Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||
Een pater op tournee
| |||||||||
Missie in IndiëIn Nederland was in 1806 de vrijheid van godsdienst geproclameerd. Dit betekende in de praktijk voor Indië dat de gouverneur-generaal werd geïnstrueerd om aan alle gezindten de uitoefening van de godsdienst toe te laten. Het werd nu mogelijk gemaakt missionarissen uit te zenden. Bij Koninklijk Besluit van 4 maart 1807 kregen twee priesters vergunning om naar Indië te reizen.Ga naar eind4 Ze ontvingen het ‘radikaal’ van ambtenaar, dit is het stuk waarbij men bevoegd wordt verklaard om een ambt bij de burgerlijke dienst in Indië te vervullen. Voor het functioneren van missionarissen was ook de goedkeuring van de gouverneur-generaal vereist. Benoemingen en eventuele overplaatsingen behoorden tot de bevoegdheid van het gouvernement. Een aantal missionarissen kwam in aanmerking voor bezoldiging door het gouvernement. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw waren de mogelijkheden van het geringe aantal missionarissen zeer beperkt. Hun activitei- | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
ten bestonden in hoofdzaak uit de geestelijke verzorging van de Europeanen, zowel burgers als militairen. Om de missiewerkzaamheden grootschaliger op te kunnen zetten, was het nodig om een religieuze organisatie te verzoeken de missie te gaan verzorgen. In 1859 besloot de Jezuïetenorde de zorg voor de missie in Indië op zich te nemen. J.B. Palinckx (1824-1900) behoorde tot de eerste twee Jezuïeten die werden uitgezonden. In 1905 zouden de Jezuïeten het missiegebied van Borneo overdragen aan de paters Capucijnen. | |||||||||
Bandjermasin en omgevingHet gebied rond Bandjermasin viel onder het Nederlandse gezag en was een onderdeel van de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo. Een belangrijk deel van dit gebied werd indirect bestuurd. In Martapoera was de sultan van het rijk van Bandjermasin gevestigd. De vertegenwoordiger van het Nederlands bestuur was de resident van Bandjermasin. De keuze van een troonopvolger voor de sultan en voor de rijksbestuurder was voorbehouden aan het gouvernement.Ga naar eind5 Vele opvolgingskwesties en het toenemende belang van de aanwezige steenkolen in het gebied waren de oorzaak van langdurige ongeregeldheden en van verzet tegen de aanwezige Nederlanders. Vindplaatsen van steenkolen waren van strategisch belang voor de marine-schepen.Ga naar eind6 In april 1859 wordt het civiel en militair gezag in handen gegeven van de kolonel Andresen als regeringscommissaris.Ga naar eind7 Te Kalengan, waar steenkolen worden gewonnen, breekt in mei 1859 een opstand uit. Enige tientallen Europeanen ter plaatse komen om. Ook worden op een andere plaats enige zendelingen vermoord. In 1860 besluit het Nederlands gezag het rijk Bandjermasin terug te nemen en onder direct bestuur te brengen.Ga naar eind8 Er breekt dan in Martapoera een opstand uit. De inlijving van het sultansrijk was de aanleiding voor blijvend verzet. Pas omstreeks 1883 werd het rustig in het gebied. | |||||||||
J.B. Palinckx s.j. (1824-1900)Palinckx werd te Nieuw-Vossemeer (N.Br.) geboren en begon zijn priesterstudie in Gent. Hij werd vervolgens leraar aan een gymnasium te Katwijk aan de Rijn. Daarna volgde hij theologische studiën in Maastricht, waarna hij naar Indië vertrok. Op 9 juli 1859 kwam Palinckx in Indië aan en werd te Soerabaja geplaatst. Uit zijn reisverslag blijkt een aantal specifieke karaktertrekken zoals moed, vastberadenheid, relativerend vermogen en een bijzonder gevoel voor humor. Een ter gelegenheid van zijn overlijden geschreven In memoriam kan dit beeld bevestigen en aanvullen.Ga naar eind9 Daarin is vermeld dat hij tijdens een kort verblijf in Nederland in 1872 bij een toespraak tot priesterstudenten opvalt door zijn persoonlijkheid die iets dappers uitstraalt, en door zijn boeiende verteltrant. Ook worden zijn sterke gezondheid en | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
grote werklust genoemd. Hij deed denken aan een doortastende militair. Tijdens zijn studie werd hij al gekenmerkt door zijn vrolijk karakter. Het is deze persoonlijkheid die zich ook manifesteert in zijn reisverslag. | |||||||||
Het reisverslagAls Palinckx in 1861 zijn dienstreis begint, is hij twee jaar in Indië en heeft hij al enkele reizen gemaakt in het kader van zijn werk als missionaris. De dienstreis naar Zuidoost-Borneo maakt hij met het leger dat op expeditie gaat en is in hoofdzaak ten behoeve van de geestelijke verzorging van de militairen. Hij heeft een bevoorrechte positie in het leger maar moet zich geheel houden aan de militaire leiding tenzij het specifieke godsdienstige zaken betreft. Het reisverslag is gericht aan zijn superieur in Nederland. Omdat zijn kerkelijke organisatie in Nederland pas sedert 1859 belast is met de missie in Indië, zal zijn verslag bedoeld zijn als informatie over de plaatselijke omstandigheden. Het is een verslag in dagboekvorm. De stijl is persoonlijk en levendig. Het is opvallend dat hij enerzijds sterk op de achtergrond blijft, maar anderzijds heroïek laat doorklinken in het verslag. Het is nauwelijks voor te stellen welke ontberingen hij moet ondergaan. Toch slaagt hij erin die ontberingen met nuchtere humor te beschrijven. Het gaat er zo nu en dan spannend aan toe tijdens de reis. Vele hachelijke situaties zijn laconiek beschreven en er blijkt nauwelijks dat hij ergens door geschokt is. De nadruk in het verslag ligt op de beschrijvingen van de omstandigheden in het leger, de plaatselijke bevolking en hun leefomstandigheden en de indrukwekkende natuur. Treffend geeft Palinckx de vier kwellingen van Borneo weer: de muskieten, de mieren, de ratten en de bloedzuigers. Bij de analyse van dit soort missiegeschriften is het belangrijk erbij te betrekken wat het karakter ervan is, en aan wie en met welk doel is geschreven en of de geschriften zijn gepubliceerd. Missiegeschriften over Indië kunnen ten aanzien van een aantal interessante aspecten zoals de bevolking en hun levensomstandigheden, de natuur en de koloniale verhoudingen, als een interessante aanvullende bron van informatie dienen. | |||||||||
De reisDe reis begint en eindigt in Soerabaja. De tocht op Borneo bestaat uit drie delen. Allereerst vanuit Bandjermasin via Negara, Amoentai en Barabai terug naar Bandjermasin. Vervolgens begint een tocht vanuit Bandjermasin naar Martapoera, Pengaron en Mengapon, terug naar Martapoera. Tenslotte gaat de tocht vanuit Martapoera via Bati-Bati, Pleihari en Tabanio naar Bandjermasin. In het hierna volgende is een aantal citaten met een beknopte toelichting | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
Een gedeelte van het originele handschrift van J.B. Palinckx, gedateerd 2 oktober 1861.
| |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
opgenomen. Hierdoor is getracht een zo goed mogelijk beeld te geven van hetgeen Palinckx over zijn reis heeft geschreven. In zijn inleiding laat hij de mogelijke gevaarsaspecten van zijn reis buiten beschouwing. Bij zijn afscheid laat hij slechts de gevoelens spreken van degenen van wie hij afscheid neemt: 26 Sept. Als de boot vertrekt, schrijft Palinckx heel direct over de dreigende dood: 27 Sept. Palinckx geeft nauwelijks een mening over de diverse bevolkingsgroepen. Wanneer de boot het eiland Bawean passeert, vergelijkt hij de bevolking ervan met de overige bevolking van Indië. Hiermee geeft hij aan wat kennelijk een algemene mening is: 28 Sept. Dan is de bestemming Bandjermasin op Borneo bereikt. Aldaar worden de zieken en gewonden bezocht in het hospitaal: voor de geestelijke verzorging bezoekt hij de Europeanen thuis en in de kazerne. Over het leger heeft hij een duidelijke mening. Hij beschrijft het criminele en internationale karakter ervan: 2 Oct. Daarna volgt een beschrijving van de afloop van de opstand ter plaatse. De Demang Lehman, een plaatselijk hoofd en een vertrouweling van de rechtmatige opvolger van de sultan heeft zich met 450 man overgegeven.Ga naar eind10 De opvolging van de sultan had geleid tot een strijd tussen enkele eventuele opvolgers onderling alsmede tussen hen en het bestuur. Op 3 oktober vertrekt de boot voor de tocht naar het binnenland over de rivier de Barito met een gemengd gezelschap. Behalve een aantal militairen gaan er ook gevangenen mee. Uit hetgeen Palinckx later | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
schrijft, blijkt dat twee meegevoerde gevangenen opgehangen zullen worden op plaatsen waar zij veel invloed hadden. Zonder enig commentaar schetst hij een luguber beeld van een optocht: Om 8 ure vertrokken wij, musique en tête, de honneurs werden aan de missionaris gelaten, die met de hoed in de oogen, de stok in de regter hand, de brevier onder den linker arm, bedaard voorwaarts stapte, naast hem de auditeur-militair, achter dezen 9 officieren ter vervanging van gesneuvelden en gewonden makkers naar het oorlogstoneel gezonden met 4 adjudanten, eenige onderofficieren, een detachement soldaten plus 12 gevangenen waarvan er een te Amonthaij en een te Barabu-ei moest worden opgehangen, terwijl de anderen een zeker aantal rottingslagen zouden ontvangen. Onderweg vindt aan boord een incident plaats: 4 Oct. Tussen Negara en Amoentai wordt het aanwezige wild beschreven. Maar ook blijkt dat dit gebied geteisterd wordt door een der belangrijkste plagen van Borneo, de grote hoeveelheden muskieten: Wij stoomen voort langs onafzienbare weilanden en alang-alang velden (riet) waarin dreigende buffels, wilde varkens en hertenbeesten graasden. Bij het vallen van den avond kwamen ontelbare glimwormen uit deze moerassen opstijgen die een prachtig schouwspel opleverden doch met hen kwamen minder aangename bezoekers die nooit door den reiziger worden vergeten, die deze streken heeft doorkruist. Borneo is berucht om zijne muskieten; men vindt er overal van alle grootte, gedaante en kleuren, doch nergens zijn er meer dan tusschen Negara en Amonthaij, de plaats waar wij ons thans bevinden. Die het niet heeft bijgewoond kan er zich geen denkbeeld van vormen; hoe de eene zwerm van die lastige dieren den anderen volgt. Zij lieten ons geen rust en in minder dan een kwartier uurs waren handen voeten en lijf vol met bulten. Wij waren genoodzaakt het licht uit te doen en kruid te branden ten einde eenige verligting te vinden; tusschen onze klamboes (muskieten netten) zelfs konden wij geen rust vinden, zoodat de nacht slapeloos werd doorgebragt en wij allen met blijdschap de morgenstond begroetten. | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
Amoentai is gelegen in een gebied met regelmatige opstanden.Ga naar eind11 Palinckx durft zich niet buiten het fort te begeven en laat blijken wat de gevoelens zijn van de inheemsen: 5 Oct. Van de aanwezige militairen bij een kerkdienst geeft hij een treffend beeld. De vrees voor een overval geeft aan dat van een afschrikwekkende werking van het voltrekken van het doodvonnis geen sprake is: 6 Oct. Palinckx stelt de plaatselijke commandant voor naar het noorden zijn tocht voort te zetten. Die is echter van mening dat hij dan aanstonds op een vijandelijke kolonne zal stuiten, die zich in de omgeving van Amoentai bevindt. De commandant raadt hem aan de reis te vervolgen in de richting van het Alleïsche gebergte waar zich drie bentings bevinden. Het reisplan verandert aldus. Palinckx heeft ondanks zijn ervaringen met het verzet toch nog vertrouwen in de inheemsen. Dat blijkt in dit geval echter niet terecht te zijn. Over die tocht schrijft hij: | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
7 Oct. De begeleiders melden dat er nu 350 kilometer in het binnenland is afgelegd. De prachtige natuur van Borneo is dichtbij. Maar ook zijn de gevolgen van de strijd voor de bevolking zichtbaar: | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
Tot nu toe hadden wij slechts de rivieren bevaren en de prachtige natuur in de verte aanschouwd, thans waren wij getuige van de krachtige vegetatie van Borneo, wij wandelden onder palm- en kokosbomen van 60 á 80 voet hoog dan wederom door bosschen van sago- en oranjeboomen, kruidnagelen, nootmuskaat, indigo en peper wisselden zich bij beurte af. Nu en dan zagen wij ondoordringbare bosschen van waringen en tamarinden met alle soorten van onbekende gewasschen en heesters die allen van verbazing deden stilstaan. Dit prachtige toneel werd afgewisseld door verlate en afgebrande kampongs, waar eene menigte uitgeteerde honden zworven die te vergeefs naar voedsel zochten en bij onze aankomst een jammerlijk gekerm aanheften. Intussen is Barabai bereikt. Daar komt een militaire patrouille, na een lange tocht, terug in het kleine fort. Palinckx maakt dankbaar gebruik van zijn bevoorrechte positie: De zieken werden bezocht waarbij zich spoedig de kleine bezetting voegde om eenige hartelijke woorden te hooren. De avond was gevallen en flauw was het licht dat een gloeijende spijker op de uitgeteerde en magere gelaten wierp. Toen een herhaald werda! werda! onze preek onderbrak, de zieken vlogen op, de gewonden grepen hunne wapens, men dacht dat de benteng door den vijand ging bestormd worden. De vrees werd spoedig in blijdschap veranderd, toen men bemerkte dat het een deel der bezetting was, die na een 30 daagsche patrouille huiswaarts keerde. Nooit had ik zoo eene havelooze bende gezien, geen enkel had kousen of schoenen aan, verscheurde broeken en jassen, eenigen met een pet, anderen zonder, sommigen met Europeesche andere met Bandjereesche hoeden op; allen mager en uitgeteerd met lange baarden zou men hen hebben aangezien als eene bende roovers die van eene strooptogt huiswaarts keerden. Het onthaal van den Kommandant was hartelijk, ik deed eer aan den tafel, de ondervinding heeft mij geleerd dat een missionaris goed moet kunnen eten en goed moet kunnen vasten. De officieren boden mij hunne bamboesche hokken aan die zij kamers noemden, ik verkoos in het hospitaal mijne rust te nemen die door zorg der militairen door geen enkele muskiet werd gestoord. In het korte verslag van de volgende dag meldt hij terloops dat een tweede doodvonnis is voltrokken. Kennelijk is Palinckx zodanig door de mentaliteit van zijn militaire omgeving beïnvloed dat hij er verder geen aandacht aan besteedt: | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
8 Oct. Bij de terugkomst in Bandjermasin gaat Palinckx de stad bekijken. Als afsluiting van dit deel van het reisverslag geeft hij als toelichting aan dat hij geen mening wil geven over de oorlogs- en bestuurssituatie: 11 en 12 oct. worden besteed om de zieken te bezoeken en de kinderen te doopen en te onderrigten en de plaats een weinig op te nemen, (ik acht het niet raadzaam in de oorzaken van den tegenwoordigen oorlog te treden, ook niet in de annexatie van het sultansrijk). Het plan is nu vanuit Bandjermasin de grote Dajaklanden in te gaan of een expeditiekolonne te volgen. Ook nu moet hij onder invloed van de spanningen in het gebied zijn plan wijzigen, zoals blijkt uit zijn aantekeningen van 13 oktober: De Resident liet er mij het onmogelijke van inzien, de Dayakkers zeide hij, zijn in vollen opstand; gij zoudt, niet als missionaris maar als Hollander eene vreeselijken dood ondergaan, zoo gij in hunne handen viel. Wat de expeditie-kolonne betreft, gij zoudt er weinig werkzaamheden vinden, zieken en gewonden worden onmiddellijk naar Bandjermassing overgebragt en ter bewaring van uw persoon zou meer dan 30 man noodig zijn, die van de agerende troepen niet kunnen gemist worden. Met meer vrucht zoudt gij de forten van Martapoera en die van Tanah-Laut kunnen bezoeken. Op 14 oktober schrijft Palinckx over het fort te Martapoera en over de aanwezige gevangenen. Er moet sprake zijn van een voorgenomen grootschalige vergeldingsmaatregel voor de moord op Europeanen, onder wie de familie Wijnmalen.Ga naar eind12 Het lijkt er op dat hij als verzachtende omstandigheid wil aangeven dat er een gevoel van berusting leeft bij deze gevangenen, die islamiet zijn: | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
De benteng is een lang vierkant, op dezelfde wijze als die van Amonthaij met palissaden en rondjoes omgeven, de bezetting was 160 man sterk plus 60 zieken en gewonden, 105 gevangene inlanders waarvan de meesten binnen weinige dagen het tijdelijke met eeuwige zouden verwisselen. Ik heb die ongelukkigen bezocht, onder hen bevonden zich de moordenaars van de familie Wijnmalen en andere Europeanen, te Kalengan om het leven gebracht. Nooit zag men zoo eene onverschilligheid. Zij waren bewust van het lot dat hun te wachten stond, op de vraag of zij niet verlangden vrij te worden gelaten, antwoordden zij dat dewijl Toewan Allah (God) besloten had dat zij binnenkort zouden sterven, dit ook zou hebben plaats gevonden al waren zij niet gevangen genomen. Het gewone antwoord der Mohammedanen die alles aan het noodlot toeschrijven. In het volgende deel van het verslag gaat het over de bevolking te Martapoera waar hij ingaat op de bestuursvorm ter plaatse: Tijdens mijn verblijf te Martapoera trachtte ik eenige berigten aangaande de inlandsche bevolking in te winnen. Vroeger was geestelijk en wereldlijk gezag in handen van den Sulthan die zijn loodzware scepter op de arme onderdanen liet drukken. Tegenwoordig is het wereldlijke bestaan, onder toezigt van 't Hollands gouvernement, toevertrouwd aan een Kjei, bij ons een burgemeester. Tijdens een godsdienstoefening blijkt dat wat Palinckx in zijn preek behandelt ook door de commandant als belangrijk wordt beschouwd: | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
Pastoor J.B. Palinckx, † 1 mei 1900.
| |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
16 Oct. De reis naar Pengaron gaat via het fort Materaman waar de situatie zeer primitief is. Zijn de muskieten het allerergste op Borneo, ook de witte mieren zijn verschrikkelijk: 17 Oct. Op de tocht naar Pengaron maakt Palinckx kennis met een plaatselijk dorpshoofd. Hij wordt dan geconfronteerd met de afschrikwekkende verschijnselen van een ernstige huidafwijking.Ga naar eind13 Tevens beschrijft hij de verdedigingswerken van het fort en vermeldt hij de mijnbouw: 18 Oct. | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
de hand van den ouden te pakken kreeg, vermeende ik dat de goede man mij een visch aanbood; bij nader onderzoek bleek het dat het eerbiedwaardig hoofd dezer gemeente van kop tot teenen met vischschubben was bedekt; eene ziekte waaraan vele inlanders lijden, in den archipel vindt men eenige eilanden waar geheel de bevolking met zoodanige schubben bedekt is. Sommigen schrijven dit toe aan de ontbeering van zout, anderen aan een zeker soort van voedsel of aan verwaarloozing van behoorlijke reiniging. Na op eenige kokosnoten onthaald te zijn gingen wij voorwaarts. De reis naar Mengapon gaat gedeeltelijk in een boot met 20 roeiers, maar dan moet overgestapt worden in een holle boomstam: 22 Oct. | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
breed zou mij naar Mengapon overbrengen. Staan, loopen, zich bewegen, mogt men niet, of het ding kantelde om, zodat ik van 's-morgens 6 tot 's-avonds in onbeweeglijke houding moest blijven zitten aan regen en zonneschijn blootgesteld. Om 7 ure kwamen wij een gezantschap van den Demang Lehman tegen, dat zich naar Martapoera begaf, en om 9 ure bereikten wij de eerste waterval. Mengapon is de verst afgelegen militaire post in het gebied van de sultanslanden. De omstandigheden zijn er zeer primitief en worden met relativerende humor beschreven. Palinckx laat merken dat hij wel wat gewend is, maar de ratten gaan hem toch te ver: Met een tropische regenbui stapten wij aan wal, en kwamen een modderpoel met palissaden omgeven binnen. Want de naam van benteng verdiende dat ellendige hok niet. Of men binnen stond of buiten bleef, men werd overal doornat. De brave Kapitein Scheepers en zijn moedige soldaten ontvingen mij met vreugdekreten, doch betuigden hun leedwezen dat zij zich in de verplichting bevonden mij zoodanig logies aan te bieden. Wakkere mannen was het antwoord, waar gij het sedert maanden hebt uitgehouden, zal je oude vriend de aalmoezenier van Soerabaija met genoegen 24 uren doorbrengen. De typhus nogthans sleept er dagelijks ten grave en zij zagen er allen uit als levende geraamten. Een gul souper werd ons toegediend dat wij op balken staande, gebruikten. Aan saus hadden wij geen behoefte, de regendroppelen die van het bamboes dak op onze borden drupten verstrekten ons genoegzaam vocht. Ik had rust noodig en vroeg naar een rustplaatsje. Vous logerez au 4e étage, was het antwoord van de Kommandant. - Vous plaisantez capitaine! Du tout, nous avons 4 étages ici, allons voir - Inderdaad, op den grond lagen de inlandsche soldaten; boven 2 voet ruimte, eenige bamboes latten ondersteund door kleine balkjes, verstrekte het de ligging der Europeanen. Zij hadden boven hen dezelfde ruimte, daarboven op dezelfde wijze gelegerd de zieken en gewonden, hierboven de officieren en de plaats voor mijn persoontje. Zoodat die legering veel van een laaitafel bezat. Wij zouden dus op de 4e verdieping logeren. Ik was maar nauwelijks gelegen of ik werd door de 3e Borneosche plaag overvallen, de ratten. Zij waren in zoo groot aantal aanwezig en maakten zulke ravages dat de soldaten geen enkel kleedingstuk op den grond konden leggen, of alles werd stukgebeten. Zij waren dus verpligt hun goed op touwen te hangen, op het einde van die touwen eene groote flesch, waarvan zij afschoven en op den grond nedervielen zoodra zij het goed wilden naderen. Brutaal | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
zonder voorbeeld, nauwelijks ingesluimerd, of zij kwamen mij bij menigte over mijn lijf geloopen. Ik sloeg er geen acht op, want dat had ik reeds meermalen ondervonden, maar toen hunne stoutheid zoo verre ging aan mijn voeten te komen knabbelen, en de vrees in mij opkwam dat voor het morgen was zij mij totaal zouden kunnen oppeuzelen, was ik genoodzaakt de stok in de hand te nemen en die lastige bezoekers op eerbiedige afstand te houden. Tegen den morgen vermogt ik een weinig te slapen. De reis naar Martapoera terug gaat stroomafwaarts. Bij aankomst verklaren de aanwezige militairen dat er een snelheidsrecord is gebroken. Volgens Palinckx wordt zijn veiligheid bij de stuurman afgedwongen met de doodstraf als dreiging: 24 Oct. Vanuit Martapoera is het volgende doel het fort Bati-Bati in de Tanah-Laut. Het betekent een lange mars en wederom is de bevolking waarmee men in contact komt, niet tot medewerking bereid. Het blijkt dat inheemsen met de dood bedreigd worden, indien zij geen medewerking verlenen. Palinckx blijft optimist ondanks de ernst van de situatie: 25 Oct. | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
welke richting Batie-Batie lag, hij voegde erbij dat wij niet zonder gevaar waren, daar wij welligt op kampongs konden stuiten waarvan de bevolking nog niet onderworpen was. Een aardig gevalletje in eene wildernis verdwaald te zijn van 1200 mijl in het vierkant en zonder compas, waar het wemelde van muskieten, slangen, wilde varkens en beeren. Ik twijfelde wel niet of het zou teregt komen, maar hoe? De koelies werden geroepen, doch vreesenden dat zij later als gids zouden worden gebruikt zegden zij den weg niet te kennen. Twee inlanders kwamen uit het bosch, zij werden geroepen, ook dezen wisten den weg niet. Overtuigd dat zij het wisten, zeide de Sergeant dat hij ze onmiddellijk aan het bajonet zou steken, zoo zij ons niet te Batie-Batie bragten. Zij beloofden toen alles te zullen doen wat wij verlangden en gingen vooruit; zij bragten ons over bergen door bosschen langs ravijnen, passeerden 7 diepe kreeken en 2 rivieren, de eene was zoo diep en breed, de stroom zoo snel dat ik niet durfde wagen hem met mijn paard over te zwemmen. Op 27 oktober is Pleari bereikt, de hoofdplaats van de streek Tanah-Laut. Palinckx beschrijft de Dajaks die daar leven. Hij veronderstelt dat in de toekomst wellicht de missie bij de Dajaks resultaten kan opleveren ondanks het gesignaleerde koppensnellen. Dit in tegenstelling tot het volk van Bandjermasin. Kennelijk worden bevolkingsgroepen die niet tot de Islam zijn overgegaan wel geschikt geacht voor missionering. In de nabijheid van Pleari bevond zich eene Dayaksche kampong. Hunne huizen zijn allen op palen gebouwd gelijk die van de andere inlanders, doch zijn veel grooter en te regt; want de Dayakker woont met vader en moeder, broeders en zusters, nichten en neeven met hunne kinderen in een huis. Van kop tot teen zijn zij getatoeeerd en hebben geen andere kleeding dan een stuk boomschors om het midden. Hun haar steil in de hoogte en wordt door middel van een dunne bamboes in die houding gehouden. Zoodat het eerste gezicht van een Dayakker een vreemd schouwspel oplevert. Wat het koppensnellen der Dayaks betreft hierover zijn vele fabeltjes verhaald. Van nature is een Dayakker niet wreed, dan eerst vermoord hij zijn vijand wanneer hij in gramschap is ontstoken en ligt hem den schedel waarin het koppensnellen bestaat. Ik heb een Kolonel gesproken die 4 jaren bij de Dayakkers heeft doorgebragt, hij zeide in al dien tijd slechts twee zoodanige gevallen te hebben bijgewoond. Mogten wij later eens eene missie op Borneo beginnen dan zouden wij weinig vruchten bij de Bandjerezen maar veel bij de Dayakkers te wachten hebben. | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
Op 31 oktober is Palinckx in Bandjermasin terug en reist hij per stoomschip naar zijn standplaats te Soerabaja. Daar komt hij tenslotte op 4 november aan en schrijft met een ironische opmerking over zijn verhaal: Te Soerabaija teruggekeerd vanwaar ik den 19 Nov. zal vertrekken om eene nieuwe reis te ondernemen waarvan ik een minder langdradig verslag dan dit aan U Weleerw zal doen geworden. | |||||||||
SlotBij literatuuronderzoek is mij gebleken dat het reisverslag van Palinckx ook in druk is verschenen, zonder vermelding van een jaartal.Ga naar eind14 In het bij het overlijden van Palinckx geschreven In memoriamGa naar eind15 is aangegeven dat ‘Palinckx in een pittig verslag zijne wederwaardigheden aan het publiek te lezen heeft gegeven’. Dit betekent dat de gedrukte versie kennelijk van hem zelf afkomstig is en gedateerd moet zijn vóór 1900. Het verslag is dus belangrijk genoeg geacht om te publiceren. De gedrukte versie is, zo blijkt, bijna een woordelijke weergave van het oorspronkelijke handschrift. Toch verschilt de gedrukte tekst op enkele plaatsen van het handschrift. In hoofdzaak gaat het om een aantal weglatingen, die vooral de negatieve bewoordingen betreffen waarmee Palinckx het beeld schetst van de militairen en de omstandigheden waarin zij verkeren. De volgende passages zijn weggelaten: Als Palinckx in Bandjermasin is en de aanwezige militairen toespreekt, schrijft hij over ‘het schuim van Europa’. Over de militairen van een patrouille meldt hij dat ze eruit zien ‘als eene bende roovers die van eene strooptogt huiswaarts keerden’. Over het fort Materaman schrijft hij dat er geen stoelen of tafels aanwezig zijn ‘hiertoe werden geneverkisten gebezigd’. Ook het tekstfragment waarin hij schrijft geen mening te hebben over de oorlogstoestand en de annexatie van het rijk van de sultan is in de gedrukte versie weggelaten. Ook zijn korte tekstfragmenten, waarin Palinckx informatie geeft over activiteiten van de zending niet overgenomen. De bedoelde tekstfragmenten werden ongeschikt geacht voor publikatie: ze bevatten kennelijk voor die tijd te gevoelige gegevens. De gepubliceerde versie vermeldt in de titel: ‘Verslag [...] aan een zijner eerw. Vrienden in het Moederland’. Degene aan wie het oorspronkelijke verslag van Palinckx was gericht, de provinciaal van de Jezuïeten in Nederland, wordt dus anoniem gemaakt.
In het verslag is een aantal gruwelijke gebeurtenissen weergegeven. Palinckx observeert zonder er een mening over te geven. De opstand van de Demang Lehman en de moord op een aantal Europeanen die hij vermeldt, zijn later in de geschiedschrijving opgenomen. De oor- | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
spronkelijke inhoud van het reisverslag schetst een direct en realistisch beeld van de situatie in Zuid Oost-Borneo in 1861, toen het Nederlandse militaire gezag er een belangrijke rol speelde en de bevolking zich veelal vijandig opstelde. De tegenstellingen tussen het militaire gezag en de plaatselijke bevolking zijn duidelijk weergegeven. Palinckx beschrijft het leger met zijn vele vreemdelingen zonder terughoudendheid. Wat betreft zijn mening over het bestuur en de militaire maatregelen heeft Palinckx als aalmoezenier met de status van ambtenaar de grootst mogelijke terughoudendheid betoond in het geven van zijn opinie. Een belangrijk kenmerk van het verslag is ook dat er nauwelijks godsdienstige zaken aan de orde komen. In de citaten is de letterlijke tekst gevolgd van het handschrift. Deze tekst is op veel plaatsen, met weinig interpunctie en vaak zonder het gebruik van hoofdletters, moeilijk leesbaar geschreven. Alleen daar waar de leesbaarheid het noodzakelijk maakte, is de interpunctie aangepast. De tekst is uitsluitend op die plaatsen zonder verdere vermelding gewijzigd, waar het evidente fouten betrof.
N.B. Met uitzondering van de citaten is voor de spelling van de plaatsnamen zoveel als mogelijk de Encyclopedie van Nederlands-Indië (2e druk 1917) gevolgd.
Henk Smeets (1934) is werktuigbouwkundige. In 1969 werkte hij in het kader van de ontwikkelingssamenwerking in Indonesië. Sinds enige jaren verdiept hij zich in de Indisch-Nederlandse literatuur. Hij verricht een onderzoek naar missieliteratuur over Indië uit de periode 1800-1942. | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
Literatuur
|
|