Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Dekolonisatie, amnesia en anamnese
| |
De periode 1933-1945Structuurbewust, spreek ik over vier geledingen, te beginnen met de eerste periode van elf jaar: jeugdherinneringen tot aan de proclamatie in 1945. In 1933 was het een tijd van economische malaise. Voor een net afgestudeerd ingenieur en zijn jonge vrouw was het een moeilijke tijd. Ik was het eerste kind, en pas op de kleuterschool besefte ik het ‘anderszijn’. Het enige bruine meisje in een klas met blanke kindertjes, en een | |
[pagina 65]
| |
blanke juffrouw. Mijn angst in de klas was wanneer ik naar het toilet moest; mijn genoegen de broodtrommel en wat erin zat. Af en toe moest ik een Hollandse meneer en mevrouw ook een hand geven. Dat deed ik niet bij mijn ooms of tantes. Ik sprak Javaans met mijn grootmoeder en bedienden, Nederlands met mijn ouders, pappie en mammie, en speelde op de campus in het zand, mierenleeuwen uit hun holletjes lokken, wachtend op mijn vader die assistent was bij een Hollandse prof in ‘ijzerconstructie en gewapend beton’, aan de Technische Hogeschool van Bandung. Hollanders waren imponerend, Hollandse kindertjes luidruchtig en brutaal. In de eerste klas kreeg ik meer aandacht van de juf. Ik kreeg tyfus en moest maanden wegblijven van school en alles inhalen. Ik moest een keer voor de klas staan, was dood-verlegen en dorst mij niet te bewegen. Was het door deze ziekteperiode dat ik mijn toevlucht tot boeken nam, of vanwege de Hollandse kindertjes en om ook aan de verwachtingen van de Hollandse juf te voldoen? Het was pas in de tweede klas in Kediri, dat ik een Indische, vitterige juffrouw had, die het op mij had gemunt, en dat ik voortdurend in mijn been geknepen werd door een ander bruin meisje, opdat ik haar kon voorzeggen of ze bij mij kon afkijken. Het anders zijn maakte mij ongelukkig op school. Ik kreeg een aversie van pindakaas. De Hollandse kindertjes kregen dat op hun brood, ik had chocolademuisjes of gekookt ei. Toety Heraty (december 1995).
| |
[pagina 66]
| |
De Japanse inval maakte een eind aan mijn derde schooljaar bij de lieve juffrouw Lands, en aan mijn vriendschap met een lief Hollands vriendinnetje, Hilleke. Ik kwam bij de juffrouw thuis voor Bruintje Beer-boeken en geroosterd brood met boter en witte suiker. Ook kwam elke zaterdagmiddag de Indische jeugdkrant Jong Indië, waar ik met verlangen de hele week naar uitkeek. Ik kon niet weten dat een andere nieuwe taal binnen of nog buiten mijn bereik lag. Het Indonesisch was in 1928 toch reeds uitgeroepen als eenheidstaal, door jonge Indonesische intellectuelen, in de ‘Eed van de Jongeren’ of ‘Sumpah Pemuda’, uiting gevend aan de wens van ‘één land, één volk en één taal’ voor Insulinde. De Japanners vielen Indonesië binnen. Wij hadden het niet verwacht, ondanks het bouwen van een schuilplaats in de achtergalerij en het hamsteren door mijn moeder van rijst, suiker, sojasaus en gezouten eieren. Grote tonnen met water en zakken zand lagen klaar tegen brandgevaar. Het water vol muskietenlarven. Mijn vader in bruin uniform van de LBD.Ga naar eind2 Maar toch kwamen ze. Gedrongen, heel Mongools met snauwerig taalgebruik, en onvoorspelbaar gewelddadig. De dochters van onze huisdokter, dr. Salim, staken zich in jongenskleren en verborgen hun haar onder een muts, de petji. Afgelopen was het met de Hollandse school, de juf en de leesboeken. Nu moesten we naar de Indonesische school, waar ik belachelijk werd gemaakt omdat mijn Javaans zo slecht was en ik bovendien een klas oversloeg. Wij waren blij dat wij naar Bandung verhuisden. Mijn vader werd decaan en ik nam pianoles bij een paar Hollandse dames die niet in een interneringskamp zaten. Zij spraken onvoorzichtig, waar ik bij was, over Roosevelt, en waren duidelijk anti-Japans. Moest ik hen aangeven? Wat was mijn plaats tussen Nederlanders en Japanners? Leefden wij in Kediri toen niet in angst dat we aangegeven zouden worden bij de Kempetei, door de vader van dat meisje dat in mijn vel kneep, omdat we nog Hollands spraken en Hollandse boeken lazen? | |
De periode 1945-1958Dit waren voornamelijk schoolherinneringen. We moesten Japans leren spreken, veel aan oefeningen en dans doen, in de brandende zon naar redevoeringen luisteren. Japan was onze ‘oudere broer’ in het Groot-Oost-Aziëverbond tegen Amerika, Engeland en natuurlijk Nederland. De Japanse liederen zijn het enige wat mij enigszins is bijgebleven, en de armoede en angst voor ons allen. Ook was er nog een incident tussen de Japanners en mijn vader. De ware toedracht weet ik niet, maar plotseling bleef mijn vader thuis, Japanners kwamen op bezoek, boden hun excuses aan door hun samurai te overhandigen. Maar hun dagen waren geteld. En toen kwam 17 augustus 1945. Een nieuwe periode begon. Ik wist wel van de proclamatie van de Republiek, maar was | |
[pagina 67]
| |
alleen verbaasd dat mijn vader geen minister werd. Wij hadden nu toch een Indonesische president en vice-president en mijn vader was toch de knapste man in de techniek, en Soekarno een neef van mijn moeder? Wij, civiele republikeinen, evacueerden van noord-Bandung naar zuid-Bandung. Verhuizen en alles achterlaten, ook de etenswaren (mijn moeder had weer gehamsterd), mijn boeken en speelgoed. Evacueren naar Madiun, later naar Jogya en nog meer onzekere situaties voor allen. De Republiek verhuisde ook naar Jogya. Ik herinner mij een verjaardagspartij in Jogya; de dochter van vice-president Hatta was jarig, en daar kregen wij versierde doosjes met snoep. Een luxe voor die tijd, waarin mijn moeder al haar juwelen verkocht en er ook nog een nakomertje in de familie kwam. Ook was er plotseling een pestepidemie. Een schattig meisje, één klas lager op de meisjes-MULO, stierf eraan. Ze had op de fiets altijd een leuke strohoed op, die modieus geborduurd was. Mijn vader moest de lekkende fietsbanden ook zelf repareren; hij was een van de oprichters van de Gajah Mada-universiteit, en werd alweer decaan. Mijn moeder verkocht koekjes en deed zelf de was. In 1948 kwamen wij plotseling in Jakarta terecht, weer op een Hollandse school, met Hollandse leraren en veel, heel veel leesboeken. Maar één voor één trokken de leraren weg. Ik had een wiskundeleraar en een leraar Duits, die ik over Kant, Russell en Nietzsche hoorde praten. Ook luisterde ik naar Mozart en Chopin. Het degelijke Nederlandse schoolsysteem heeft mij met de Europese cultuur in contact gebracht. Hoe kon ik weten dat de Indonesische literatuur inmiddels werd opgenomen in het Indonesische blad Poedjangga Baroe dat in 1933 was opgericht; en dat na 1942 de Indonesische literatuur niet meer een zaak van Sumatranen was? Ik las de dichters Kloos en Perk, en ook nog Greshoff en Marsman. Dus lag de medische studie in 1951 mij niet. Ik kwam bij Takdir Alisjahbana op bezoek, meegenomen door een vriendin die daar kind aan huis was. Ik herinner mij de vijver met goudvissen in de tuin van het buitenverblijf in de bergen. Asrul Sani, Sitor Situmorang en Beb Vuyk werden genoemd. Ik heb hun namen onthouden, maar wist niet dat er sprake was van een ‘Gelanggang Manifest’ waarin Indonesische schrijvers zich de erfgenamen noemden van de wereldcultuur. Hier begon het universeel humanisme. Een paar jaar later vertrok ik naar Nederland voor de studie psychologie. Maar wat viel Nederland mij tegen. Het beste van Holland had ik in Indonesië al gehad. Op een afstand was alles mooier. Nu was er het klimaat, de kleinburgerlijke zelfgenoegzaamheid, en de onwetendheid over Indonesië. De relatie verslechterde en na minder dan drie jaar kwam ik terug met de laatste Willem Ruys, met aan boord tien passagiers: Indonesische studenten die allen teruggingen na een studie in Nederland. Dit was het eindpunt van het ideaal om in Nederland te studeren. Een onomkeerbaar proces. Want van nu af aan zou men voor verdere studie naar Amerika gaan. | |
[pagina 68]
| |
De periode 1958-1992En heel bewust hebben wij toen, in 1958, ook afstand genomen van Nederland. Nee, onze kinderen geen Nederlands meer, ook geen streektaal, Javaans of Soendanees. Terug naar eigen land met idealen, iets goeds te kunnen doen voor onze nieuwe natie, behorend tot een beperkte veelbelovende elite. We kwamen terug en werden op ons ‘Hollands denken’ en zelfs ‘Hollands spreken’ aangekeken. Een taal om te vergeten, een mentaliteit om te vergeten, en er waren andere actuele problemen in de politiek, in de jonge Republiek. Het Soekarno-regime kwam in de klem, toen dat het politieke evenwicht tussen de communistische, religieuze en nationalistische partijen trachtte te handhaven. In deze periode werd door mijn vader aan president Soekarno de titel Doctor honoris causa uitgereikt op de ITB,Ga naar eind3 waar ze samen hadden gestudeerd. (Ook hebben ze na hun afstuderen samen een ingenieursbureau opgezet. Mijn vader deed het werk, Soekarno de redevoeringen.) Niet veel later kwam de communistische coup, die indirect een eind maakte aan de ‘Oude orde’, en de ‘Nieuwe orde’ van Soeharto begon. Voordien was er de stellingname tegen het imperialistisch-kapitalistische Westen en het terugvallen op wat men het ‘Indonesische authentieke karakter’ noemde. Dat vormde de retoriek van de Orla.Ga naar eind4 Het universeel humanisme in de kunst en literatuur moest het afleggen tegen het politiek socialisme in revolutieterminologie. De bloedige ontknoping kwam met de mislukte communistische coup in 1965.
Aan de progressieve burgemeester van Jakarta, Ali Sadikin, hadden we het volgende te danken: hij gaf de artiesten en schrijvers een kunstcentrum,Ga naar eind5 de mensenrechten-juristen kregen een stichting met stedelijke subsidie, maar ook de travestieten van Jakarta (de zogenaamde wadamsGa naar eind6) gaf hij werk en waardigheid. Ook voor mij persoonlijk was het een renaissance om naar Jakarta te verhuizen, waar vrijheid als ozon in de lucht was, na de politieke protesten van studenten en de demissie van Soekarno. En om daar als amateur-huisvrouw tot schrijven te komen. Verder kwam ik in contact met dichters en schilders. Natuurlijk speelde het feminisme ook een rol, nadat ik in 1961 mijn scriptie schreef over Simone de Beauvoirs Le deuxième sexe. In 1962 schreef Betty Friedan The feminine mystique; het Amerikaanse feminisme kwam van de grond. In Indonesië zouden de jaren tachtig de periode worden van de eindeloze seminars over de peranganda (dubbele rol op publiek en domestiek domein) en mitra sejajar (gelijkwaardige partner). Ik ging zelfs naar Nairobi, waar Unesco's Women's Decade werd herdacht door 16.000 vrouwen uit alle uithoeken van de wereld. In de economie werd het een ‘open door policy’ voor buitenlands kapitaal en kapitalisme. En wij kregen coca-cola en schoensmeer. Ge- | |
[pagina 69]
| |
paard gaand met het post-traumatische van een paranoia voor alles wat links was, konden wij het daar heel lang mee doen. De zakenwereld bloeide op, nu Soekarno's ontwrichte economie door de ‘open door policy’ werd opgekrikt. Buitenlands kapitaal overspoelde Indonesië. De reactie ten aanzien van Japanse investeringen bleef niet uit. In 1974 kwam het studentenprotest tegen Tanaka, de Japanse premier die Indonesië bezocht.
Intussen werden andere horizonten zichtbaar: de Alliance Française, het Goethe Instituut en de British Council. Schoorvoetend opende Nederland officieel, in 1981, taalcursussen in het nieuwe Erasmushuis: een duidelijke stap in de dekolonisatie. Voordien werden die cursussen gegeven door de vriendschapsvereniging ‘Nederland-Indonesië’. Inschrijvingen bij mij thuis, als secretaris van de vriendschapsvereniging, bezorgden ons vijfhonderd cursisten. Zoveel belangstelling had ik niet verwacht, in 1971. Koningin Juliana kwam op bezoek bij het Kunstcentrum, mijn zoontje overhandigde haar kindertekeningen. En inderdaad, in 1971 ging ik weer voor verdere studie naar Nederland. Waarom niet elders? Nederland en het Nederlands waren mij vertrouwd. Weer studeren met twee pubers bij me, op mijn 39ste, met het budget van mijn spaargeld. Wijsbegeerte in het Nederlands, Engels en ook Duits. Afstuderen en promoveren met een Nederlandse promotor in Jakarta in 1979. Deze keer had ik het beste gekregen van Nederland en Indonesië. In 1981 trad ik op bij Poetry International in Rotterdam. Daarna kwamen de International Writers' Programs aan de School for Oriental and African Studies (SOAS) in London, in Iowa, Berlijn, Tokyo. Wat betekent Nederland als je meer van de wereld hebt gezien?
Kan ik nu van de derde periode spreken? Het is in deze periode dat ik tijdens een aan Multatuli gewijd symposium aan de Universiteit van Indonesië begon met het volgende: ‘Vanuit het Indonesische gezichtspunt gezien, is moderne Nederlandse poëzie post-koloniale poëzie, voortgebracht door een beeldig landje in West-Europa, ongeveer ter grootte van de recente bosbrand in midden-Kalimantan. Dit land heeft ooit dertienduizend eilanden overheerst. Terwijl de afmetingen van het land een van de kenmerken is, biedt de moderne poëzie een andere realiteit.’ Nederland, een klein land, maar ‘hoe kleiner veld hoe scherper lens’, zegt Ida Gerhard in ‘Holland’: Ik werk graag op een klein bestek;
gewoon een weiland: zo'n perceel
begrensd door sloten en een hek.
Dichter, vraag voor uzelf niet veel,
maar vecht voor uw gerechte deel:
houd u de wereld van de nek.
| |
[pagina 70]
| |
Ik stèl wel graag een vaste grens:
het Hollands polderland gewend
zit ik - ik kèn dat drassig gras -
content te werken op mijn jas,
en kom op gang. Ik hèb mijn wens:
hoe kleiner veld hoe scherper lens.
Intussen begint men nu naar wortels te wroeten en zich aan nostalgieën over te geven. Nederlanders die iets ‘Indisch’ in zich vermoeden, kwamen naar Indonesië. Terwijl wij de wijde wereld ontdekken, herontdekten Nederlanders Indië, die kasian en terlaloeGa naar eind7 uitriepen. Maar zij herkenden Indonesië niet meer. ‘Tempo doeloe’-mensen zijn misschien een beetje angstig geworden; bij hen leeft een agorafobie en de stille gedachte: ‘was dit vroeger werkelijk allemaal van ons?’ Jongere Hollanders kwamen ook in horden, hadden deze ballast niet, en genoten van onze soms te ver gaande gastvrijheid die altijd zo goed uitkwam. Ze begrepen niets van Indonesië en kwamen heel luchtig gekleed, met het boekje ‘Hoeren en generaals’Ga naar eind8 als reisgids in de hand. Als je als Indonesiër in goeden doen was, was je verdacht en werd je meteen ook als ‘sociaal ongevoelig’ bestempeld. Typerend daarvoor is het door Leo Ross in De Gids gepubliceerde reisverhaal over Indonesië.Ga naar eind9 Tom Janssen, Trouw (1992). In: Indische ‘waarheden’.
| |
[pagina 71]
| |
Indonesië begint nu, als voorzitter van de Non-Aligned Countries, een plaats te verwerven in de politiek en de handel. Maar ook door de successen op de terreinen van kennis en wetenschap. Tegelijkertijd zijn er op het gebied van de mensenrechten en in Oost-Timor nog genoeg complicaties. | |
De periode vanaf 1992En daarna de vierde periode. Plotseling was het met de ontwikkelingshulp vanuit Nederland gedaan, maar daarmee kwam er ook een einde aan veel hypocrisie en opportunisme. Ergens was het toch een soort koehandel: paternalisme en nostalgie in ruil voor financiële steun, en als een kaartenhuis is het in elkaar gevallen. Nu worden er pogingen gedaan om op een nieuwe basis verder te gaan: ‘people to people’, zegt men in het nog niet lang geleden opgerichte Forum Indonesië-Nederland. De Jakarta-meeting van het forum vond plaats tegelijk met het bezoek van koningin Beatrix. Maar nu valt het masker weg en wordt er onverhuld binnen het forum veel aandacht geschonken aan de handel en economie. Maar de werkzaamheden van de commissie voor ecologie en cultuur stagneren. Men hoopt of denkt dat projecten en stages voor handel en toerisme haalbaar zijn. Met dit nu in Den Haag georganiseerde ‘Festival Indië/Indonesië’ blijkt dit echter ook het geval met de kunst en de literatuur. Als men er maar van uitgaat dat de verhouding asymmetrisch is, en velerlei belangen in balans en in de gaten moeten worden gehouden. Verder zijn de vriendschappelijke banden en de vertrouwdheid met elkaar toch het belangrijkste. Het moet gezellig blijven, zeggen velen van de Indonesische in Nederland afgestudeerde Forumleden. Ook heel recent komen er vragen op die duidelijk maken, dat er aan de verstarring in de post-traumatische fobie een eind moet komen. Duidelijke reacties op het breidelen van het weekblad Tempo spreken voor zichzelf. Dat geldt ook voor de reacties op de toekenning van de Magsaysay-prijsGa naar eind10 aan Pramoedya Ananta Toer. En toch zouden wij elkaar niet in de haren moeten vliegen: Mochtar Lubis tegen Pramoedya, Goenawan Mohamad tegen Rendra. Of komt dat misschien door het Jakartaans leefklimaat dat in het teken staat van handelsglobalisatie en traffic jams? En nu zitten wij hier gezellig bij elkaar rond Sinterklaas; behalve Mochtar Lubis die Nederland in december te kil en te guur vindt om voor het Festival over te komen. | |
Het verleden en de toekomst: een samenvattingDe anamnese is volbracht, vijftig jaar zijn moeizaam getraceerd, omdat het persoonlijke en het publieke gebeuren toch nauw vervlochten zijn. Laten we (opnieuw) beginnen bij het dramatische of traumatische gebeuren voor Nederland: de Japanse bezetting in 1942 en de onafhan- | |
[pagina 72]
| |
kelijkheidsverklaring in 1945. Maar in 1928 was er het besef reeds van de Indonesische identiteit, gekoppeld aan de realiteit van een eenheidstaal voor Sumatranen, Javanen, Sundanezen en de andere ‘buitengewesten’. Door de afschaffing echter van het Nederlands tijdens de Japanse bezetting, werd het Indonesisch pas effectief als eenheidstaal en in de literatuur voor niet-Sumatranen. Wat betekenen voor mij de jeugdherinneringen in het Nederlands of Javaans; de retoriek van de overheersing door Nederland en Japan? Overheersing associeerde ik met geweld, en ik heb juist na de Nederlandse capitulatie meer geweld gezien. Was het besef van identiteit voor mij eigenlijk ook meer een taalbesef? Dit was dus de eerste periode, met het sluimerend besef van het ‘anders zijn’ en van een hiërarchie. Het Indonesisch werd langzaam ingeschoven tussen de twee voor mij vertrouwde talen. De republikeinse evacuatieperiode in Jogya was belangrijk voor de bewustwording van de Indonesische taal en identiteit. Dit geldt ook voor de onafhankelijkheidsstrijd in de republikeinse Jogyaperiode. Daarom schrijf ik Indonesische poëzie. Dit is tegelijkertijd de tweede periode: een Indonesische basis van taal en identiteit, maar persoonlijk kwam ik in het Hollandse schoolsysteem terecht: Hollandse leraren, Hollandse leesboeken, de intrede in de wetenschap, kunst en cultuur voor een ontvankelijke adolescent. Nee, ik was niet ‘Hollands’ opgevoed, maar het was door het Hollands medium dat ik mij aspiraties permitteerde en de onrust wél te weten wat ik niet wilde, en niet precies te weten wat ik wél wou. Dat kwam tot uiting in het veranderen van studierichting en in het gewoon met van alles bezig zijn als een avontuurlijk project. In Nederland studeren hoorde daarbij. Maar daarna, het teruggaan in 1958, ten tijde van het West-Irian conflict, was ook een afrekening met Holland, in het verleden en de toekomst. Tenminste, dat dacht ik. De tweede dekolonisatieschok na het afschaffen van het Nederlands in 1942. Behorend tot een tussengeneratie, zag ik vanuit mijn gezin met verbazing hoe we vastzaten aan een groeiende involutie. Hoe zou Soekarno zich redden uit de onmogelijke coalitie van de Nasakom, het verbond van nationalistische, religieuze en communistische partijen die alle naar zijn gunst dongen, in een anti-westerse revolutieretoriek? Toen kwam het debâcle in 1965 dat bloedig verliep. Maar deze derde periode bracht duidelijk een renaissance in Jakarta, die een einde maakte aan het conflict tussen universeel humanisme en linkse revolutieretoriek. Van 1958 tot 1971 was er een groei aan mogelijkheden waarmee we nog alle kanten uit konden. En inderdaad kwam koningin Juliana ook nog op bezoek op het Jakartaans Kunstcentrum, een duidelijk herstel van de vriendschapsrelatie. Om deze derde periode ook een dekolonisatieschok te noemen, lijkt wel ver gezocht, maar als traumatische gebeurtenis heeft deze ons in het dekolonisatieproces stelling doen nemen, waar wij de wijk naar rechts | |
[pagina 73]
| |
hebben genomen, en dit nu corrigeren door een ‘non-aligned’ positie in te nemen. Dat kan nu wel, nadat wij in de ‘ontwikkeling’ behoorlijke stappen hebben gedaan, macht en economie aan elkaar hebben gekoppeld, en de democratie nog een weg moet vinden voor haar groeimogelijkheden. In het dekolonisatieproces betekent het dat de nadruk van onze kant nu op de wijde wereld valt. Toenadering van allerlei aard tot Indonesië is er daarentegen vanuit Nederland, ook vanuit ‘tempodoeloe’-nostalgie en retrospectie. Maar hoe dan ook binnen een asymmetrie, want Nederland heeft reeds lang aan belangrijkheid voor ons verloren. De focus op de economie en het Islam-revival dragen bij tot het besef van een nieuwe koers. De vierde periode brengt de recente schok van het beëindigen van de ontwikkelingshulp als een duidelijke dekolonisatie-manifestatie. Wat nu op gang komt is het Forum Indonesië-Nederland, gebaseerd op het ‘people to people’-idee, dat van samenwerken op vele gebieden. En natuurlijk is steeds het besef van de asymmetrie aanwezig, dat tot dit ‘Festival Indië/Indonesië’ heeft geleid: Indië is het verleden, een vertrouwd verleden, Indonesië is het heden en de toekomst. Nog niet vertrouwd, maar met vele mogelijkheden. |
|