Indische Letteren. Jaargang 11
(1996)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||
‘Ambassades aen den Sousouhounan Mattaram, machtigste coninck van 't eijlant Groot Java’
| |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Behalve beroepsreizigers als Van Goens zouden de meeste Nederlanders, die in de eerste helft van de zeventiende eeuw op Java woonden en werkten, maar een klein deel van het eiland leren kennen. De Javaanse wereld was voor hen niet veel groter dan het handelscentrum Bantam op West-Java en een aantal havensteden aan de noordkust (Pasisir), zoals Cheribon, Semarang en Jepara. Batavia, het centrum van de Verenigde Oostindische Compagnie in de Oost, lag lange tijd geïsoleerd van de rest van Java. Het werd omringd door moerassen en een dicht oerwoud, waarin niet alleen gevaarlijke roofdieren huisden, maar mogelijk ook vijandelijke soldaten uit Bantam of Mataram. Het sultanaat Bantam en het vorstendom Mataram, dat reeds een groot deel van het eiland onder zijn gezag had, waren belangrijke mogendheden op Java waar de VOC rekening mee had te houden. Beide rijken betwistten elkaar de hegemonie over het eiland. In hun ogen was de VOC letterlijk een kaper op de kust. | |||||||||
De eerste Nederlander bezoekt MataramIn eerste instantie was handeldrijven met de Oosterse heersers op Java het voornaamste doel van de VOC. Batavia fungeerde als rendez-vous voor de schepen, als stapelplaats en als zetel voor de VOC-directie in de Oost, de Hoge Regering genaamd, die bestond uit een gouverneurgeneraal en een aantal raden van Indië. Zij waren weer verantwoording schuldig aan de raad van bestuur in Nederland, de Heren XVII. Het was in het belang van Batavia, niet alleen vanuit veiligheidsoverwegingen, maar zeker ook vanuit het oogpunt van de handel, dat het op goede voet stond met zijn naaste buur Mataram, die erg belangrijk voor de stad was als rijst- en houtleverancier. Er moest een groeiend aantal magen gevuld worden en er was veel bouwmateriaal nodig voor huizen en schepen. Al voordat Batavia gesticht was had de Hoge Regering in 1614 een gezant naar de hofstad van Mataram gestuurd om vriendschappelijke betrekkingen aan te knopen met Agung, de kersverse vorst van Mataram, die in datzelfde jaar zijn vader Séda-Ing-Krapjak was opgevolgd. Sultan AgungGa naar eind2 stond hier in eerste instantie niet onwelwillend tegenover, sterker nog, hij had laten weten bezoek van een VOC-delegatie op prijs te stellen. Gaspar van Surck had de eer om als eerste Nederlander door het binnenland van Midden-Java naar Mataram te trekken om, namens de Hoge Regering, sultan Agung een bezoek te brengen en geschenken aan te bieden. Zijn baas, gouverneur-generaal Pieter Both, schrijft hierover in een brief aan de Heren XVII: [Mataram] Is ses dagen reysens te landtwaerts in, gelegen van Japara, alwaer noyt eenige witten gesien geweest syn, die gemeente, vrouwen en kinderen waren verwondert en vervaert, | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
witten te sien. De voors Commandeur van Surck is derwaerts gedeputeert omme den Mataram (de vorst) uyten name van onsen Prins te salueren en aliantie met hem te maecken. Van deze salutatie ende versoeck was de Mattaram met zynen raedt boven mate verblyt, allegerende dat hy over langen tydt grote begeerte gehadt hadde Hollanders te sien, ten aansien harer macht, cloeckmoedicheyt ende vromicheytGa naar eind3 Tijdens de ontvangst die hartelijk verliep liet Agung wel aan Van Surck blijken dat een goede relatie tussen beide partijen alleen mogelijk zou zijn als de VOC geen pogingen in het werk zou stellen om land op Java te verkrijgen. De vorst stelde dat hij prins en soldaat was, geen koopman zoals alle andere koningen en prinsen van Java. Hij zou iedereen vrij en ongehinderd in zijn land laten wonen zolang hij ervan uit kon gaan dat men er niet op uit was om land op Java te veroveren. Deze taak had hij namelijk zelf op zich genomen; hij had Gresik en Jortan overwonnen en ging nu Surabaya veroveren.Ga naar eind4 | |||||||||
De betrekkingen tussen de VOC en Mataram tot 1646Tussen de eerste VOC-gezantschapsreis en die van Van Goens ligt ruim dertig jaar. In de tussenliggende periode vaardigde de Hoge Regering meer dan tien keer een gezant af naar Mataram. Slechts een klein aantal van hen werd door de vorst ontvangen. Om de verschillende oorzaken hiervan aan te geven volgt hier in een notedop een overzicht van de betrekkingen tussen de VOC en Mataram in deze periode.
Agung was het prototype van een oorlogsvorst. In de eerste decennia van zijn regeringsperiode was hij vrijwel constant in een oorlog verwikkeld, voornamelijk in de kuststreek van Midden-Java en in Oost-Java. Onder meer om die reden wilde hij van de VOC graag zwaar geschut ten geschenke krijgen. VOC-gezant Andries Soury kwam in 1615 niet verder dan de kustplaats Kendal, omdat de regent van deze streek het geschut dat de gezant bij zich had te licht bevond en hem niet door wilde laten reizen.Ga naar eind5 Een andere gezant, Cornelis van Maseyck genaamd, zat het ook niet mee. Hij bereikte in 1618 wel de hofstad maar werd daar alleen te woord gestaan door een hoffunctionaris van Agung. Omdat er op dat moment in Mataram een uitvoerverbod op rijst bestond, gaf de functionaris schriftelijk toestemming om in Jepara rijst te kopen. Toen Van Maseyck de rijst die hij had ingekocht wilde inschepen, werd hij gevangen genomen. Gelukkig verleende Agung toestemming om hem en zijn metgezellen weer vrij te laten. Het is nooit helemaal duidelijk geworden welk misverstand hieraan ten grondslag lag.Ga naar eind6 Vanzelfsprekend heeft het sultan Agung helemaal niet lekker gezeten | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Rijklof van Goens rond 1656. Onderdeel van een schilderij van B. van der Helst.
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
dat de VOC zijn waarschuwing om geen land te veroveren, in de wind sloeg. In 1619 veroverde en verwoestte de VOC de kleine havenstad Jacatra op West-Java en bouwde op de resten ervan Batavia. Toch ontving de Mataramse vorst tussen 1622 en 1624 nog VOC-gezanten. Zijn reactie op de verovering van Jacatra kwam dan ook niet onmiddellijk. Hij concentreerde zich eerst nog op de verovering van Surabaya, wat in 1625 na een langdurige en uitputtende strijd eindelijk lukte. Zijn antwoord aan de VOC volgde in 1628 en 1629, toen hij tot tweemaal toe Batavia belegerde. Beide keren wist het VOC-bolwerk stand te houden, zij het de eerste keer met veel moeite. De vijandschap tussen Mataram en de VOC zou blijven voortduren tot aan het overlijden van Agung in 1646. Batavia blijft in de jaren dertig echter wel doorgaan met het sturen van gezanten naar de hofstad. Als het aan de Hoge Regering zelf had gelegen was dat soms niet gebeurd. Gouverneur-generaal Brouwer stuurde bijvoorbeeld tegen zijn zin, maar in opdracht van de Heren XVII, in 1632 een gezantschap naar Mataram.Ga naar eind7 De bewindhebbers in Nederland bleven aandringen op een vriendschappelijke verhouding met de Javaanse vorsten. Geen van de gezanten kreeg toestemming van sultan Agung om van de kust door te reizen naar het binnenland. Als reden hiervoor werd bijvoorbeeld aan de VOC-delegatie uit 1630 gegeven dat gezant Pieter Franssen van te gering aanzien was om voor de vorst te verschijnen.Ga naar eind8 Tussen 1634 en 1646 stopt de Hoge Regering met het afvaardigen van gezanten naar Mataram. | |||||||||
Het Journael van gezant Hendrik de HaenVan de gezanten uit de periode tussen 1614 en 1634 is een aantal verslagen overgeleverd. Een daarvan, het journaal van de medicus Hendrik de Haen uit 1622, is de moeite waard om nader te beschouwen.Ga naar eind9 Het verslag volgt vrij nauwkeurig de VOC-instructies over het soort informatie die over een bepaald gebied verstrekt moest worden, zoals de ligging en beschrijving van de plaatsen die men bezocht en de middelen van bestaan, van welke landbouwgewassen er sprake was en de militaire stand van zaken.Ga naar eind10 De Haen geeft in dit onderhoudend geschreven document een aardige kijk op de prille diplomatieke betrekkingen tussen de VOC en Mataram. Treffend is de belangrijke rol die de regenten van de noordkust hierin speelden. Een belangrijk onderdeel van de gezantschapsreis bestond namelijk uit de ontvangsten bij hoge Javaanse edelen die de VOC-gezanten telkens gastvrij onthaalden en zorg droegen voor de begeleiding naar de hofstad en audiëntie bij de vorst. Zo verbleef De Haen enige tijd aan de hoven van de vorsten van Cheribon en Tegal. De omgang met deze Javaanse elite was, alhoewel niet zo bedoeld, een soort generale repetitie voor de VOC-gezanten, | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
voordat ze op bezoek gingen bij sultan Agung. De Nederlanders waren nog niet of nauwelijks bekend met de Javaanse omgangsvormen en konden op deze manier enige kennis opdoen van de Javaanse hofetiquette. Er bestaan grote verschillen tussen Oosterse en Westerse omgangsvormen, die aanleiding kunnen geven tot misverstand. Zo vereist de Westerse etiquette de beleefdheid om tijdens een officiële ontvangst te blijven staan totdat je het verzoek van de gastheer of -vrouw krijgt om te gaan zitten. Bij de Javanen bewijs je eerbied door voor je gastheer in kleermakerszit te gaan zitten (sila) en de eerbiedige groet te brengen (sembah).Ga naar eind11 Tijdens zijn verblijf aan het hof van Tegal wordt De Haen door de regent op de hoogte gebracht van het feit dat het zeer onbeleefd is dat hij geen brief van gouverneur-generaal Coen voor sultan Agung bij zich heeft. Een belangrijk onderdeel van een ontvangst aan het hof bestond namelijk uit het overhandigen van de brief die een gezant mee had gekregen van degene die hij vertegenwoordigde. De brief moest boven het hoofd gehouden worden tot het moment van aanbieding. Als oplossing stelde de regent voor zelf een brief op te stellen voor Agung. De inhoud zou hij overnemen uit de brief die Coen aan hem had geschreven. De Haen moest op zijn beurt deze brief weer in het Nederlands vertalen en meenemen om de vorst aan te bieden. De Haen ging hiermee akkoord. De regent en hij reisden met de brieven af naar Mataram.Ga naar eind12 We krijgen een aardig beeld geschetst van de tocht. De Haen geeft onderweg zijn ogen goed de kost ten aanzien van de (landbouw) gewassen en maakt bij elk dorp dat hij passeert een notitie hierover. Mededelingen over klapperbomen en rijstvelden komen dan ook veelvuldig voor. Als De Haen op toestemming wacht om door te reizen naar de hofstad - de regent is inmiddels vooruit gereisd om dit te regelen - verneemt de VOC-gezant van een van zijn bedienden dat op de markt het gerucht gaat dat Agung ontstemd is over het feit dat de regent van Tegal de Hollanders in zijn land heeft toegelaten. Het zijn immers zijn vijanden. Misschien stelt de regent om die reden voor cadeaus toe te voegen aan de geschenken die de gezant vanuit Batavia voor Agung heeft meegenomen (de regent wil dit wel financieel kunnen verhalen op de VOC). Maar De Haen durft niet op eigen houtje de ‘schenckagie’ te vermeerderen. Hiermee zou hij zijn baas immers ‘een groote schande ende oneer’ aandoen.Ga naar eind13 Na bijna twee weken wachten komt eindelijk de toestemming van Agung om door te reizen. De vastentijd wordt als excuus voor het lange wachten opgegeven. Ook deze keer verloopt de ontvangst hartelijk. Agung deelt mee dat de oorlog vergeven en vergeten is. Hij wil Batavia in rust en vrede laten, omdat hij wel begrijpt dat kooplieden een afgeschermd gebied nodig hebben om hun goederen | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
op te slaan.Ga naar eind14 Verder wordt tijdens het onderhoud ook uitgebreid gesproken over Bantam. Wilde de VOC in 1616 Mataram nog trachten aan te zetten tot annexatie van Bantam, deze keer polst Agung De Haen over een bondgenootschap in de strijd tegen Bantam. De Haen gaat hier echter niet op in.Ga naar eind15 Aan het einde van het onderhoud geeft Agung de kris die hij op dat moment draagt, als geschenk mee voor gouverneur-generaal Coen. Hij realiseert zich dat dit geschenk op zich minder waarde heeft dan de geschenken die hij van de VOC heeft gekregen, maar het is de ‘Javaensche maniere t'opperste ende hoochste dat men yemandt konde senden ofte mochte schenken’.Ga naar eind16 Op de terugweg komt De Haen veel met pieken gewapende Javanen tegen. Ze zijn onderweg naar Mataram waar de vorst zich aan het voorbereiden is op de strijd tegen Surabaya. | |||||||||
Van Goens' rapporten over MataramNa de dood van sultan Agung kreeg de VOC de gelegenheid een bestendiger contact met Mataram op te bouwen. Met de nieuwe vorst Amangkurat I werd in 1646 officieel vrede gesloten. Er werd overeengekomen dat de Hoge Regering elk jaar een gezantschap naar de hofstad zou zenden om zowel diplomatieke als handelsbetrekkingen te onderhouden. Rijklof van Goens maakte voor zijn werkgever vijf van deze gezantschapsreizen en was tussen 1648 en 1654 in totaal een kleine negentig dagen de gast van Amangkurat I. Behalve de directe verslagenGa naar eind17 voor de Hoge Regering (dagregisters, brieven en rapporten over de voortgang van zijn contacten en onderhandelingen met Amangkurat I), maakte Van Goens ook een samenvattend verslag van zijn ervaringen in Mataram. Hij schreef dit rapport twee jaar na zijn laatste gezantschapsreis, toen hij voor korte tijd in Nederland verbleef. Hij bood het de Heren XVII in april 1656 aan onder de titel: Reijsbeschrijving van de wegh uijt Samarangh nae de koninkclijke hoofdplaets Mataram aan, mitsgaders de zeeden, gewoonten ende regeringe van de sousouhounan, groot machtichste coninck van 't eijlant Java.Ga naar eind18
Van dit document werden vanzelfsprekend afschriften gemaakt om binnen het bedrijf te verspreiden. Zo ontving VOC-advocaat Pieter van Dam een kopie voor zijn Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie.Ga naar eind19 Alhoewel de VOC een geheimhoudingspolitiek voerde ten aanzien van al het geschrevene en getekende binnen het bedrijf, kon zij niet voorkomen dat in de zeventiende en achttiende eeuw veel materiaal uit haar eigen archieven, of uit die van medewerkers, gebruikt werd om in gedrukte vorm de weg naar een groter leespubliek te vinden. Ongetwijfeld zijn ook van Van Goens' Reijsbeschrijving een of meer afschriften buiten het bedrijf gaan circuleren. Misschien is de tekst zo wel in handen gekomen van uitgever Caimax uit Dordrecht, die, aangetrokken | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
Titelpagina van Javaense Reyse (UBA 1804 D 25).
| |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
door de vorm en inhoud van het geschrift, besloot het in boekvorm uit te geven. Met wat kleine aanpassingen werd het VOC-document in 1666 anoniem uitgegeven en kreeg het als titel: Javaense Reyse, Gedaen van Batavia over Samarangh Na de Konincklijcke Hoofd-plaets Mataram, Door de Heere N.N. in den Jare 1656. Waer inne den wegh uit Samarangh na Mataram, mitsgaders de Zeden, Gewoonten, en Regeringe van den Sousouhounan, Grootmachtighste Koninck van 't Eylant Java, nauwkeurigh worden beschreven.
Gezien de vrij sobere wijze van uitgeven en het gebruik van de gotische drukletter was het boekwerkje waarschijnlijk bedoeld voor een algemeen, niet gespecialiseerd publiek: de op reisverhalen beluste zeventiende-eeuwse lezer. | |||||||||
Prikkelende historie voor de Heren XVIIJavaense Reyse staat aan het begin van de lange stroom gedrukte reisbeschrijvingen en reisteksten over Indië/Indonesië die nog lang niet opgedroogd lijkt te zijn. In onze eeuw wordt Van Goens' reistekst, samen met Wouter Schoutens Oost-Indische Voyagie uit 1676, als kenmerkend beschouwd voor de overgang in de zeventiende eeuw van journaal naar verhaal.Ga naar eind20 En dat geeft mogelijk aan waarom dit VOC-document zo aantrekkelijk was om uit te geven voor een algemeen leespubliek: Van Goens' relaas draagt namelijk niet de kenmerken van een rapport dat volgens de eerder genoemde VOC-instructies geschreven is. Hij heeft van deze instructies wel kennis genomen en de gevraagde informatie in zijn reisgeschrift verwerkt. Zo deelt hij bijvoorbeeld keurig mee welke gewassen er verbouwd worden en legt hij uit hoe het Mataramse staatsbestel in elkaar zit. Maar door het rapport te stileren tot een reisbeschrijving lag de nadruk niet meer op het verstrekken van zakelijke gegevens en werd het aantrekkelijker om te lezen. En dat moet voor de Heren XVII een welkome afwisseling zijn geweest in de berg rapporten die ze hadden door te nemen. Ook kreeg Van Goens door deze vormgeving de ruimte voor mededelingen van persoonlijke aard. Hij heeft in het rapport bijvoorbeeld opmerkelijk veel plaats ingeruimd voor de aantrekkingskracht die het Javaanse landschap op hem uitoefende. Het citaat aan het begin van dit stuk is daar een illustratief voorbeeld van. Weinig andere VOC-werknemers geven op papier blijk van zo'n persoonlijke belangstelling voor de tropische natuur. Ook kon hij binnen deze vorm uitvoerig ingaan op spectaculaire gebeurtenissen en opmerkelijke verschijnselen, zoals blijkt uit de indeling van zijn reisbeschrijving. Deze bestaat uit drie delen. Allereerst is er de feitelijke reisbeschrijving, de tocht van Semarang naar de hofstad. In het tweede deel worden de vorst, diens hofhouding en het staatsbestel kritisch onder de loep genomen. Gastmaaltijden en toernooien die Van Goens bijwoont worden kleurrijk beschreven. Het | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
vrouwenleven aan het hof krijgt opmerkelijk veel aandacht. Het derde en meest omvangrijke deel heeft Van Goens ingeruimd voor een intrigerend maar enigszins ingewikkeld verhaal dat illustratief is voor het centrale thema in Van Goens' reistekst: de despotische regeerwijze van Amangkurat I. Het bevat alle ingrediënten van een tragedie. In het kort komt het hier op neer. In 1637 ontstaat er een vete tussen de achttienjarige kroonprins Amangkurat I en Wira Guna, een van de belangrijkste rijksbestuurders aan het hof van sultan Agung. De kroonprins is verliefd geworden op één van de vrouwen van Wira Guna en heeft haar geschaakt. Wira Guna is hierdoor zeer gekwetst en spant samen met een oudere broer van de kroonprins en enkele leden van de hofadel. Het is de bedoeling dat in plaats van Amangkurat I zijn broer de troon bestijgt. Als sultan Agung dit alles ter ore komt is hij zeer vertoornd. Amangkurat stelt zich als teken van berouw weer onder de hoede van zijn oude leermeester en stuurt zijn geliefde terug naar Wira Guna. De arme vrouw, die willoos slachtoffer is tussen twee rivalen, wordt door Wira Guna met messteken om het leven gebracht. Sultan Agung moet voor de tweede keer zijn rijksbestuurder tot de orde roepen. Eenmaal vorst neemt Amangkurat, die veel verdriet heeft om de dood van zijn geliefde, listig wraak op Wira Guna. Behalve hij wordt ook zijn familie omgebracht. De broer van Amangkurat zoekt angstig steun bij islamitische geestelijken in de hoop samen met hen Amangkurat van de troon te stoten. Dit mislukt. De vorst komt erachter en laat zijn broer zichzelf min of meer dood vechten. Duizenden geestelijken worden op bevel van Amangkurat I afgeslacht. Aan het eind van het gedetailleerd vertelde geschiedverhaal vermeldt Van Goens dat hij de historie van horen zeggen heeft. Javaanse edellieden hebben het hem verteld. Als bewijs voor het vertelde voert hij aan dat hij de lichamen van de omgebrachte geestelijken heeft gezien. Een mededeling die hij notabene in de directe verslagen van zijn gezantschapsreizen achterwege heeft gelaten. Behalve in Van Goens' reisbeschrijving is deze geschiedenis nergens anders geboekstaafd. | |||||||||
De boodschap in Van Goens' reistekstAls je Javaense Reyse inhoudelijk vergelijkt met Van Goens' directe rapportage over Mataram, dan blijkt dat er in de reisbeschrijving veel informatie verwerkt is die in de directe rapportage ontbreekt. Natuurlijk werd Javaense Reyse vanuit een andere invalshoek geschreven. De Heren XVII hoefden niet, zoals de Hoge Regering, gedetailleerd op de hoogte gebracht te worden van de voortgang van zijn (handels)contacten met Amangkurat I en andere belangrijke Javaanse edellieden (bovendien konden ze zich hierover wel informeren, omdat de Hoge Regering al haar correspondentie kopieerde en naar Nederland zond). Van Goens' | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
superieuren in Nederland moesten uit het document kennis opdoen over een gebied in Azië dat voor de VOC erg belangrijk was. Toch is dat maar een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat Van Goens in Javaense Reyse, naast zijn lange en gedetailleerde verslag van de hierboven beschreven tragedie, ook heel uitgebreid ingaat op de verschillende groepen vrouwen aan het Mataramse hof en gedetailleerd cijfermateriaal geeft over het aantal inwoners en het aantal oproepbare soldaten. Dat hij ruime aandacht geeft aan de vrouwen aan het Mataramse hof is een opvallende keuze. Hij gaat voornamelijk in op hun ondergeschikte positie en dienende rol. Maar besteedt daarnaast ook aandacht aan het prajurit estri corps, de vrouwelijke lijfwachten van de vorst. Zijn beschrijving van dit corps is uniek in de VOC-documenten die ons zijn overgeleverd. Wat we niet uit het oog moeten verliezen is dat Van Goens in zijn reisbeschrijving niet als onafhankelijk waarnemer over Mataram schreef, maar als werknemer in opdracht van zijn werkgever. Ik denk dat hierin de verklaring ligt voor het inhoudelijke verschil tussen de rapporten die hij in de Oost schreef en het rapport dat hij in Nederland schreef. Van Goens had naast de intentie om zich bij de Heren XVII te profileren als Mataram-kenner nog een ander doel voor ogen. Uit verschillende andere rapporten van zijn hand blijkt dat hij van mening was dat de VOC zich meer moest gaan toeleggen op de vergroting van haar gezag in de Oost.Ga naar eind21 Dat zou volgens hem veel meer handelswinst opleveren. Ik veronderstel dat Van Goens via Javaense Reyse het thuisfront op impliciete wijze heeft willen doordringen van het feit, dat het onderhouden van goede betrekkingen met de grillige Amangkurat I geen garantie betekende voor een onbelemmerde handelspolitiek. Hij schilderde de Mataramse vorst af als een meedogenloze despoot, alleen uit op persoonlijk gewin. Met name de Javaanse elite zat in een zeer strak keurslijf en was bang uit de gratie te raken. Op deze manier probeerde Van Goens waarschijnlijk de officiële VOC-politiek ten aanzien van dit soort belangrijke handelspartners ter discussie te stellen. Naast Van Goens vonden ook veel andere VOC-werknemers in Azië dat het belang van hun werkgever het meest gediend was met een meer expansief beleid in de Oost. Het kwam er op neer dat deze mannen uit de praktijk vonden dat de VOC eigen territoria in Azië moest verwerven. De bewindhebbers in Nederland waren van mening dat de VOC het meest gebaat was met een zo zuiver mogelijke handelspolitiek en met een zo gering mogelijke inmenging in de staatspolitiek in de Oost. Dit handelspolitieke verschil van mening in samenhang met de stereotypering van het Oosten in Javaense Reyse geven deze reistekst een ideologische lading. De reisbeschrijving is gaan behoren tot de canon van (al dan niet literaire) teksten over Oost-Indië. Feit blijft dat het oorspronkelijk een rapport is van een werknemer aan zijn werkgever. Dat moeten (cultuur)historici, historisch letterkundigen en cultureel antropologen | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
zich realiseren als ze de tekst willen interpreteren. Deze kanttekening zou ik, behalve bij Javaense Reyse, ook graag willen plaatsen bij andere reisteksten uit deze periode, omdat ze ook merendeels in opdracht geschreven werden. Moet Javaense Reyse in onze tijd met de nodige omzichtigheid gehanteerd worden als historische bron, als reisverhaal is deze tekst nog steeds heel boeiend om te lezen en bevat het unieke wetenswaardigheden over de Mataramse cultuur. Je voelt Van Goens' verbondenheid met het eiland Java. Hij was er dan wel niet geboren, maar wel getogen! | |||||||||
Archief
| |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
Literatuur
Darja de Wever studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Ze is medeoprichter en bestuurslid van Stichting Terra Incognita. Deze uitgeverij verzorgt publikaties op het gebied van Nederlandse historische reizen en reisteksten. De tekstuitgave van Javaense Reyse verscheen in 1995. |
|