Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
De dekolonisatie van Indonesië weerspiegeld in het Nederlandse jeugdboek
| |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
De onderzochte fasen zijn de volgende:
Het zij nogmaals gezegd dat het in dit onderzoek niet gaat om de in het boek beschreven gebeurtenissen. En ook niet om de literaire of pedagogische kwaliteit van de besproken boeken. Het gaat alleen om de ideologische wijze waarop de gebeurtenissen rond de dekolonisatie in jeugdboeken werden weergegeven, omdat dat volgens mij illustratief is voor de ideologie van een groot deel der Nederlandse bevolking in de tijd van het schrijven en verschijnen van het betreffende boek. Om de sfeer van de boeken tot hun recht te laten komen heb ik gemeend veel uit de onderzochte boeken te moeten citeren. Immers niet alleen wat er geschreven is, is van belang, ook hoe het geschreven is. | |||||||||||||||||
Vóór de oorlog, 1936In 1936 verscheen Als de gamelan speelt van Th.J.A. Hilgers,Ga naar eind2 het hoofd van een school in Nederlands-Indië. Hij schreef een groot aantal boeken en artikelen. Buur vermeldt in haar bibliografie elf Indische jeugdboeken van deze auteur. Daarnaast heeft Hilgers geschreven over het onderwijs en de gezondheidszorg en verstrekte hij raadgevingen aan Europeanen wat hun leven in Indië betreft. Als de gamelan speelt is het vooroorlogse verhaal van een groepje leerlingen van middelbare scholen, Nederlanders, Indonesiërs en Chinezen, die in contact zijn gekomen met een oude, wijze Nederlander, die doceert en zijn visie geeft op het Nederlandse kolonialisme en het Indonesische nationalisme. Hij doceert zonder enige ironie. Alles moet dus letterlijk worden genomen. Tegen een Indonesische jongen zegt hij onder meer dat de Nederlanders in Indië veel en mooi werk hebben verricht, waarvan niet alleen de Nederlanders maar vooral de Indonesiërs de rijke vruchten plukken.Ga naar eind3 Hij noemt de irrigatiewerken, het net van wegen en spoorlijnen, de bruggen en havens, de scholen en hospitalen.Ga naar eind4 Hij geeft ook zijn mening over de Indonesiër: Het eerst nodige om goede staatsburgers te zijn, missen de Inlanders, al moet ik erkennen, dat er in de laatste jaren eenige verbetering is gekomen. Zij hebben om te beginnen, geen eer- | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
zucht; [...] zij kennen geen spaarzaamheid; veel minder hebben zij eenig begrip van economie; overleg en organisatietalent zijn onbekende deugden; initiatief is hun vreemd.Ga naar eind5 Over een eventuele onafhankelijkheid geeft de oude, wijze Nederlander ook zijn mening: Er zijn tegenwoordig revolutionair aangelegde Indiërs, die nu reeds de domme leuze verkondigen: ‘Indië los van Holland’. Men vindt ze speciaal onder de intellectuëelen, jonge mensen, die zelf niets presteeren. Hun doel is hoogst egoïstisch. Zij willen zelf ‘Gouvernementje’ gaan spelen. [...] Maar de hemel behoede het Indische volk voor een verwezenlijking van den wensch der revolutionairen: ‘Indië los van Holland’. Binnen enkele jaren zou het hier een chaos zijn; de ellende van de ongelukkige bevolking ware niet te overzien. [...] Indië kan Holland nog lang niet missen...Ga naar eind6 De Javaanse jongen tegen wie dit alles gezegd wordt, antwoordt: Ik dank u, mijnheer, voor uw wijze en duidelijke woorden [...]. Zóó heb ik nog nooit iemand hooren redeneeren. Ik zou wenschen dat allen, die u revolutionnair noemt - volgens mij zijn het zoekers - in staat werden gesteld, zulke redeneeringen aan te hooren. Ik zal zeker over uw ideeën nadenken en als het te pas komt, met mijn vrienden er over spreken.Ga naar eind7 De vooroorlogse koloniale mentaliteit komt ongezouten naar voren en behoeft geen verder commentaar. | |||||||||||||||||
Bersiap-tijd, 1946Ems I.H. van Soest is een bekende Nederlandse schrijfster van meisjesboeken geweest. Buur noemt in haar bibliografie van Indische jeugd-boeken achttien boeken van Ems van Soest, die geheel of gedeeltelijk over Indië gaan of een enkel fragment bevatten over Indië. Zij heeft in de jaren 1908-1937 in Nederlands-Indië gewoond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef zij echter in Nederland. In maart tot mei 1946, dus zeer kort na de oorlog, schreef zij Een wajang in Gods handen.Ga naar eind8 In dit boek beschrijft Ems van Soest hoe kort na de Japanse capitulatie een interneringskamp met Nederlandse vrouwen en kinderen wordt aangevallen door vijandige Indonesiërs, die toen extremisten werden genoemd: Er waren geruchten, dat extremisten in de buurt rondzwierven. [...] Toen weerklonk het vreeselijke geroep ‘Bersiat!’ [sic] en daar drongen ze het kamp binnen. Ja, het was een handjevol, maar ze hadden wapens, wapens van de Jap gekregen. Katjongs | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
waren het eigenlijk, met hun lange bruine beenen uit hun korte broeken en hun zwarte afgesneden haren, zooals je vroeger katjongs zag met katjang gorèng ventend of braniënd op een fiets. Hun witte tanden blikkerden wreed, hun oogen hadden een gloed alsof er een duivel in hen was losgebroken. En ze smeten, smeten met handgranaten lukraak op de vrouwen en kinderen in.Ga naar eind9 Enige Nederlanders weten te vluchten naar de stad Semarang, die overigens niet met name wordt genoemd. Moorden, schietpartijen en brandstichtingen vinden plaats.Ga naar eind10 De schrijfster laat een sympathiek beschreven jongeman commentaar geven: Dat gedeelte van de Javanen, die zich nu Indonesiërs noemen en met fanatieke haat ons naar het leven staan, is volkomen mata glap gemaakt. Moorden is hun parool [...]. Ze willen dus alle Nederlanders een kop kleiner maken.Ga naar eind11 Of al deze gebeurtenissen feitelijk waar zijn of niet, is niet aan de orde. Aan de orde is slechts dat de schrijfster ze heeft beschreven en dat de uitgever geen doorslaggevend bezwaar heeft gehad om het boek uit te geven. Aannemelijk is dan ook dat zowel de schrijfster als de uitgever meenden dat het uitgegeven jeugdboek in 1946 trend-volgend was en de publieke opinie er niet aan tegenstrijdig. Deze trend, zoals die in het boek naar voren komt, was woede om de ondankbaarheid van de Javanen die toch zoveel aan het koloniale bestuur te danken hadden. In vergelijking met het vorige boek, dat van Hilgers, is weinig ontwikkeling te zien in de aanvaarding van een mogelijke dekolonisatie. | |||||||||||||||||
Repatriëring, 1948Diet Kramer was een bekende schrijfster voor volwassenen, maar vooral voor de wat oudere jeugd. Twintig jeugdboeken staan er op haar naam, waaronder Thuisvaart uit 1948.Ga naar eind13 Het eerste gedeelte van dit boek gaat over dezelfde vrouwenkampen in Midden-Java, waar Ems van Soests boek over handelt. Diet Kramer heeft de gebeurtenissen echter zelf meegemaakt en zij schrijft veel relativerender over de Indonesiër: Maar hij was een mens als anderen, niet beter en niet slechter dan de Europeaan en zijn persoonlijke belang ging voor alles. Dies wenste hij geld en kleren en droeg voor alle zekerheid het rood-witte vlaggetje op de borst. Hoe dit alles zou aflopen, wist hij evenmin als de kampbewoners.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
Zij vertelt verder dat de houding van de Indonesiërs allengs onbeschofter en dreigender werd, maar dat dat ook begrijpelijk was. Op kinderlijke wijze overwoog de eenvoudige landbouwer, de passarman, die van politiek niet veel wist, wáár voor hem het minste risico lag. [...] Hij stelde zich open voor de propaganda van de republiek.Ga naar eind15 Veel van de Nederlanders vertrokken zo vlug mogelijk naar Nederland, teleurgesteld en soms met wrok jegens de republikeinse Indonesiërs. Ook Marja, de hoofdpersoon in Thuisvaart, vertrekt naar Nederland. Zij heeft ook het drama van de aanval van Indonesiërs op het Europese vrouwenkamp op Midden-Java meegemaakt. Aan boord, op weg naar Nederland, peinst ze: Ze had Java verlaten. Nooit zou ze hier terugkomen. Ze wist het met een volstrekte zekerheid. 't Stootte een scherpe pijn in het hart, zó plotseling, zó onverwacht, dat ze zich verschrikt [...] bezon: ‘maar dit was mijn vaderland!’Ga naar eind16 Zij herinnert zich een gesprek met haar vader waarbij zij zei: Als ik een Javaan was, zou ik vrij willen zijn. Ik zou er voor willen vechten. Het is eigenlijk onfatsoenlijk om er in deze tijd nog koloniën op na te houden.Ga naar eind17 In Nederland aangekomen is er een goed contact met haar oudere broer, Huug, die tijdens de oorlog in Nederland verbleef vanwege zijn studie tropische landbouw. Huug wil zo vlug mogelijk naar Indië, omdat hij meent er nuttig en gelukkig te zijn. Marja opponeert: Maar als dat wat jij herstelt, door anderen wordt afgebroken? Jij hebt de extremisten niet meegemaakt, jij hebt dit Indië van nu niet gezien.Ga naar eind18 Nadat er enige tijd verstreken is, is Marja wat over de pijn van het optreden van de Indonesische extremisten heen. De verteller schrijft dan immers over Marja, wanneer Huug naar Indonesië vertrekt: Ze gunde het Huug, dat hij terugkeerde naar het oude land.Ga naar eind19 | |||||||||||||||||
Militair optreden, 1949Klaas Norel (1899-1971) schreef meer dan 130 boeken, waaronder vele schoolboeken en andere boeken voor de jeugd. Stille nachtGa naar eind20 is een jeugdboek over het Nederlandse militaire optreden op Java na de Tweede Wereldoorlog. De couleur locale is abominabel. Volgens de schrijver kan een jongetje zich verbergen in het dichte gebladerte van de takken van een klapperboomGa naar eind21 en worden op Java de rijsthalmen afgesneden door mannen.Ga naar eind22 Zo is er nog meer. | |||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
Het verhaal vertelt dat de bewoners van een Javaanse dessa veel last hebben van plunderingen en mishandelingen door een Indonesische bende. Een afdeling van het Nederlandse leger rukt uit ter bescherming van de dorpelingen. Er wordt echter niets gevonden. Een klein aantal soldaten moet dan achterblijven, omdat er op die avond toch een terugkeer van bendeleden mogelijk is. Twee Javaanse kinderen uit het dorp hebben zich op die avond in een holle boom verstopt, want ze zijn bang, zowel voor de bendeleden als voor de Nederlandse militairen en ook voor boze geesten in het bos. Om de boze geesten te verdrijven gaan ze, het is kerstavond, de Javaanse tekst van ‘Stille nacht, heilige nacht’ zingen met de Europese melodie. De dessa is gekerstend en de kinderen kennen daardoor dit kerstlied. Een van de Nederlandse soldaten hoort het gezang en hij gaat meezingen, maar hij zingt de Nederlandse tekst. De soldaat en de kinderen vinden elkaar door dit gezang. De kinderen worden onthaald op chocola en andere lekkernijen. De Nederlandse soldaat gaat dan met de kinderen mee naar het dorpshuis waar de bewoners Kerstmis vieren. De dorpelingen zijn bang voor de Nederlandse soldaat, maar de Javaanse zendeling beduidt dat niemand bang hoeft te zijn en hij zegt: Wij zijn heel blij dat deze broeder-blanda op ons feest gekomen is. Nu is het zoals wij juist gezongen hebben: Komt tot zijn schijn alle volken! Het is zijn feest even goed als het onze. In de Here Jezus zijn wij allen één: blanken en bruinen, Nederlanders en Javanen.Ga naar eind23 De schrijver tracht te indoctrineren met zijn mallotig verhaal, waarbij de Javanen de Nederlanders als blanke broeders zouden beschouwen. De werkelijkheid was wel heel wat anders dan er indertijd door Norel aan kinderen werd verteld. | |||||||||||||||||
Thuiskomst van de veteranen, 1952Van de schrijfster Nietha den Hartog is mij niets meer bekend dan dat zij, naast Frank komt terug (1952)Ga naar eind24 reeds eerder een jeugdboek had geschreven, Op onze schouders (1949), met enige Indische fragmenten. Op onze schouders is overigens door de uitgevers Boom-Ruygrok ter gelegenheid van hun 50-jarig bestaan uitgegeven nadat het door een jury was bekroond. Frank komt terug bespreekt de aanpassingsmoeilijkheden van enige veteranen uit Indonesië. Ze hebben het daar ‘lollig gehad’:Ga naar eind25 Je had er lollige fuiven, waarop je je werkelijk amuseerde en iedereen door het dolle heen was.Ga naar eind26 Een ander commentaar van een der veteranen: | |||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
We gingen er wel niet heen voor een plezierreisje, maar het was toch een machtige tijd, ondanks het feit, dat we daar eigenlijk vanaf onze eerste dag over de terugreis praatten, had ik die paar jaar niet graag gemist. Zoals we daar met elkaar omgingen, zoals je op elkaar kon vertrouwen!Ga naar eind27 Volgens het verhaal waren het verblijf in Indië en het militair optreden aldaar eigenlijk helemaal geen onplezierige belevenissen. Niets wordt gezegd over de morele consequenties van het militair optreden in Indonesië, over de rechtvaardiging of onrechtmatigheid van de onafhankelijkheidsstrijd, niets over de politieke ontwikkelingen in Nederland, niets over de soevereiniteitskwestie. Het verhaal gaat over de uiterlijke manieren van de veteranen, hun ruwe taal, over fuifjes, meisjes, trouwen en het zoeken van een betrekking. Het woord ‘veteranen’ komt in het hele boek niet voor. | |||||||||||||||||
Nederlands Nieuw-Guinea, 1982Miek Dorrestein is in 1954 als ontwikkelingswerkster naar Nederlands Nieuw-Guinea gegaan. Zij heeft meer dan een dozijn jeugdboeken geschreven, waaronder enige over Nederlands Nieuw-Guinea. Eén daarvan is Paalwormen of pindakaas (1982).Ga naar eind28 Het verhaal heeft een dubbele bodem. Het lijkt een verhaaltje te zijn, overigens met heel veel couleur locale, over een Papoea-jongetje dat door omstandigheden gedurende een aantal jaren in het huis van een Nederlandse bestuursambtenaar is opgenomen. Alles gaat goed tot het moment dat de Nederlandse familie naar Nederland zal terugkeren en de Papoea-jongen moet achterblijven. Hij heeft dan grote moeilijkheden om zich aan te passen aan de Papoeacultuur, waar hij van vervreemd is geraakt. Als een metafoor staat het Papoea-jongetje voor heel Nederlands Nieuw-Guinea, dat door Nederland in 1962 gedwongen werd verlaten. De Nederlandse bestuursambtenaar, de pleegvader van het jongetje, moppert als blijkt dat wanneer hij en zijn gezin Nieuw-Guinea zullen verlaten, met achterlaten van de Papoea-jongen, deze jongen woedend en teleurgesteld is: Ik begrijp hem niet. Er is toch nooit gezegd dat hij mee naar Holland zou gaan. Hij moet dat idee maar gauw uit zijn hoofd zetten!Ga naar eind29 De Papoea-jongen reageert hier jouwend op met: Net doen of ik er bij hoor, hè. Maar als jullie naar Holland gaan, ben ik ineens een vreemde. Ik was toch altijd jullie oudste zoon?Ga naar eind30 | |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
Hilarisch terugzien, 1986Alet Schouten is een productieve schrijfster van jeugdboeken. Zij is geboren in 1917 en verbleef in de jaren 1920-1929 op Sumatra. Het boek Zoete meisjes en een tijger: Een klein meisje in Nederlands-Indië 1920-1929 verscheen in 1986.Ga naar eind31 Het boek geeft de jeugdherinneringen van een meisje, Netje, dat bij haar ouders op een onderneming in Noord-Sumatra woonde. De Atjeh-oorlog en daarmee het verzet van de inheemsen tegen de koloniale overheersing komen ook ter sprake. Alet Schouten beschrijft een scène waarbij de vooroorlogse angsten van de Europeanen voor een inheems oproer belachelijk worden gemaakt: En dan was er nog een ander gerucht, over oproerige elementen. Op de soos had ze iets opgevangen. Aan degene die het dichtst in de buurt was, dat was toevallig Kareltjes moeder, had Netje gevraagd, ‘Wat zijn oproerige elementen?’ Kareltjes moeder deed als een kat die je op haar staart trapt. Ze vloog op, sloeg een hand over Netjes mond, bijna een klap en siste zacht, ‘Dat mag je nooit zeggen! Nooit, nooit, hoor je!’ Het was zo'n gefluisterde afschuw, dat Netje echt schrok. Dit had ze niet geweten. Er bestonden van die woorden die iets heel smerigs betekenden al klonken ze nog zo gewoon. Je kon ze niet in je mond nemen en dat deed ze ook niet. Dat was om je dood te schamen.Ga naar eind32 En als er dan geruchten zijn over werkelijke opstootjes, dan raakt de Europese gemeenschap in paniek: Na geruchten over opstootjes aan de kust, was er een soort paniek uitgebroken. Iedereen ging zijn vrouw en kinderen thuishalen. [...] Na een paar weken waren de oproerige elementen niet verschenen en de grote paniek ging als een nachtkaars uit.Ga naar eind33 De schrijfster maakt dus duidelijk dat in de jaren twintig een oproer of opstootjes door Indonesiërs de volwassen Europeanen in Indië zeer emotioneerden. In de jaren tachtig vertelt ze dat die emoties van toen, achteraf gezien, eigenlijk belachelijk waren. | |||||||||||||||||
Gispende kritiek, 1992Peter Vervloed, een onderwijzer in Udenhout, is zelf niet afkomstig uit Indonesië, maar zijn echtgenote is er geboren. Hij is een productieve schrijver van jeugdboeken over Indonesië. Het onderhavige boek, Slaap zacht, Mai,Ga naar eind34 uit 1992, is een zogenaamd ‘makkelijk lezen’-boek dat bekroond is door de Kinderjury 1993. Slaap zacht, Mai is het meest recente van de acht besproken boeken. Het is te verwachten dat de ideologie van dit boek, vergeleken bij de | |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
Illustratie uit Peter Vervloed, Slaap zacht, Mai. Tilburg 1992.
| |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
andere, het sterkst de thans overheersende ideologie weerspiegelt. Het verhaal is als volgt. Bij het sterven van een 94 jaar oude vrouw, Mai, is haar achterkleindochter, Kim, aanwezig. De laatste woorden van Mai, die ze gillend steeds herhaalt, zijn: ‘Niet schieten! Niet schieten!’ Bij de begrafenis is ook een onbekende man met zijn zoon, Rens, aanwezig. De onbekende man gedraagt zich vreemd: hij huilt bij het graf. Later blijkt hij de kleinzoon te zijn van een zekere Jan van Daalen, een legerofficier uit de Atjeh-oorlog. Deze Jan van Daalen heeft volgens het verhaal in 1901 de hele bevolking van een kampong laten doden - 313 mannen, 189 vrouwen en 59 kinderen - met uitzondering van een driejarig meisje. Jan van Daalen kreeg wroeging over zijn bevel tot doden, is uit het leger gegaan en heeft het meisje onder de naam Mai mee naar Nederland genomen en als zijn pleegdochter opgevoed. De kleinzoon van Jan van Daalen, de onbekende man aan het graf, heeft zich altijd schuldig gevoeld aan het gedrag van zijn grootvader jegens zijn pleegtante Mai en jegens de gedode kampongbevolking. De werkelijkheidGa naar eind35 is in details anders dan het verhaal. De echte legerofficier heette Gotfried Coenraad Ernst van Daalen en niet Jan van Daalen. De executies hebben niet plaatsgevonden op 11 juni 1901, zoals het verhaal zegt, maar op 14 juni 1904. Het aantal gedode mannen, vrouwen en kinderen is exact juist. Volgens het verhaal zou één Nederlander zijn gesneuveld; in werkelijkheid waren het twee marechaussees. De echte Gotfried van Daalen heeft in tegenstelling tot het verhaal geen wroeging gekregen. Hij heeft namelijk zijn militaire carrière gewoon voortgezet en hij heeft het driejarig meisje ook niet als pleegkind aangenomen. Peter Vervloed beschrijft verder een foto van de situatie waarbij tussen de dode Atjehers een Atjehs meisje zit. De echte foto bestaat inderdaad,Ga naar eind36 maar Vervloeds beschrijving wijkt in sommige details hiervan af. Waarschijnlijk heeft Vervloed bepaalde feitelijke details niet in overeenstemming met de werkelijkheid weergegeven om daardoor de vrijheid te hebben om andere voor zijn verhaal wezenlijk belangrijke details te wijzigen zonder op de vingers te worden getikt. De dramatische redding van de driejarige Mai door Jan van Daalen beschrijft Vervloed als volgt: De soldaat stond op het punt de foto te maken. Toen hoorde Jan een zacht gekreun naast zich. Hij keek. Vlak bij zijn laars zag hij een klein meisje. [...] Jan wist niet wat hij moest doen. Hij keek naar het meisje dat nu zacht huilde. Twee bruine handjes pakten zijn laars beet. Verward trok Jan zijn been terug. Het meisje begon harder te huilen. [...] Het meisje ging zitten. Ze huilde nog steeds. Jan zette de kolf van zijn geweer aan zijn schouder. Hij richtte, maar het schot zou nooit komen. Met een schreeuw smeet Jan zijn geweer van zich af. Hij pakte het meisje op en drukte haar tegen zich aan. Toen maakte de soldaat de foto.Ga naar eind37 | |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
De schrijver geeft toch een gelukkige afloop aan het verhaal vol gruwelijkheden, dat bestemd is voor lezers met de leeftijd van basisschoolleerlingen. De gelukkige afloop ligt echter in het heden, doordat de achterkleindochter van Mai, het meisje Kim, en de achterkleinzoon van Jan van Daalen, de jongen Rens, elkaar hebben gevonden. De gelukkige afloop in het heden en de gruwelen in het verleden. Of anders gezegd: het verleden van kolonialisme, van oorlog, van dood en angst en het heden van dekolonisatie en terugblikken. | |||||||||||||||||
SamenvattingAcht jeugdboeken zijn onderzocht met het oogmerk te zien hoe de ideologie van de ouders van jeugdige lezers en andere volwassenen zich heeft ontwikkeld ter zake van de dekolonisatie van Indonesië. Gestreefd is hierbij een representatieve en aselecte keus te maken. Het vooroorlogse boek van Hilgers uit 1936 geeft hard kolonialisme te zien en het afwijzen van iedere vorm van zelfstandig worden van Indonesië. Het boek van Ems van Soest uit 1946 beperkt zich tot de wandaden van de bersiap-periode zonder enig gevoel voor de onmacht van de Indonesiërs om anders te handelen. Diet Kramer daarentegen blijkt ondanks het haar persoonlijk getroffen leed in 1948 een genuanceerd beeld te kunnen geven, waarbij de, weliswaar paternalistische, plicht van de Nederlander om bij te dragen aan herstel van het land ten behoeve van de bevolking, naar voren komt. Over het militaire optreden van de Nederlanders is een en ander gezegd in de onderzochte jeugdboeken. Norel maakt in 1949 een sentimenteel verhaaltje waarbij vooral naar voren komt dat de inheemse bevolking verlangt naar de komst van Nederlandse legereenheden om bescherming te verkrijgen tegen plunderende benden. Nietha den Hartog maakt het in 1952 nog bonter door de hele militaire tijd voor de uitgezonden Nederlandse militairen te kwalificeren als een ‘lollige tijd’. In 1982 verschijnt Miek Dorresteins boek over Nederlands Nieuw-Guinea. Een in de steek gelaten Papoea-jongetje dient als metafoor voor de verlaten kolonie, die aan de Republiek Indonesië moest worden overgegeven. Van Alet Schouten verschijnt in 1986 een boek waarin zij de koloniale mentaliteit met angst voor opstootjes op de hak neemt. Als laatste is er het boek van Peter Vervloed uit 1992. Onbarmhartig hekelt hij de Atjeh-oorlog en daarmee het hele kolonialisme. De Atjeh-oorlog is van een eeuw geleden. Felle kritiek is inmiddels in een jeugdboek mogelijk. Zulke kritiek is er (nog) niet op de politionele acties. Die zijn pas een halve eeuw oud. Een happy end heeft het boek van Vervloed, doordat twee kinderen, de één een nakomeling van een koloniale dader, de ander een nakomeling van een slachtoffer van het kolonialisme, elkaar ontmoeten; gesuggereerd wordt door de auteur dat beide kinderen het wel met elkaar zullen vinden. |
|