| |
| |
| |
Titelpagina (deze roman werd in het Nederlands vertaald onder de titel Het boek van de wevervogel), zie ook artikel Henk Maier, p. 96.
| |
| |
| |
De dekolonisatie van Nederlands-Indië in bellettrie en egodocumenten
H.A.J. Klooster
Een bibliografie van de Indonesische revolutie
Kort na de voltooiing van mijn proefschrift over de Indonesische geschiedbeoefening (1985) kreeg ik het idee om een onderwerp dat bij mijn onderzoek stiefmoederlijk was behandeld nader uit te werken, te weten de Indonesische geschiedschrijving over de nationale revolutie (1945-1949). Hier bleek zo veel over te zijn geschreven dat het onderwerp gaandeweg een sterk bibliografisch accent kreeg. Aanvankelijk wenste ik een overzicht van publicaties om van daaruit historiografische patronen te kunnen aanwijzen. Nu, bijna tien jaar later, is het historiografisch aspect teruggebracht tot een, weliswaar omvangrijke, inleiding bij een bibliografisch hoofdwerk. Het omvat zo'n zevenduizend titels van allerlei aard, waaronder ook Nederlands- en Engelstalige. Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden, in welks bibliotheek het onderzoek grotendeels werd verricht, zal de uitgave verzorgen, die eind 1996 wordt verwacht.
Langdurig en uitvoerig bibliografisch onderzoek kan leiden tot enkele psychische deformaties, waarvan de ‘kwantitatieve instelling’ er één is. Het gevaar bestaat dat men op 't laatst alleen nog geïnteresseerd is in het verschijningsjaar van de eerste druk, eventuele andere (al dan niet gewijzigde) drukken, het aantal pagina's en dergelijke. Tijd om alles te lezen is er niet en de inhoud wordt vaak vluchtig geïnspecteerd op trefwoorden voor de index. Voor wat betreft titels van letterkundige aard is er een bijkomende moeilijkheid: het onderwerp gaat dikwijls schuil achter de titel, waardoor men bij een eerste inspectie van de catalogus geneigd is er aan voorbij te gaan. Immers, waaruit blijkt dat Joop van den Broeks Parels voor Nadra niet zo maar een ‘hard-boiled thriller’ is, maar het Jakarta van eind jaren veertig als decor heeft? En dat Rivai Marlauts Dokter Haslinda niet zo maar een verpleegstersroman is, maar speelt tijdens de onafhankelijkheidsstrijd? Het is onbegonnen werk om alle literaire publicaties waarover twijfel bestaat, op te vragen;
| |
| |
vaak komt men er langs een omweg achter dat een titel toch van belang is. Maar het is duidelijk dat de bedoelde complicatie ertoe heeft geleid dat relevante titels aan de aandacht zijn ontsnapt en dat weer geen volledig beeld is verkregen van de bellettrie over de dekolonisatie van Indonesië. Anderzijds is toch ook weer zo veel ontdekt dat het mogelijk is hierover enkele algemene opmerkingen te maken. De echte egodocumenten daarentegen, zoals dagboeken, memoires en autobiografieën, zijn gemakkelijker op te sporen en elke Indonesische biografie bevat wel een hoofdstuk waarin de revolutietijd aan de orde komt.
Als gevolg van mijn bibliografische invalshoek wordt in het hierna volgende niet zozeer ingegaan op de inhoud van afzonderlijke romans en egodocumenten, maar ligt de nadruk op de hoofdlijnen van ontwikkeling.
| |
Indonesische bellettrie en egodocumenten
De meeste Indonesische romans en verhalen over de revolutie (en ik ontdekte er enkele honderden) houden zich bezig met de revolusi fysik, de gewapende strijd tegen de Nederlanders die na de Japanse capitulatie trachtten hun gezag in de archipel te herstellen. Die gewapende strijd spreekt uiteraard meer tot de verbeelding dan de strijd aan de onderhandelingstafel, die eigenlijk nauwelijks aan bod komt. Het vroege werk van Pramoedya, geschreven in de revolutietijd en verschenen in het begin van de jaren vijftig, heeft de revolusi fysik tot onderwerp. A. Teeuw heeft elders in dit nummer een artikel aan dit werk gewijd. Bij de latere Pramoedya is een brede belangstelling merkbaar voor andere onderwerpen en historische perioden; zulks in tegenstelling tot de bekende auteur Trisnojuwono, in wiens verhalen en romans de revolusi fysik steeds terugkeert. Een roman die ook buiten Indonesië aandacht kreeg was Jalan tak ada ujung van Mochtar Lubis, verschenen in 1952 en vele malen herdrukt. De hoofdpersoon is een onderwijzer die zijn angst overwint en op zijn wijze deelneemt aan de onafhankelijkheidsstrijd. Het militaire aspect is in deze roman minder belangrijk. Nog een roman werd buiten Indonesië bekend: Burung-burung manyar van Y.B. Mangunwijaya, verschenen in 1981 en vertaald in het Engels en Nederlands, over een Indische jongen die aan de kant van de Nederlanders vecht tegen de revolutie.
In veel bellettrie, vooral in die van minder gehalte, is de Nederlandse tegenstander getypeerd als wreed en meedogenloos, als een vijand die bij tegenslag in vloeken uitbarst (‘kotperdom’) en er slechts op uit is de revolutie te smoren. De nadruk ligt op de heldendaden van het eigen volk, vooral van de guerrillastrijders die (en dat is een steeds terugkerend thema) materiële en morele steun ondervinden van de gehele bevolking. Ook veel jeugdliteratuur kent deze stereotypen; de hoofd- | |
| |
personen hebben door hun vaderlandsliefde een exemplarische functie en tonen hun moed door, bijvoorbeeld, het onderhouden van koeriersdiensten tussen verzetsgroepen.
De Indonesische romans en verhalen over de revolutie zijn gelijkelijk verdeeld over de jaren vijftig tot en met negentig, echte ‘toppen’ en ‘dalen’ zijn moeilijk te onderscheiden. Wel neemt hun aantal door de jaren heen langzaam toe, maar dat is niet zo significant omdat de gehele Indonesische publicistiek een dergelijke groei te zien geeft.
Voor wat betreft de egodocumenten is de groei in de jaren zeventig en tachtig meer spectaculair. Personen die de revolutie bewust hadden meegemaakt bereikten toen een leeftijd die uitnodigt tot reflectie en het vastleggen van herinneringen. Kort na de Japanse capitulatie waren het vooral auteurs van Chinese afkomst die hun ervaringen te boek stelden; deze bevolkingsgroep had enerzijds meer geleden onder de bezetting, en werd anderzijds minder door de revolutie in beslag genomen. Een vroeg ‘persoonlijk document’ over de revolutie zelf is van de hand van de vooraanstaande pemuda Adam Malik en betreft de gebeurtenissen rond de Proclamatie van 17 augustus 1945. In dit boekje, dat in 1948 verscheen en vele malen werd herdrukt, wordt de rol van de pemuda, de revolutionaire jongeren, beklemtoond en worden nationalistische leiders als Soekarno en Hatta getypeerd als weifelaars die bereid waren de onafhankelijkheid als een geschenk uit handen van de Japanners te aanvaarden.
Was Maliks relaas betrekkelijk kort na dato opgetekend, de meeste andere egodocumenten (die trouwens niet een enkele gebeurtenis beschrijven maar een mensenleven omvatten) verschenen pas vele jaren na de soevereiniteitsoverdracht. Daar zijn in de eerste plaats de ‘algemene’ herinneringen van vooraanstaande politici en militairen die zich niet tot de revolutietijd beperken. Het schrijven van memoires en autobiografieën is in Indonesië gebruikelijker dan in Nederland, waardoor dit soort lectuur in overvloed aanwezig is. Memoires vormen een historische bron die kritisch moet worden gehanteerd, maar geldt dat niet voor alle historische bronnen? Daarnaast zijn er herinneringen die zich richten op de revolutietijd of een episode daaruit. Bekend is Simatupangs relaas van de laatste fase van de onafhankelijkheidsstrijd, Laporan dari Banaran, dat voor het eerst verscheen in 1959. Later, in 1974, publiceerde Roswita Djajadiningrat haar herinneringen aan de strijd in Malang. Generaal Nasution gaf in de jaren zeventig zijn elfdelige Sekitar perang kemerdekaan Indonesia uit, dat voor een deel op persoonlijke herinnering berust. Hier worden nog genoemd twee bundels Bunga rampai perjuangan dan pengorbanan (1982-1983), uitgegeven door het veteranenlegioen van Indonesië, waarin een groot aantal herinneringen is opgenomen die een beeld geven van de strijd in de gehele archipel. Een soortgelijke bundel met korte, regionaal gerichte impressies was al in 1955 verschenen onder redactie van Darius Marpaung; daarin ligt de
| |
| |
nadruk niet zozeer op de gewapende strijd maar op het functioneren van het republikeinse bestuur.
Het geheel van Indonesische publicaties overziend kunnen we concluderen, dat deze alle getuigen van een gerechtvaardigde opstand tegen het koloniale bewind. De auteurs hebben ieder het hunne bijgedragen, of anders wel de personages uit hun romans.
| |
| |
| |
Nederlandse bellettrie en egodocumenten
De Nederlandse kant van het verhaal laat meer nuances en ook twijfels zien over het gebeurde. Kijken wij eerst naar de talrijke militaire gedenkboeken, die al in de jaren veertig begonnen te verschijnen en die ook veel persoonlijke herinneringen bevatten. Hierin wordt uiteraard het Nederlandse optreden gebillijkt en is geen plaats voor mijmeringen over de zin van ‘rust en orde’. Ook in latere gedenkboeken, verschenen bij gelegenheid van reünies, vindt men nauwelijks twijfels over Neerlands missie in de Oost. De nuance en het afwijzend oordeel worden juist aangetroffen in afzonderlijke geschriften die terugblikken op de jaren van dekolonisatie. In tijdsgeschriften, zoals dagboeken van soldaten, overheerst de solidariteit met de troep.
De goed geschreven herinneringen van G. van Heek, Front op Java (1952), getuigen nog van vertrouwen in de Nederlandse politiek. Aan het eind vraagt de auteur zich af hoe het met Indonesië verder moet nu Nederland is gedwongen te vertrekken. Albert van der Hoogte, werkzaam bij de rechterlijke macht en getuige van vele gruwelen, stelt in zijn boeken Het laatste uur (1953; ook in het Duits vertaald) en Het huis in de nacht (1956) de verschrikkingen van de oorlog aan de kaak, als blijk van twijfel aan het Nederlandse optreden in Indonesië.
In de tweede helft van de jaren vijftig en gedurende de jaren zestig is het opvallend stil rond de Nederlandse dekolonisatieliteratuur. Het moeizame afscheid van Nieuw-Guinea en de slechte verhouding met de voormalige kolonie spelen hierbij een rol. Als eindjaren zestig wordt gesproken van Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de politionele acties, staat de dekolonisatie opeens in het middelpunt van de belangstelling. De regering geeft opdracht tot een onderzoek dat leidt tot de zogenaamde Excessennota (1969) en besluit tot de uitgave van de Officiële bescheiden die licht moeten werpen op de achtergronden van de Nederlandse politiek. Er worden opnieuw egodocumenten uitgegeven, die ditmaal kritischer van toon zijn. De titel van het relaas van Jan Schilt, Soldaatje spelen onder de smaragden gordel (1969), zegt al voldoende. Maar het is toch vooral in de jaren tachtig en negentig dat een brede stroom van egodocumenten op gang komt, waaronder veel dagboeken die uiteraard weinig afstand nemen van de gebeurtenissen. De hausse in de Indië-literatuur hangt onder meer samen met de pensioengerechtigde leeftijd van de veteranen, die nu gelegenheid hebben hun aantekeningen uit de Indië-periode te ordenen. De laatste tijd speelt ook het vijftigjarig jubileum van de Proclamatie bij deze hernieuwde belangstelling een rol. Dat de controverse over de dekolonisatie nog springlevend is blijkt uit het proces dat veteranen de schrijver Graa Boomsma aandeden, omdat deze in een interview het optreden van de Nederlandse troepen in Indië met dat van de SS had vergeleken.
Een aanzienlijk aantal egodocumenten betreft de militaire aspecten
| |
| |
van de dekolonisatie. Vooraanstaande politici schreven hun memoires of hielden dagboeken bij. Belangrijk is Het dagboek van Schermerhorn, uitgegeven door C. Smit in 1970. Drees, Jonkman, Stikker en anderen schreven hun memoires. Een aparte plaats wordt ingenomen door de geschriften van Indische Nederlanders en repatrianten, die het einde van het Nederlandse gezag met lede ogen aanzagen. Er ontstond een uitgebreide repatriantenliteratuur waarin de bewogen jaren van Japanse bezetting, revolutie en een nieuw bestaan in Nederland worden beschreven. Een typerend voorbeeld is het boek van Telma Kolmus-De Vink, Vlucht naar het vaderland, verschenen in 1987. In haar doctoraalscriptie (1992) verhaalt Paula de Haas van het lot der Indo-Europeanen buiten de Japanse kampen in de regio Malang, waarbij ook de eerste twee jaren van de revolutie zijn beschreven. Het relaas is voor een deel gebaseerd op persoonlijke ervaringen.
Een literatuurcorpus, nog veel omvangrijker dan dat over de Indische Nederlanders, is de ‘echte’ kampliteratuur die vrijwel geheel uit egodocumenten bestaat. Wij gaan er niet verder op in, omdat deze herinneringen de tijd vóór de revolutie betreffen, hoewel menig kampboek ook de eerste maanden van de revolutie, de zogenaamde bersiap-tijd, omvat. Er zijn inmiddels twee bibliografieën van verschenen, door Arno de Bruin (1988) en Rolf Utermöhlen (1993). Een uitvoerige, diepgaande studie van de kampliteratuur zelf is echter nog steeds niet verricht. Gerard Termorshuizen schreef een nuttige eerste verkenning (1990), terwijl Esther Captain bezig is met een promotie-onderzoek ter zake.
Hoewel de kampliteratuur zo langzamerhand enkele honderden titels omvat, betreft het een corpus dat beter is af te bakenen dan de literatuur over de revolutie. Want ook na negen jaar speurwerk in bibliotheken en het zorgvuldig ‘uitvlooien’ van literatuuropgaven heb ik nog niet het gevoel dat alle belangwekkende publicaties aan het licht zijn gebracht.
| |
Literatuur
Boomsma, Graa. De idioot van de geschiedenis. Haarlem: In de Knipscheer, 1986. |
Boomsma, Graa. De laatste tyfoon. Amsterdam: Prometheus, 1992. |
Broek, Joop van den. Parels voor Nadra. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, 1967. (eerste druk 1953) |
Bruin, Arno de. Bibliografie van de Nederlands-Indische kampliteratuur van 1946 tot 1987. Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Leiden, 1988. |
| |
| |
Bunga rampai perjuangan dan pengorbanan. Jakarta: Markas Besar Legiun Veteran Republik Indonesia, 1982-1983. |
Captain, Esther. Herinneringen uit gescheiden werelden. Kampliteratuur van vrouwen en mannen uit Nederlands-Indië. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 1993. |
Djajadiningrat, Roswita T. Pengalamanku di daerah pertempuran Malang Selatan. Jakarta: Balai Pustaka, 1975. |
Haas, Paula de. Indo-Europeanen in Malang buiten de Japanse kampen (9 maart 1942-31 juli 1947). Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Leiden, 1992. |
Heek, G. van. Front op Java. Mijn diensttijd in Indonesië 1947-1950. Hengelo: Smit, 1952. |
Hoogte, Albert van der. Het laatste uur. Kroniek uit het na-oorlogse Indonesië. Amsterdam/Antwerpen: Contact, 1953. |
Hoogte, Albert van der. Het huis in de nacht. Amsterdam/Antwerpen: Contact, 1956. |
Klooster, H.A.J. Indonesiërs schrijven hun geschiedenis. De ontwikkeling van de Indonesische geschiedbeoefening in theorie en praktijk, 1900-1980. Dordrecht/Cinnaminson: Foris Publications, 1985 [Verhandelingen KITLV 113]. |
Kolmus-De Vink, Telma. Vlucht naar het vaderland. 's-Gravenhage: Moesson, 1987. |
Lubis, Mochtar. Jalan tak ada ujung. Jakarta: Yayasan Obor Indonesia, 1992. (eerste druk 1952) |
Malik, Adam. Riwajat dan perdjuangan sekitar Proklamasi kemerdekaan Indonesia. Bukittinggi: Wakaf Republik, 1948. |
Mangunwijaya, Y.B. Burung-burung manyar. Jakarta: Djambatan, 1988. (eerste druk 1981) |
Marlaut, Rivai. Dokter Haslinda. Djakarta: Gapura, 1950. |
Marpaung, Darius (red.). Bingkisan nasional. Kenangan 10 tahun revolusi Indonesia. Djakarta: Usaha Pegawai Nasional Indonesia, 1955. |
Nasution, A.H. Sekitar perang kemerdekaan Indonesia. 11 delen. Bandung: Angkasa, 1977-1979. (eerste druk 1973) |
Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Vele delen. 's-Gravenhage: Nijhoff/Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 1971-. |
Schilt, Jan. Soldaatje spelen onder de smaragden gordel. Amsterdam: Van Gennep, 1969. |
Simatupang, T.B. Laporan dari Banaran. Kisah pengalaman seorang pradjurit selama perang kemerdekaan. Djakarta: Pembangunan, 1959. |
Smit, C. (red.). Het dagboek van Schermerhorn. Geheim verslag... 2 delen. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1970. |
Termorshuizen, Gerard. ‘Altijd weer aan denken. De Japanse tijd in Nederlandse bellettrie en ego-documenten’. In: Overal sporen. De verwerking van de Tweede Wereldoorlog in literatuur en kunst. Amsterdam: VU Uitgeverij, 1990, p. 161-188. |
Toer, Pramoedya Ananta. (zie de literatuuropgaven in A. Teeuw, Pramoedya Ananta Toer. De verbeelding van Indonesië. Breda: De Geus, 1993) |
Trisnojuwono. (vele titels; zie bibliografie) |
Utermöhlen, Rolf. De Japanse vrouwenkampen in Nederlands-Indië 1942-1945. Een bibliografie. Amsterdam: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 1993. |
|
|