgangspunt te nemen. We kunnen de titel van het tijdschrift nu letterlijk nemen: oriëntatie, in de zin van gerichtheid op het Oosten. Naast moderne Indonesische/oosterse cultuuruitingen komen ook de traditionele of zogenoemde ‘primitieve’ oosterse cultuur en literatuur uitgebreid aan bod. Hier kunnen juist de westerlingen weer iets van leren. Het zou een remedie bieden tegen ‘de hopeloze verarming en het povere leven onder de druk van rationalisme en nuttigheidsaanbidding’.Ga naar eind7 Ook wilde de redactie met de aandacht voor oosterse cultuuruitingen de Europeanen ervan ‘doordringen dat ze in Indonesië leefde, in een ander werelddeel en niet in tropisch Nederland’, aldus Nieuwenhuys later in de Oost-Indische Spiegel.Ga naar eind8 Afgezien van de aandacht voor oosterse cultuur wordt ook nu nog de waarde van het westerse en Nederlandse cultuurgoed benadrukt. Een zeer vergaand voorbeeld hiervan is het volgende fragment van C.C. Berg, die een nieuwe taak voor de Nederlanders ziet op het gebied van de Indonesische wetenschappelijke instellingen: Zij vraagt van ons geloof, vertrouwen en liefde. Geloof in de hoogheid van de waarde van cultuurwetenschappelijk werk en in de roeping van ons begaafde volk tot het nemen van een belangrijk aandeel daarin [...] en liefde voor het volk overzee, dat naast het onze geestelijk gevoed is aan de borst van de Nederlandse Alma Mater, dat geest is van onze geest, en geest van onze geest moge blijven tot in lengte van dagen.Ga naar eind10 Hoewel dergelijke uitspraken binnen het tijdschrift geen schering en inslag zijn, wordt het duidelijk dat de Indonesische onafhankelijkheid voor de redactie geenszins betekent dat iedere Nederlandse invloed uit Indonesië zal verdwijnen. De aandacht voor de westerse en Nederlandse cultuur zal dan ook althans gedeeltelijk bedoeld zijn geweest voor eventuele Indonesische lezers, die hieruit lering zouden kunnen trekken. Ook het Nederlands zelf, werd belangrijk geacht voor de geestelijke groei van Indonesië, getuige een uitspraak van Nieuwenhuys in een brief aan de Sticusa, waarin hij aangeeft dat hij het niet zozeer als zijn taak ziet om de Nederlandse cultuur in stand te houden, als wel om de Indonesiërs met dit tijdschrift een instrument te verschaffen ‘voor het behoud van het Nederlands “als een der wegen waarlangs de modernisering van Indonesië zich zal moeten voltrekken”’.Ga naar eind10 Zo blijft ook onder Nieuwenhuys' leiding paternalisme een grote rol te spelen, zowel naar de Indonesiërs toe als ten opzichte van de Europeanen. Het tijdschrift besteedt nu aandacht aan een combinatie van oosterse | |
[pagina 16]
| |
Tekening van Affandi in Oriëntatie nr. 25 (okt. 1949).
| |
[pagina 17]
| |
en westerse cultuuruitingen. Deze combinatie zelf lijkt eveneens bedoeld om de geestelijke groei van de moderne Indonesische samenleving te bevorderen. Deze moest namelijk worden opgebouwd uit westerse en oosterse elementen, zoals we ondermeer kunnen afleiden uit de plaats die Latijns-Amerika, en met name Latijns-Amerikaanse literatuur, inneemt in het tijdschrift. Dit continent dat ruime aandacht krijgt, wordt opgevoerd als het continent bij uitstek waar westerse en nietwesterse elementen op min of meer harmonieuze wijze samengaan, of zoals Dolf Verspoor schrijft, het werelddeel dat ‘beter dan welk ander deel der wereld de Europese denksfeer assimileerde en daardoor des te vertrouwder eigen wegen koos op grond van zijn eigen Indiaanse realiteiten’.Ga naar eind11 Een voorbeeld dus voor de moderne Indonesische cultuur, die, zo kunnen we lezen, lag ‘op de breukrand tussen “Oosterse” en “Westerse” cultuur’.Ga naar eind12 Zo was een rol voor het tijdschrift weggelegd: de Indonesiërs iets leren door ze over het Westen te vertellen, de Europeanen iets bijbrengen van de traditionele oosterse wijsheden, maar bovenal het samenbrengen van deze elementen die essentieel leken voor de moderne Indonesische samenleving. Waarschijnlijk is het niet toevallig dat vooral Indo-Europeanen - behalve Nieuwenhuys waren ook Jan Boon, G.J. Resink en Beb Vuyk actief voor het tijdschrift - een grote rol speelden in Oriëntatie. Juist voor hen lag, vanuit hun eigen ‘gemengde’ afkomst, een dergelijke aanpak voor de hand. Bovendien was het zoals gezegd vooral voor deze groep heel belangrijk om ook in de veranderende samenleving een plekje te behouden. Toen eind 1949 de Indonesische onafhankelijkheid door Nederland erkend werd, bleek alles toch anders te lopen dan de redactie waarschijnlijk gedacht had. Ondanks dat de redactie zich zeer wel bewust was van de komende verandering en ook achter de soevereiniteitsoverdracht stond, was ze blijkbaar niet goed voorbereid op de betekenis die dat voor het tijdschrift en voor haar zelf zou hebben. In de verantwoording die de redactie in januari 1950 aan de lezers aflegt, valt een duidelijke verwarring te bespeuren. Tegenstrijdige doelen, vage ideeën, die bij de lezer alleen maar vragen opgeroepen moeten hebben. Zo schrijft de redactie aan de ene kant dat ze geen culturele ‘taak’ voor zichzelf ziet en dat ze zich niet bezwaard voelt door een ‘roeping’ jegens het Indonesische volk. Aan de andere kant spreekt de redactie ook de wens uit te fungeren als norm voor de moderne Indonesische cultuur.Ga naar eind13 En wat wordt er nu gezegd over de titel? Die duidt er, zo lezen we hier, vooral op dat de redactie zichzelf oriënteert. Wat na 1949 met name opvalt, is dat de redactie alles doet om toch vooral maar mee te gaan met haar tijd: geen commentaar op de politieke ontwikkelingen; de omzetting van de Verenigde Staten van Indonesië in een eenheidsstaat wordt alleen even tussen neus en lippen genoemd. Er komt zelfs wat kritiek op de rol van Nederland in de Nederlands- | |
[pagina 18]
| |
Indonesische Unie van de kant van G.J. Resink. En voortdurend een vergaande terughoudendheid, ze zijn nu immers vreemdelingen geworden, zoals ondermeer Resink schrijft in het januarinummer van 1950. Hier benadrukt hij dat de Nederlanders in Indonesië zich wel moeten realiseren dat nu ‘geschreven staat’ dat zij vreemdelingen zijn.Ga naar eind14 De terughoudendheid komt ook naar voren in het feit dat Nederland nauwelijks meer genoemd wordt. De meeste artikelen gaan nu over Indonesië of moeten een directe en duidelijke relevantie voor de nieuwe staat hebben. Er komt steeds meer aandacht voor andere oosterse landen. Ook wordt Latijns-Amerika nu minder aangedragen als voorbeeld voor de moderne Indonesische samenleving. In plaats daarvan wordt er vooral een link gelegd tussen de Latijns-Amerikaanse mengculturen en de Indo-cultuur in Indonesië, met Tjalie Robinson als prominente vertegenwoordiger. Het idee dat de redactie had om zowel aan oosterse als westerse cultuur aandacht te besteden en zo bij te dragen aan de geestelijke groei van Indonesië, blijkt nu een idee-fixe te zijn geweest. De jonge generatie Indonesiërs is niet meer geïnteresseerd in de problematiek van oost tegenover west. Het gaat deze generatie om de opbouw van een eigen nieuwe moderne cultuur, waarbij ‘modern’ het sleutelwoord is. Ook de premier van de Republiek Indonesië, Soetan Sjahrir, was deze mening toegedaan. De idealisering van oosterse en westerse culturen moest volgens hem worden afgewezen als behorende tot het verleden en irrelevant bij het opbouwen van een cultuur die voldeed aan de eisen van de moderne wereld.Ga naar eind15 Zo werd het hele idee achter Oriëntatie overboord gegooid, en er kwam eigenlijk niets voor in de plaats. Er kon ook niets voor in de plaats komen. De redactie schreef over de Indonesische en andere oosterse culturen, maar de Indonesiërs hadden hen niet (meer) nodig om over hun eigen cultuur te lezen. Daar hadden ze inmiddels hun eigen tijdschriften voor.Ga naar eind16 En voor de Europeanen kon de redactie ook niets betekenen, alleen al vanwege het feit dat zij en masse het land verlieten. De culturele band die de redactie had gehoopt te bewerkstelligen, kon zij niet leggen. De redactie had het geprobeerd door oost en west in het tijdschrift samen te brengen en door de politiek, zeker in de niet-literaire bijdragen, zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De Indonesiërs daarentegen wilden zich niet meer met oost-west-vragen bezighouden. Bovendien richtten zij zich, zoals we zullen zien, juist voor alles op de politiek. Voor hen waren politiek en cultuur niet te scheiden. Dit bleek alleen al uit het feit dat de Indonesiërs geen directe (culturele) bijdragen leverden aan het tijdschrift; Indonesische bijdragen waren immers bijna altijd overgenomen. Ook culturele samenwerking met Nederlanders werd door hen niet los gezien van de politieke rol van Nederland. | |
[pagina 19]
| |
Literaire bijdragenBij verdere bestudering van het tijdschrift blijkt dat de redactie, op basis van de inhoud van Oriëntatie zelf, had kunnen zien hoe onoverkomelijk het verschil tussen de Indonesiërs en de Europese medewerkers was. Want in de literaire bijdragen kwam het steeds weer duidelijk naar voren. Daarom en omdat Oriëntatie voor alles een literair tijdschrift was, wil ik in het volgende nader op de literaire bijdragen in het tijdschrift ingaan. Al in de inleiding op het eerste nummer lezen we dat de redactie streeft naar opname van oorspronkelijke literaire bijdragen. In de eerste drie nummers komt daar zo goed als niets van terecht. Pas als Nieuwenhuys de leiding overneemt, krijgt Oriëntatie een duidelijk literair stempel. Het vierde nummer opent met bijdragen van Willem Walraven en de Indonesische dichter Chairil Anwar. Vanaf dat moment nemen bijdragen die met literatuur te maken hebben gemiddeld ruim de helft van elk nummer in. Het is in de literaire bijdragen dat het interculturele karakter van het tijdschrift echt gestalte krijgt. Dit zijn namelijk de enige bijdragen, waarvan een groot deel afkomstig is van Indonesiërs, al zijn ze dan overgenomen uit andere tijdschriften en vertaald uit het Indonesisch. Bij mijn bespreking van de literaire bijdragen wil ik me hier beperken tot de drie grootste groepen, namelijk de bijdragen van Nederlanders (‘totoks’), van Indo-Europeanen en van Indonesiërs. Het gaat dus om auteurs die op dat moment deel uitmaakten van de Indonesische samenleving. Als we de literaire bijdragen van de Nederlanders bekijken, zijn daar opmerkelijke overeenkomsten in te vinden. Zowel in proza als poëzie vinden we, daar waar een rechtstreeks verband met Indonesië aanwezig is, telkens weer een gevoel van eenzaamheid of heimwee. De bijdragen zijn geschreven vanuit de positie van een vreemdeling, een buitenstaander. Een sterk voorbeeld hiervan vormen de bijdragen van de in 1943 overleden Willem Walraven, aan wie zelfs een heel nummer van Oriëntatie gewijd is. Hoewel hij met een Indonesische vrouw getrouwd was, bleef hij in de Indonesische wereld toch een buitenstaander. Hij leek zich daar ook van bewust te zijn getuige zijn eigen karakterisering van zijn verhaal ‘Op de grens’ dat in het augustus-septembernummer van 1949 verscheen: ‘Het is een Indische schets met een natuurlijk sterk Inlandsche inslag, zooals menschen als ik, innig gelieerd met de Inlandsche wereld, eigenlijk alleen maar kunnen schrijven, al blijft alles natuurlijk met erg totoksche oogen gezien.’Ga naar eind17 Deze positie van buitenstaander betekent niet dat de Nederlanders geen belangstelling voor het land hebben, maar deze interesse is vooral gericht op het exotische en dus niet op bijvoorbeeld de maatschappelijke of politieke ontwikkelingen van dat moment. Door het exotische te | |
[pagina 20]
| |
benadrukken heeft de omgeving vaak geen natuurlijke functie in de Nederlandse bijdragen. De blik is gericht op het mysterieuze of men vervalt in stereotiepe natuurbeschrijvingen. Dit vinden we bijvoorbeeld in de verhalen van H.J. Friedericy die onder het pseudoniem H.J. Merlijn met de verhalen ‘Nocturne’ en ‘Vazal’ vertegenwoordigd is. Deze verhalen getuigen van respect en begrip voor de inheemse adel, maar in de beschrijvingen van de ervaringen van de hoofdpersoon in zijn contact met de inheemse bevolking, komt de nadruk te liggen op het exotische en mysterieuze van deze mensen. Ook bij E.R. Duncan Elias zien we in zijn gedichten en verhalen deze aspecten terugkomen. Een mooie combinatie van heimwee en exotische belangstelling vinden we in zijn gedicht ‘Verlofzang’: maar ook mijn hart - kompasnaald die naar 't Noorden wijst,
dromend van trekvogels door lenteluchten -
zal eenmaal toch weer willen vluchten
naar waar de dag op palmomzoomde boorden rijst.Ga naar eind18
Bij de bijdragen van Indo-Europese auteurs is dit aspect van vreemdelingschap niet aanwezig. Zij schrijven vanuit hun eigen deelname aan de Indonesische samenleving, soms vanuit een typisch Indische cultuur met haar eigen identiteit, soms vanuit een achtergrond waarin de Europese en Indonesische cultuur naast elkaar bestaan. Hun grotere betrokkenheid bij de Indonesische samenleving blijkt ook uit het feit dat veel van de Indo-Europese literatoren, althans tijdelijk, deel uitmaakten van de redactie van Oriëntatie, en daarmee van een tijdschrift, dat zoals we zagen, ook een maatschappelijk doel had. Een van de meest productieve Indische schrijvers van het tijdschrift was Jan Boon. Het was in Oriëntatie dat Boon voor het eerst onder de schuilnamen Vincent Mahieu en Tjalie Robinson publiceerde.Ga naar eind19 Hij was van de Indische schrijvers degene die zich het meest met zijn Indisch-zijn bezig hield. De redactie schreef dan ook: ‘Er is geen schrijver of schrijfster in de dusgenaamde “Indische bellettrie” - Ook Du Perron, Beb Vuyk, Merlijn of Breton de Nijs niet -, die zo sterk het Indo-element vertegenwoordigt als vincent mahieu.’Ga naar eind20 Later voegde de redactie daar nog aan toe: ‘Hij vertegenwoordigt, nogal eenzaam, een soort “Creoolse literatuur” voor Indonesië.’Ga naar eind21 Inderdaad zijn in bijna al Boons verhalen Indo's de hoofdpersonages en komen in deze verhalen een aantal klaarblijkelijk typische aspecten van de Indo-cultuur naar voren, zoals het avontuurlijke leven op straat in ‘Anak Betawie’ en de rol van de jacht in ‘De nazaten van Baron von Munchhausen’. In het verhaal ‘Oom David’ in het maartnummer van 1948, verblijft een Indisch jongetje in Nederland bij zijn Indische oom, een oude zeerot. Terwijl de andere Indische jongens zo Hollands mogelijk worden gemaakt, maakt deze oom hem juist bewust van zijn Indisch-zijn. | |
[pagina 21]
| |
Nederlanders en Indonesiërs spelen nauwelijks een rol in Boons verhalen. In het enige verhaal waar een Indonesische een rol speelt, ‘De pagger’, wordt deze vrouw wel als een erg simpel mensje voorgesteld: ‘Nu had Mona [de Indonesische] met de natuurlijke liefde en eerbied van alle eenvoudige lieden voor vruchtdragende bomen deze best aan mevrouw Bergamin [een Indische] gegund.’Ga naar eind22 Hierbij is het ook veelzeggend dat de Indonesische bij haar voornaam ‘Mona’ wordt genoemd, waar de Indo-Europese dame met ‘mevrouw Bergamin’ wordt aangeduid. In de gedichten van Resink zien we duidelijk dat de Indonesische omgeving ook heel goed een natuurlijke rol kan spelen in poëzie. Bij hem vinden we niet de typisch Indische cultuur, maar een combinatie van twee afzonderlijke werelden: de Europese en de Indonesische die op zeer natuurlijke wijze in zijn gedichten samenkomen, alleen al doordat hij bijvoorbeeld de bij uitstek westerse sonnetvorm combineert met een typisch Javaanse inhoud, zoals in zijn sonnet ‘Aardbeving 's nachts’ dat gebaseerd is op een Javaanse legende: Het ruist ineens geweldig om het huis,
als loopt tot waar de tuberozen staan
de zee. Als kinderangst breng ik dit thuis,
dit bangzijn, dat nog eens de oceaan
het land zal delen en natuurlijk juist
vlak langs mijn bed half Djokja weg zal slaan.
Dan gaat de hanglamp uit, honden slaan aan,
deuren staan klem en van de muur valt gruis.
Eerst buiten wordt het schokken minder erg.
Dof gaan nu ook uit de verlorenheid
van heel de streek kentongans om hulp flemen
naar een heelal, dat afstand schijnt te nemen,
maar later toch wel meteoren schreit.
Dan wordt het stil. Het land bloedt uit zijn berg.Ga naar eind23
Resinks verbondenheid met Indonesië kwam ook tot uiting doordat hij na de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid voor de Indonesische nationaliteit koos. Desondanks staat Resinks werk, net als bij de meeste andere Indo-Europese literatoren, grotendeels buiten de actualiteit. De bijdragen van Beb Vuyk, die ook Indonesisch staatsburger werd, zijn wat dit betreft een uitzondering. In haar ‘Verhaal van een toeschouwer’ en ‘Genegenheid is verraad’ (resp. in het aprilnummer van 1950 en het juli-decembernummer van 1952) komt haar sympathie voor de Indonesische nationalisten duidelijk naar voren. In de literaire bijdragen van de andere Indo-Europeanen, echter, is van de situatie van dat moment, die toch wel indringend moet zijn geweest, nauwelijks | |
[pagina 22]
| |
iets te merken. In deze afwezigheid van een link met de actualiteit vinden we dan ook de belangrijkste overeenkomst tussen de literaire bijdragen van Nederlanders en Indo-Europeanen. Bij de bijdragen van Indonesische auteurs ligt dit heel anders. De meeste schrijvers die in Oriëntatie publiceerden, behoorden tot de Angkatan '45, de generatie schrijvers die zich tijdens en vlak na de Japanse bezetting had ontwikkeld. Deze generatie hechtte geen waarde aan het verleden, maar verbeeldde - ik citeer Sitor Situmorang - ‘de confrontatie met het leven en zijn problemen, met de onderlinge verhoudingen van de ene mens tot de andere of de verhouding van de mens tot de wereld om hem heen’.Ga naar eind24 Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de Indonesische bijdragen juist wel een relatie met de actualiteit aanwezig is. In veel van de Indonesische bijdragen zijn oorlog en revolutie het onderwerp of vormen ze de achtergrond van het verhaal. Vooral de gevolgen van oorlog en revolutie voor de gewone man spelen een grote rol. Meestal gaat het om negatieve gevolgen: de gewone man wordt het slachtoffer van de oorlogssituatie. Een van de vele voorbeelden hiervan is het ‘Verhaal van een korte broek’ van Idrus. Dit verhaal gaat over iemand die helemaal niet in de Japanse bezetting geïnteresseerd is. Hij wordt geheel in beslag genomen door zijn eigen strijd om het hoofd boven water te houden: als hij in elk geval maar een behoorlijke korte broek heeft om aan te trekken. In Idrus' verhalen ‘Een andere weg naar Rome’ en ‘Surabaja’, die in hun Nederlandstalige versie respectievelijk in het novembernummer van 1948 en het januari-juninummer van 1952 verschenen, blijkt heel duidelijk zijn afkeer van oorlog en geweld. ‘Surabaja’ laat zien hoe de mensen tijdens en door de strijd in beesten veranderen, hoe onmenselijk en egoïstisch ze worden. Opvallend is dat in dit verhaal, maar ook in de meeste andere Indonesische bijdragen nauwelijks Europeanen ten tonele worden gevoerd. Het gaat steeds alleen over de eigen bevolkingsgroep.Ga naar eind25 Een andere schrijver die over de gevolgen van de oorlogssituatie voor de gewone man schrijft, is Pramoedya Ananta Toer. De redactie schrijft over hem: Alles wat hij schreef of uitgaf, ging over de oorlog. Het is steeds weer de oorlog en het zijn de verschrikkingen ervan, de ondragelijke spanningen en verwarringen die het thema van al zijn verhalen vormen. Op een vraag of hij niet iets anders zou gaan schrijven, antwoordde hij: ‘neen, voorlopig nog niet. Het moet er eerst nog allemaal uit, dan pas kan ik aan wat anders denken’.Ga naar eind26 Dit komt heel duidelijk naar voren in Pramoedya's verhaal ‘Blora’, geplaatst in het novembernummer van 1949. Dit verhaal gaat over de hel die in het plaatsje Blora is ontstaan door de wisselende aanwezig- | |
[pagina 23]
| |
heid van Japanners, communisten, Nederlanders en guerrilla's. Alles wat mooi was, is vernietigd. De zware beklemming die in dit verhaal aanwezig is, vinden we ook in het andere verhaal dat van Pramoedya in Oriëntatie werd opgenomen onder de titel ‘Wier weerstand werd gebroken’ (oorspronkelijk ‘Dia jang menjerah’). Dit verhaal dat in het eerste kwartaalnummer van 1951 werd geplaatst, heeft een vergelijkbare thematiek als ‘Blora’ en laat zien hoe de oorlogsellende alle weerstand kon breken, zodat volledige berusting en overgave de enige manieren werden om te overleven. Zelfs in de Indonesische poëzie vinden we weinig opwekkende verwijzingen naar de oorlogssituatie. Chairil Anwar schreef in zijn gedicht ‘Tjatetan th. 1946’ ofwel ‘Notitie 1946’ in vertaling van Dolf Verspoor: En lig je afgejakkerd te verre[k]ken
't geweer, afgedankt souvenir, vergooid
je sleept je voort om nog zin te ontdekken
in wat je opving, of je schuift het af
op kinderen toevallig aangewaaid.Ga naar eind27
Voor zover het Indonesische proza in Oriëntatie niet over oorlog en revolutie gaat, gaat het over de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die zich in die tijd voordeden. Vaak is er een verband met het proces van dekolonisatie, zoals in het verhaal ‘De gouden tand’ van S. Sastrawinata in het februarinummer van 1949. Dit verhaal beschrijft het bewustwordingsproces van een Javaan die eerst als opzichter werkt op een Nederlandse onderneming en aan het eind een zelfstandig kapperszaakje heeft opgezet. Hij ontwikkelt zich van een politiek blind persoon die zonder daarbij na te denken zijn blanke bazen gehoorzaamt, tot een onafhankelijk mens met een eigen zaak. Een noodzakelijk tussenstation is de aanschaf van gouden tanden, waardoor zijn zelfbewustzijn wordt vergroot. In het fragment van de roman Atheis van Achdiat K. Mihardja dat in het voorlaatste nummer van Oriëntatie in Nederlandse vertaling werd opgenomen, zien we juist een Indonesiër die zich helemaal niet meer minderwaardig voelt. Hij is een anarchist en atheïst die tegen het kapitalisme, het feodalisme en kolonialisme tekeer gaat en de kampongmensen schokt met zijn non-conventionele gedrag. Er is in de Indonesische bijdragen dus steeds, op welke wijze dan ook, een link met het heden. Altijd speelt de politieke situatie mee. Ook in de literaire bijdragen blijkt een scheiding tussen politiek en cultuur voor de Indonesiërs onmogelijk en onwenselijk. De Europeanen daarentegen distantiëren zich in hun literaire bijdragen juist bijna krampachtig van de politieke situatie. Zo manifesteert de onoverbrugbare kloof die er tussen de bevolkingsgroepen bestond zich duidelijk in deze bijdragen. Niet alleen door het verschil in aandacht voor de | |
[pagina 24]
| |
actualiteit, maar ook doordat er vaak maar een zeer geringe belangstelling uit blijkt voor de bevolkingsgroepen waar de auteur niet toe behoort. En als er wel over die andere groepen wordt geschreven, gaat het meestal gepaard met de stereotiepe beeldvorming. Nederlanders, Indo-Europeanen en Indonesiërs leefden nog steeds in zeer verschillende werelden. De grenzen die in de koloniale tijd waren getrokken, bleven moeilijk te overschrijden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het tijdschrift Oriëntatie, dat een culturele band tussen Europeanen en Indonesiërs beoogde, zich na de soevereiniteitsoverdracht nog maar moeilijk staande kon houden. Alles wees in de richting van een ondergang, zelfs de inhoud van het tijdschrift zelf en vooral de literaire bijdragen. De redactie had aangegeven in eerste instantie zichzelf te willen oriënteren, waarbij bovendien de letterlijke betekenis van oriëntatie als uitgangspunt werd genomen: een vergaande gerichtheid op het Oosten. Maar als ze haar eigen tijdschrift met andere ogen had gelezen, had ze kunnen weten, dat ook dat niet zou werken. Daar kwam nog bij dat de redactie, ondanks haar terughoudendheid, haar paternalistische rol niet geheel kon afleggen. Nog steeds wilde ze immers als norm fungeren voor de moderne Indonesische cultuur. Maar daar hadden de Indonesiërs dit tijdschrift niet voor nodig. Het bleek onmogelijk voor Indonesiërs en Europeanen om in het tijdschrift echt tot elkaar te komen. Ze konden of wilden de weg naar de ander niet vinden. De kloof bleek onoverbrugbaar. Zo eindigde de geschiedenis van het tijdschrift Oriëntatie in Desoriëntatie. |
|