Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| ||||||
‘Tafereelen uit den oorlog met Atchin’
| ||||||
[pagina 234]
| ||||||
[pagina 235]
| ||||||
Gezien de emotionele betrokkenheid van zovele Nederlanders bij de in Atjeh gevoerde strijd is het niet verwonderlijk dat er ook in de Indisch-Nederlandse letterkunde zo vaak, direct of indirect, naar die oorlog wordt verwezen. Regelmatig zelfs vormt de Atjehse krijg het onderwerp of een belangrijk thema in die literatuur. Tot de oudste ons bekende voorbeelden daarvan horen de door W.A. van Rees geschreven novelle Wijnanda uit 1881 en de tussen 1887 en 1890 gepubliceerde Schetsen uit den Atjeh-oorlog van de hand van J.P. Schoemaker. Hun werk wordt evenals dat van latere auteurs zoals M.H. du Croo met zijn schetsen uit het Indische soldatenleven en Melantjong met haar Njaï Blanda nauwelijks meer ingekeken. En terecht: hun talent bleek te gering om zich te kunnen handhaven. Heel anders is dat met de twee Atjeh-romans van Madelon Székely-Lulofs, De hongertocht en Tjoet Nja Din en het ‘Dubbelportret van Arthur Hille’ uit E. du Perrons roman Het land van herkomst, werk dat de tand des tijds wèl heeft doorstaan.
In deze korte bijdrage vraag ik enige aandacht voor een tweetal in 1875 uitgegeven, tot nu toe onbekend gebleven, boekjes die vermoedelijk de oudste representanten zijn van de Atjeh-bellettrie. Het ene kwam ik enkele jaren geleden op het spoor dank zij een bespreking ervan, in oktober 1875, door de Indische journalist (en literator) J.A. Uilkens in zijn eigen Soerabaiasch Handelsblad.Ga naar eind3 Het is een kleine, 148 bladzijden tellende, roman, getiteld Atchin. Driemaal begraven. Een oorspronkelijk verhaal uit de tweede expeditie tegen de Atjehneezen (in het vervolg aangeduid als Atchin), geschreven door Julius van B....r en uitgegeven door A. Tjaden in Deventer. Het is een zeldzaam boekje dat ik vooralsnog alleen heb aangetroffen in de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden.Ga naar eind4 Het andere boekje over Atjeh vond ik pas onlangs: het is het anonieme Tafereelen uit den oorlog met Atchin. Voor de jeugd (hierna verkort tot Tafereelen). Niet alleen verscheen het in hetzelfde jaar als Atchin, maar ook bij dezelfde uitgever: A. Tjaden in Deventer. Het telt slechts acht (niet genummerde) bedrukte bladzijden met op elk een op de Atjeh-oorlog betrekking hebbend en van een fraai gekleurde litho voorzien gedicht. Ook dit werkje is zeldzaam en voorzover ik weet slechts aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.Ga naar eind5 Opvallend is natuurlijk het feit dat deze twee vroege bellettristische teksten over de Atjeh-oorlog verschenen bij een en dezelfde uitgeverij. Wellicht was dat vanaf het begin de opzet van Tjaden (Atjeh was ‘in’, dus waarom het niet geprobeerd met een boekje voor volwassenen en één voor jeugdige lezers!), maar misschien ook inspireerde de eerste publikatie, bijvoorbeeld omdat deze goed werd verkocht, tot de tweede. Onzeker is overigens welke van de twee uitgaven het eerst het licht zag. Over het auteurschap van de anoniem gepubliceerde Tafereelen valt wèl wat te zeggen: het is heel goed mogelijk dat Julius van B....r ook | ||||||
[pagina 236]
| ||||||
voor dit bundeltje verantwoordelijk was. Ik kom er dadelijk op terug. Wie was die Julius van B....r? Bij de Stads- of Athenaeumbibliotheek in Deventer ingewonnen informatieGa naar eind6 leert dat zijn werkelijke naam J. van BalenGa naar eind7 luidde. Onder het genoemde pseudoniem schreef hij ten minste nog twee andere boekjes: het ene bevat een rond 1521 in Deventer spelende geschiedenis, het andere een verhaal uit de vroegere historie van Nederland. Beide verschenen in 1876. Aanvullende gegevens over de auteur in relatie tot zijn Atchin (eventueel ook tot de Tafereelen) ontbreken.Ga naar eind8
Hieronder volgt een vluchtige verkenning van de inhoud van de beide Atjeh-uitgaven. Allereerst Atchin. In weerwil van de verzekering van de schrijver een historisch betrouwbaar relaas te geven, onderscheidt het zich in zijn dwaze vertekening van de werkelijkheid en romantische aankleding, met zijn ‘edele’ strekking en ‘verheffende’ afloop bovendien, in niets - de invloed van Emile Zola's realisme op de vaderlandse letterkunde moest zich nog doen gelden - van de talloze andere tot het ‘idealistische’ proza behorende verhalen uit die tijd. Lezing van het verhaal maakt ook direct duidelijk, dat de auteur nooit in Indië of Atjeh was geweest. Hoofdfiguur in Atchin is de kloekmoedige onderwijzerszoon Willem Hoogvliet. Horend van de mislukte eerste Atjeh-expeditie en onder invloed van een gewezen kapitein bij het Indische leger, wiens leven hij heeft gered en wiens dochter Marie hem innig bemint, neemt hij dienst om ‘de eer der gehoonde vlag te helpen herstellen’.Ga naar eind9 In Atjeh onderscheidt hij zich door zijn heldendaden, maakt promotie als een speer, raakt ernstig gewond in een gevecht met een tijger en wordt verzorgd door een allerliefst Atjehs meisje dat Selima heet, blonde haren heeft, de Hollandse taal machtig is, heel rijk blijkt en verliefd wordt op Willem die haar ook wel aardig vindt. Een voorwaar hachelijke ontwikkeling voor zijn in patria naar zijn terugkomst smachtende Marie. Maar dat komt in orde: bij de verdediging van haar in de grond verstopte - en bij al het geharrewar enkele malen herbegraven - schat tegen enkele belagers ervan, raakt Selima gewond en sterft, na nog net op tijd Willem tot haar erfgenaam te hebben benoemd. Kort daarop raakt de laatste gekwetst; als hij in het hospitaal weer bij zijn positieven komt, kijkt hij in de ogen van... ja van wie? Van Marie! Zij blijkt zich na haar vaders dood te hebben toegewijd aan het liefdewerk van het Rode Kruis. ‘Of het doel, die goede zaak [...] te dienen geheel alleen den grondslag uitmaakte van haren stap en of niet de gedachte haren vriend mogelijk te kunnen zien en bijstaan een groot gedeelte daartoe bijdroeg, behoeft hier niet beslist te worden.’Ga naar eind10 Afin, Willem herstelt en keert, toegejuicht door officier en Jan Fuselier, met Marie en een bom duiten in het valies terug naar het geliefde vaderland. Zo ging dat met helden. En zo hoorde dat ook. | ||||||
[pagina 237]
| ||||||
Atchin is een onzinnig verhaal. Dat vindt ook de hiervoor al genoemde Uilkens. Dat hij niettemin zoveel aandacht besteedt aan het boekje, rechtvaardigt hij met het argument dat hij het beschouwt ‘als de voorlooper op een gebied, dat nog vrijwel ongerept is en alleszins actualiteit bezit’.Ga naar eind11 Hij doelt dan ‘op romans, die geheel grijpen in het leven van den inlander en hem getrouw weergeven in gedachten, leven, werken en huishouden’.Ga naar eind12 Atchin voert, zo zegt Uilkens, die inlander inderdaad ten tonele, maar de manier waarop tart elke werkelijkheidszin. Van de hele geschiedenis klopt trouwens niets: ‘Atjeh heeft geen Selima's, geen trommels met schatten, die driemaal begraven worden, geen ambulance van het roode kruis met Maria's als verpleegsters, geene promoties op het slagveld. Men moet zich verwonderen over het aplomb, waarmede de schrijver durft te beweeren, dat alle beschreven toestanden op waarheid gegrond, ja geschiedkundig getrouw zijn.’Ga naar eind13 We kunnen het volkomen eens zijn met Uilkens' observaties, als ook met zijn constatering dat het boekje vanuit letterkundig oogpunt van nul en generlei waarde is. Curieus zou men het hoogstens kunnen noemen, omdat het ons iets leert over de wijze waarop het Nederlandse publiek uit die dagen in literaire vorm werd ‘geïnformeerd’ over de oorlog in Atjeh. ‘Wij hopen niet’, schrijft Uilkens, ‘dat de lezing van het werkje [...] één landgenoot mag overhalen naar Atjeh te gaan.’Ga naar eind14
Curieus, om dezelfde redenen als Atchin dat is, zijn ook de Tafereelen uit den oorlog met Atchin. De eerste twee van het in totaal achttal twaalfregelige verzen in het bundeltje betreffen de eerste expeditie, de overige zes de tweede. Het eerste vers gaat als volgt: Ontscheping
In het verre gloeiende Oosten,
Aan Sumatra's Noorderstrand,
Ligt het rijk der Atchineezen,
Grooter dan heel Nederland
't Woest, naar strijd begeerig, volkje
Roofde zeer brutaal ter zee,
En sleepte al wat het kon vangen,
Als zijn buit naar d'oever mee.
Dat wou Neêrland niet gedoogen,
En het zond zijn helden uit
Om den Atchinees te dwingen,
Tot vergoeding voor dien buit.
Welk beeld het ‘jeugdig volkje’ kreeg voorgeschoteld van de Atjeher, zijn karakter, godsdienst en beschaving, moge blijken uit twee andere verzen: | ||||||
[pagina 238]
| ||||||
Mishandeling van den parlementair
Niet beschaafd ook was de vijand,
Die de leer van Mahomed,
Vol bijeengeraapte leugens,
Aannam als zijn zedewet.
Eens, toen 't legerhoofd van Swieten
Hem een vredebode zond, -
Daar hij langer bloedvergieten
Voor het rijk te schaadlijk vond, -
Nam men d'armen man gevangen,
Boeide hem aan voet en hand,
Wellicht is hij doodgemarteld
In het boschrijk binnenland.
en Zes Atchineezen
Hier een voorbeeld, hoe boosaardig
Velen zijn in Atchins heir:
Zes van hen had men gevangen
En ontsloeg hen spoedig weer.
Zelfs gaf Generaal van Swieten
Elk van hen wat zilvergeld,
't Geen bij hun behouden aankomst
Aan hun hoofdman wordt gemeld.
‘Wat!’ zoo schreeuwt hij... ‘zoo dicht bij hem,
En gij hebt hem niet gedood...!’
Zesmaal klieft zijn zwaard het luchtruim,
En hun bloed kleurt de aarde rood.
Hierboven opperde ik al de mogelijkheid dat de anonieme rijmelaar van de Tafereelen dezelfde is als de schrijver van Atchin. Vergelijking van beide teksten levert namelijk enkele details op die op treffende wijze overeenkomen. Een ervan betreft het, op zichzelf hoogst onwaarschijnlijke, feit van een tijdens een schermutseling met Atjehers in brand gestoken stuk oerwoud.Ga naar eind15 Een ander heeft betrekking op een overstroming van het Rode Kruis-hospitaal waarbij een dertiental militairen het leven laat.Ga naar eind16 Dit soort gelijkenissen zegt niet alles. Ook een ander dan Julius van B....r kan de verzenbundel geschreven hebben, waarbij deze dan bijvoorbeeld het al eerder voltooide Atchin gebruikte als bron voor wat hij aan informatie nodig had. Er zijn nog wel andere scenario's te bedenken. Niettemin lijkt mij met de gegevens waarover we nu beschikken het auteurschap van Julius van B....r van de Tafereelen het meest voor de hand liggend. Maar of híj het nu was of een ander, dat verandert natuurlijk niets aan ons oordeel: evenals Atchin geven de Tafereelen een beeld van een misvormde werkelijkheid en vormen zij | ||||||
[pagina 239]
| ||||||
niet meer dan een opeenstapeling van vooroordelen, clichés en naïef chauvinisme. De het bundeltje afsluitende ‘toekomstverwachting’ ten aanzien van Atjeh valt daarbij niet uit de toon: Geheele onderwerping van Atchin
Eenmaal zal de sultan knielen
Voor het Nederlandsch gezag,
En aan Atchins havens wappert
Dan de Nederlandsche vlag.
Dan zal vrede wederkeeren
In de waatren van dat rijk,
En aan alle handelschepen
Biedt zijn reede een veilge wijk.
Dan zal noeste vlijt 't vergoeden,
Vielen nu ook de offers zuur:
't Atchineesche rijk zal bloeien
Onder Nederlandsch bestuur.
| ||||||
[pagina 240]
| ||||||
Bibliografie
|
|