Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Assistentenhuis van het echtpaar Székely-Lulofs.
Een rubberaanplant.
| |
[pagina 195]
| |
De onbekende László Székely
| |
BiografieOp 16 april 1892 werd in het dorpje Ajak in Oost-Hongarije, vlakbij de tegenwoordige Hongaars-Oekraïnische grens, de eerste zoon van het echtpaar Ziechrman geboren. De trotse vader heette Lajos Ziechrman; hij was landpachter. Hij pachtte het land van grootgrondbezitters, liet het door dagloners bewerken en verkocht zelf de oogst. De meisjesnaam van de moeder was Kornélia Radnai. Het pasgeboren jongetje kreeg twee voornamen; een joodse, omdat de ouders beiden joods waren, en een Hongaarse, om in het dagelijks leven te gebruiken. Volgens de geboorteakte is zijn joodse naam Smiel, zijn Hongaarse naam László. Een week na de geboorte vond, naar oud joods gebruik, de besnijdenis plaats.Ga naar eind1 Er zouden nog twee broers van László worden geboren. De oudste zoon ging naar de lagere school in het dichtstbijzijnde stadje Kisvárda. Hij zat in de tweede klas toen zijn vader, Lajos Ziechrman, het besluit nam om zijn naam officieel te laten veranderen. Deze verandering gold natuurlijk ook voor de andere gezinsleden. Vanaf 1899 noemt het gezin zich niet meer Ziechrman, maar Székely.Ga naar eind2 Het was indertijd niet ongebruikelijk dat joden hun naam veranderden en ‘verhongaarsten’. Misschien heeft Lajos Ziechrman zijn naam laten veranderen uit zakelijke overwegingen, misschien had hij andere beweegredenen. Onder de klas- en schoolgenoten van László Székely | |
[pagina 196]
| |
waren meer kinderen van joodse afkomst die hun naam lieten ‘verhongaarsen’.Ga naar eind3 László Székely heeft de lagere school in Kisvárda met uitstekend resultaat, ‘met lof’, afgesloten en waarschijnlijk daarom stuurden zijn ouders hem naar een gymnasium. In Kisvárda was toen nog geen gymnasium, dit in tegenstelling tot Debrecen. Vanaf het schooljaar 1901-1902 was Székely László leerling aan het Rooms Katholiek Hoofdgymnasium aldaar.Ga naar eind4 Het Joods Gymnasium in Debrecen werd pas enkele jaren later opgericht, toen Székely de stad al verlaten had. Op het gymnasium kreeg hij les in religie, Hongaars, Latijn, Duits, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie, wiskunde, meetkunde, kalligrafie en turnen. Omdat hij op de lagere school zo goed zijn best had gedaan, hoefden zijn ouders gedurende de eerste twee jaar van het gymnasium geen schoolgeld te betalen. Maar tijdens het eerste jaar bleek al dat László niet meer dan een middelmatige scholier was. Belangstelling voor de joodse godsdienst had hij kennelijk in het geheel niet,Ga naar eind5 want aan het eind van zijn tweede schooljaar kreeg hij voor het vak ‘religie’ een onvoldoende, wat hij echter door middel van een hertentamen wist recht te zetten.Ga naar eind6 Vanaf het tweede jaar volgde hij twee keuzevakken: stenografie en tekenen. In dit laatste vak blonk hij uit, iets wat hem twintig jaar later, op Sumatra, goed van pas kwam, toen hij als tekenaar meewerkte aan het weekblad Sumatra. Székely was geen goede leerling. Hij haalde alles met de hakken over de sloot - behalve tekenen - of hij haalde het net niet. Dit laatste gebeurde in de vijfde klas, toen hij veertien was. Aan het eind van het jaar kreeg hij drie onvoldoendesGa naar eind7 en die waren met herexamens niet meer goed te maken. In het klasseboek staat vermeld dat hij het jaar moest overdoen. Maar vanaf september 1906 staat hij niet meer ingeschreven als leerling van het Rooms Katholiek Hoofdgymnasium.Ga naar eind8
Hier ben ik helaas de draad kwijtgeraakt. Waar hij na die tijd gebleven is, is mij tot nu toe onbekend. Er zijn geen verwijzingen naar andere scholen of andere woonplaatsen. Het enige dat vaststaat is, dat hij acht jaar later op Sumatra aanwezig was.Ga naar eind9 | |
Op SumatraWaarschijnlijk verliet Székely in een opwelling zijn vaderland. Het is zeer aannemelijk dat hij eind 1912 uit Hongarije is vertrokken en niet rechtstreeks naar Nederlandsch-Indië gevaren, maar eerst naar Singapore is gegaan.Ga naar eind10 Van het schiereiland Malakka, van Penang stak hij met een klein bootje, de Malaya van de Norddeutscher Lloyd over en arriveerde op 7 mei 1914 in Medan op Sumatra.Ga naar eind11 Ik heb een passagierslijst kunnen achterhalen, waarin de naam van Székely - weliswaar fout | |
[pagina 197]
| |
gespeld - voorkomt als passagier op bovengenoemde boot.Ga naar eind12 Székely zelf schrijft in de inleiding van zijn eerste boek dat hij zestien jaar lang als planter op Sumatra gewerkt heeft.Ga naar eind13 In andere artikelen schrijft hij echter dat hij zeventien jaar of bijna twintig jaar onder de evenaar heeft doorgebracht.Ga naar eind14 Székely was dus tweeëntwintig jaar oud toen hij op Sumatra voet aan wal zette en waarschijnlijk had hij slechts een niet afgemaakte middelbare schoolopleiding achter de rug. Toen hij op Sumatra aankwam en werk ging zoeken, sprak hij noch Maleis noch Nederlands. Hij was niet op de hoogte van de gewoontes en gebruiken van de inheemse bevolking. Ook wist Székely nog niet hoe hij met koelies moest omgaan. Hij was dus een echte singkeh,Ga naar eind15 maar desondanks vond hij een betrekking in Deli, op een tabaksplantage. Hij werkte als assistent in Siantar, op de onderneming Marihat.Ga naar eind16 Omdat de elementaire kennis voor de uitoefening van zijn werk hem ontbrak, werd hij door zijn baas bij een groep van een oudere collega ingedeeld om het vak te leren. Op Deli was het gebruikelijk om nieuwbakken assistenten een vakopleiding te geven.Ga naar eind17 Hij werd bij een stuk oerwoud geplaatst, dat ontgonnen moest worden. Het lag op tweehonderdtachtig kilometer afstand van de dichtstbijzijnde door mensen bewoonde plaats. Er waren geen behoorlijke wegen en geen treinverbindingen. Székely woonde in de op palen gebouwde bamboehut van zijn oudere collega, die op zo'n achttien kilometer afstand van het emplacement lag, aan de rand van het oerwoud, ‘aan de grens van de beschaafde wereld’. Hij leidde het monotone leven van een planter. 's Ochtends om vijf uur begon hij met werken; hij liep dan achter honderden koelies aan om ze tot werken aan te sporen en 's avonds, na zonsondergang, keerde hij doodmoe terug naar huis.Ga naar eind18 In 1917 tekende Székely een contract bij de Hollands-Amerikaanse Plantage Maatschappij en ging op een plantage bij Kisaran werken.Ga naar eind19 Kisaran lag tweehonderd kilometer ten zuiden van Medan, in de provincie Asahan, aan de Oostkust. Deze maatschappij verbouwde echter geen tabak, maar rubber, wat een enorm winstgevende zaak bleek te zijn. Weer later werkte Székely in Tamiang, ook als assistent. Hij werd lid van de Vereniging van Assistenten in Deli. Toen hij later tot administrateur werd benoemd, bleef hij toch donateur van deze vereniging.Ga naar eind20 In Kisaran leerde Székely zijn toekomstige echtgenote, Madelon Lulofs, kennen. Madelon, de dochter van een B.B.- ambtenaar, was in 1918 met de planter Hendrik Doffegnies getrouwd. Het was een ongelukkig huwelijk. Negentien jaar oud, ‘een onnozel ding’ schrijft ze later zelf, was ze met haar echtgenoot naar Deli vertrokken, waar Hendrik een betrekking had gevonden op een rubberplantage. Hij werkte bij de ontginning en dat betekende dat hij ver van de bewoonde wereld vandaan woonde, aan de rand van het oerwoud, en dat hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat aan het werk was. Híj vond het prachtig,Ga naar eind21 | |
[pagina 198]
| |
maar voor zijn vrouw betekende dit bestaan iets heel anders: troosteloze monotonie, eindeloze eenzaamheid en het gevoel van volkomen verlatenheid. In 1919 bracht zij in een koeliehospitaal haar eerste dochter ter wereld. Zij werd Merie Moud genoemd.Ga naar eind22 Een jaar daarna werd hun tweede dochter, Christine, geboren. Voor Madelon werden de eenzaamheid en het eentonige bestaan steeds ondragelijker. Haar man was nauwelijks thuis en de zorg voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen berustte geheel bij haar. Bovendien bleek in de loop van de tijd steeds duidelijker dat zij niet bij elkaar pasten. Hij was zakelijk en nuchter, terwijl Madelon veel belangstelling had voor kunst en literatuur. Hij was daar helemaal niet in geïnteresseerd. Later zei zij daarom in een interview: toen ik als jonggetrouwd plantersvrouwtje naar Deli ging, vond ik daar niemand, die mij een aansporing gaf om mijn talent tot ontwikkeling te brengen. Ik heb mij daar wel zeer eenzaam gevoeld en het was mij een vreugde, wanneer ik althans door het lezen van boeken enigszins met de cultuur in contact kon blijven.Ga naar eind23 In deze tijd en onder deze omstandigheden maakte zij kennis met een collega van haar man: de Hongaarse planter László Székely. | |
Het huwelijkBij Székely vond Madelon Lulofs alles wat ze bij haar man miste: hij had belangstelling voor literatuur en voor cultuur, met hem kon ze over haar interesses praten. Székely was medewerker van het weekblad Sumatra, dat in 1924 werd opgericht. In dat blad werden zijn tekeningen en karikaturen afgedrukt. Deze hadden succes omdat men de mensen en situaties erin herkende. Naast de tekeningen vond ik ook nog een verhaal en een artikel, die vermoedelijk van de hand van Székely zijn. Het verhaal verscheen onder de naam László Schwartz, in twee afleveringen, op 16 en 23 mei 1925, met de titel: Van Edam tot Medan. Hoogstwaarschijnlijk is László Schwartz identiek aan László Székely. Volgens het Adresboek van geheel Nederlandsch-Indië uit 1925 en 1926 woonden er twee mensen in Nederlands-Indië met de naam L. Schwartz. De een was een agent van de firma Pathé Frères in Soerabaja, de ander, L.H.J. Schwartz was boekhouder, eveneens te Soerabaja. Dat één van deze twee Soerabajanen een verhaal in een Sumatraans weekblad gepubliceerd heeft, lijkt mij een stuk minder waarschijnlijk dan dat Székely voor de gelegenheid van een pseudoniem gebruik gemaakt heeft. De andere publikatie verscheen op 15 december 1928, onder de titel Choupe du Nègre. Hierin wordt het drukke nachtleven van Parijs beschreven. Onder het artikel stond vermeld: ‘uit het Hongaars door L.S.’ In | |
[pagina 199]
| |
dit geval is het wel bijna zeker dat Székely achter deze initialen schuil gaat. Toen de redactie op zoek was naar iemand die korte verhalen voor het blad kon schrijven, had László Székely Madelon Lulofs aanbevolen. Hij wist dat zij al geruime tijd bezig was met schrijven. Zij werd aangenomen en haar publikaties verschenen in Sumatra.Ga naar eind14 Zij publiceerde ze onder het pseudoniem Christine van Eyck. Dat zij onder dit pseudoniem publiceerde, concludeer ik uit het volgende: in Sumatra is van 1925 tot 1930 geen enkel artikel of verhaal verschenen onder de naam Madelon Székely-Lulofs of Madelon Doffegnies-Lulofs of Madelon Lulofs of haar initialen. Wel staat in Sumatra een hele reeks verhalen van Christine van Eyck. Zo verscheen van 7 februari 1925 tot 20 februari 1926 een serie verhalen, getiteld: Op eigen wieken. Hierin beschrijft de schrijfster een reis naar Australië samen met twee jonge dochters, waar zij op bezoek gaat bij haar moeder en broer. Het verhaal berust op eigen ervaring. Madelon heeft destijds een soortgelijke reis gemaakt heeft. Bovendien zijn de foto's die in het weekblad bij het verhaal als illustratie dienden, merendeels als origineel te vinden in de nalatenschap van Madelon Székely-Lulofs, die in het Letterkundig Museum berust. Van 20 februari 1926 tot 28 mei 1927 verschijnt er niets van Christine van Eyck in het weekblad. In deze periode waren Madelon Lulofs en László Székely in Hongarije, waar ze in huwelijk traden. Vanaf 28 mei 1927 verschijnt er weer een nieuwe reeks van Christine van Eyck, nu met de titel: Bohemiens typen uit Hongarije. Deze verhalen zijn een kruising tussen reisbeschrijving en fictie. Duidelijk is dat deze verhalen op eigen ervaring berusten. Ze zijn doorspekt met Hongaarse plaats- en persoonsnamen, met Hongaarse woorden en uitdrukkingen. Bij deze publikaties dienden foto's over Boedapest en het Hongaarse platteland als illustratie. En bij de aflevering van 23 juni 1927 werd een tekening van László Székely geplaatst. In volgende nummers van Sumatra verschenen onder de naam Christine van Eyck nog meer verhalen over Hongarije, naast verhalen over bestuursambtenaren in Atjeh (waar haar vader in dienst van het B.B. werkzaam was geweest) in de eerste decennia van deze eeuw en vertalingen uit het Hongaars. Een bijzonderheid, die nog eens onderstreept dat achter Christine van Eyck Madelon Lulofs schuil gaat, is dat László Székely de naam Van Eyck gebruikt in zijn boek Van oerwoud tot plantage. Op de laatste pagina's, als de hoofdpersoon tot tranen toe geroerd de eerste brief uit Hongarije na de Eerste Wereldoorlog leest, doemt een man met zijn dochter op: ‘Excuseert u mij, dat ik u lastig val, mijnheer. Mijn naam is van Eyck, dit is mijn dochter. Onze benzine is op, we zijn blijven steken.’Ga naar eind25 | |
[pagina 200]
| |
Het is opmerkelijk dat de ontmoeting met de heer Van Eyck en zijn dochter in het boek ongeveer in 1918/19 plaatsvindt, dus in dezelfde tijd toen Székely, Madelon Lulofs (toen nog Madelon Doffegnies-Lulofs) in werkelijkheid leerde kennen. Wat de voornaam Christine betreft: in een verhaal van Székely noemt de ik-persoon, die planter is geweest in Deli en zich later in Boedapest heeft gevestigd, zijn vrouw Christine.Ga naar eind26 Al deze gegevens samen laten er geen twijfel over bestaan, dat Christine van Eyck het pseudoniem is van Madelon Lulofs. De eerste publikaties van Madelon in Sumatra vormden tevens het begin van haar verhouding met Székely.Ga naar eind27 Ze vertelde dit aan haar echtgenoot, die haar onmiddellijk met de kinderen naar Australië stuurde om de Hongaar te vergeten. Daar logeerde zij eerst bij haar moeder en later bij haar broer. Zij verbleef een jaar lang in Black Rock bij Melbourne en keerde toen terug naar Deli. Haar gevoelens voor Székely waren echter onveranderd. Na haar teugkeer besloot Székely met vervroegd verlof naar Europa te gaan, omdat naar zijn mening hun verhouding uitzichtloos was. Madelon ging naar Medan om afscheid van hem te nemen. Van te voren had ze hierover haar echtgenoot ingelicht. In Medan ging ze naar Hotel De Boer, waar ze Székely in de eetzaal ontmoette. Doffegnies stapte daarop naar de notaris om echtscheiding aan te vragen. Vervolgens ging hij naar Hotel De Boer en maakte in de eetzaal, in het openbaar, een scène. Na deze gebeurtenis ging László Székely natuurlijk niet met verlof. Tijdens de afwikkeling van de scheiding logeerde Madelon bij een vriend. Doffegnies stond erop, dat de voogdij over de kinderen aan hem werd toegewezen. Alleen onder deze voorwaarde ging hij akkoord met de scheiding.Ga naar eind28 Hun scheiding verwekte een schandaal in Deli, de hele blanke gemeenschap was verontwaardigd.Ga naar eind29 Niet zozeer omdat er overspel was gepleegd, maar omdat dit in het openbaar bekend was gemaakt. Dit was slecht voor het imago van de blanke gemeenschap van Deli. Doffegnies kreeg inderdaad de voogdij, de scheiding werd uitgesproken en daarop vertrok Madelon Lulofs met Székely naar Hongarije. Ze trouwden in Boedapest op 10 september 1926. Het nieuwbakken echtpaar Székely kwam na een jaar, in 1927, terug in Deli. Bij deze beslissing hebben waarschijnlijk financiële overwegingen een belangrijke rol gespeeld. Székely kwam op dezelfde ontginning te werken als Doffegnies.Ga naar eind30 Madelon kreeg in maart 1929 haar derde kind, Chlotilde Malvina. Zij werd gewoonlijk Ketjil genoemd, wat in het Maleis kleintje betekent. Het nieuwe verblijf in Deli was geen succes. Székely werd gepasseerd bij promoties en de Székely's werden door de blanke gemeenschap van Deli genegeerd. Daardoor werd hun situatie op Sumatra onmogelijk. In 1930 vertrokken zij voorgoed naar Europa. | |
[pagina 201]
| |
De Hongaarse jarenHet echtpaar Székely ging in de binnenstad van Boedapest wonen. Ze kochten een appartement op de Andrássystraat, in de chique buurt van de Hongaarse hoofdstad. Het ging hun aanvankelijk financieel voor de wind; ze kochten ook nog een zomerhuisje in Mátyásföld, vlakbij Boedapest. Het geld raakte echter snel op. Ze hadden slechts een bescheiden kapitaal uit Nederlandsch-Indië kunnen meenemen, dat niet genoeg was om te kunnen rentenieren. Bovendien heeft Székely hun kapitaal waarschijnlijk in een vage onderneming gestoken, waarmee hij in korte tijd veel geld hoopte te verdienen. Dat mislukte en diengevolge raakte het echtpaar een groot deel van hun vermogen kwijt.Ga naar eind31 De enige mogelijkheid om geld te verdienen zagen ze in literaire bezigheden. Al gauw stortten ze zich allebei op het schrijven. Gebrek aan geld was ook de reden dat Madelon Lulofs naar Nederland ging om over eventuele publikaties te spreken met Herman Robbers, hoofdredacteur van Elsevier: En als ik niet geweten had dat mijn man een Hongaar is en toen net als alle Hongaren de meest fantastische ideeën in zijn hoofd had en aan het uitvoeren was om ‘veel geld in een korte tijd’ te verdienen en als ik niet zoo de diepste afgrond van deze ‘korte tijd’ had gezien, dan was ik gewoon de Spuitstraat weer uitgelopen, zonder U ooit gezien te hebben.Ga naar eind32 Kort daarna werd een verhaal van haar hand in de Elsevier geplaatst. Robbers was enthousiast en vanaf die tijd schreef zij regelmatig verhalen voor dit tijdschrift. Vanaf het begin van de jaren dertig verschenen direct achter elkaar de boeken van Madelon: Rubber (1931), Koelie (1932), Emigranten (1933), De andere Wereld (1934). Intussen was László Székely actief in Boedapest. Vanaf 1930 verschenen van zijn hand novellen, verhalen en artikelen in verschillende Hongaarse kranten, dag- en weekbladen. Alles wat hij schreef had betrekking op Nederlands-Indië. In 1935 publiceerde hij zijn boek Öserdöktöl az ültetvényekig (Van oerwoud tot plantage) bij uitgeverij Dante in Boedapest. Nog in hetzelfde jaar kwam een Nederlandse en Duitse vertaling uit. De ontvangst in Nederland was gematigd enthousiast. In Indië werd het boek bijzonder fel aangevallen. Van Madelon werd in 1935 een verhalenbundel uitgegeven onder de titel Vizioen, dat in de serie ‘Kleine juweeltjes van de Nederlandse keurboekerij’ verscheen. Een jaar later verscheen De hongertocht, waarin zij veel herinneringen uit haar kinderjaren in Atjeh had verwerkt. Dit wordt wel haar beste boek genoemd. Het laatste bedrijf uit 1937 was het laatste werk, dat ze in Hongarije schreef. De financiële situatie was na de eerste publikaties van Madelon weer op orde. Het gezin kocht een auto en ze nam weer personeel in dienst.Ga naar eind33 Naast het schrijven van oorspronkelijk werk, hield het echtpaar Szé- | |
[pagina 202]
| |
kely zich intensief bezig met vertalen: van het Hongaars naar het Nederlands en omgekeerd. Dit vertaalwerk is van zeer groot belang geweest voor de literaire betrekkingen tussen Nederland en Hongarije tussen de twee wereldoorlogen. Zij waren al vanaf het begin van de jaren dertig met vertalen bezig, vooral uit het Hongaars in het Nederlands. Ze gaven de voorkeur aan Hongaarse auteurs die in die tijd erg bekend waren. In 1938 namen de Székely's de beslissing om naar Nederland te verhuizen. Het echtpaar voelde het dreigende oorlogsgevaar aan en wilde bij een eventuele oorlog naar Nederlands-Indië uitwijken. Ze vestigden zich in een pension te Bloemendaal. Toen in de meidagen van 1940 de Duitsers zonder oorlogsverklaring Nederland binnenvielen en binnen vijf dagen het land veroverden, werd Nederland voor László Székely te gevaarlijk. Hij was joods en dat was gevaarlijk in een land waar de SS en de Gestapo de dienst uitmaakten. Hij vond het beter om naar Hongarije terug te keren, omdat hij dacht dat hij daar veiliger was. Hij wilde zijn vrouw en Ketjil niet in gevaar brengen door zijn aanwezigheid. Teruggekeerd in Boedapest hervatte hij zijn werk als journalist, schrijver en vertaler. Hij publiceerde regelmatig in verschillende Hongaarse kranten, tijdschriften, week- en dagbladen. In 1942 verscheen zijn tweede boek, Rimboe, dat eerst als feuilleton werd gepubliceerd in een van de grootste Hongaarse kranten.Ga naar eind34 Het boek werd uitgebreid besproken in verschillende kranten en tijdschriften. Een Duitstalige krant van Boedapest huldigde Székely op de volgende manier: Székely ist ein ausgezeichneter Journalist: sein Buch wurde aus dem Geiste des Journalismus obersten Sinnes geboren. Alles ist darin vereint, was den heutigen Leser zu fesseln vermag [...]Ga naar eind35 Rimboe werd in 1949 - na de dood van Székely - door zijn vrouw bewerkt en vertaald in het Nederlands. In 1942 werd naast Rimboe ook Van oerwoud tot plantage opnieuw uitgegeven. De titel van de tweede druk is Süt a nap Szumátrán (De zon schijnt op Sumatra).Ga naar eind36 Het lijkt er sterk op dat voor Székely de actualiteit van het onderwerp een grote rol heeft gespeeld bij het uitgeven van beide boeken. Nederlands-Indië stond namelijk in 1942 in het middelpunt van de internationale politieke belangstelling, omdat de Japanners dat jaar de Nederlanse kolonie bezetten. De verandering van de titel van Van oerwoud tot plantage is volgens mij ook aan deze ontwikkelingen te danken. Op die manier werd namelijk de naam van een van de door Japanners bezette eilanden expliciet genoemd. Daardoor was direct herkenbaar waar het boek zich afspeelde, wat een gunstige uitwerking kon hebben op de verkoopcijfers. Székely was in deze tijd vaak ziek. Hij moest dikwijls naar het ziekenhuis ter behandeling van hartkwalen. Na het vertrek van Székely uit Nederland kocht Madelon een huis | |
[pagina 203]
| |
aan de Wustelaan in Santpoort. Zij had door haar tweede huwelijk de Hongaarse nationaliteit verkregen en als Hongaarse mocht zij haar radio behouden. Later moest zij haar huis verlaten in verband met de aanleg van de Atlantikwall.Ga naar eind37 László Székely wist de Gestapo te ontlopen en overleefde de oorlog. Hij was van plan naar Nederland terug te keren.Ga naar eind38 De terugkeer zou Székely zeker gelukt zijn, als hij niet op 14 april 1946 in Boedapest aan een hartaanval overleden was, op de vooravond van zijn vertrek naar Nederland. Madelon Székely-Lulofs werkte na de oorlog voor Elsevier en voor De Groene Amsterdammer. Er verschenen nog twee boeken van haar: Onze bedienden in Indië in 1946 en Tjoet Nja Din in 1948. Dit laatste boek - over een Atjehse vorstin, die het verzet leidde tegen de Nederlandse overheersers - werd verboden. De verschijning van de roman viel namelijk samen met de politionele acties van Nederland in Indonesië. De Nederlandse regering beschouwde het boek als propaganda voor de Indonesische nationalisten. Op 22 mei 1958 overleed zij plotseling, aan een hartaanval. In haar woning op de Beethovenstraat in Amsterdam werd een Hongaars testament gevonden waarin zij alles aan Ketjil naliet. Later bleek het testament niet geldig te zijn, omdat zij na de dood van haar man de Hongaarse nationaliteit verloren had. Desondanks hebben de twee oudere halfzussen zich moeite getroost om te bewerkstelligen dat Ketjil wel de erfgename werd. Zij bleek echter spoorloos te zijn verdwenen. | |
Hongaarse publikaties van László SzékelyLászló Székely publiceerde tussen 1931 en 1942 in zes verschillende landelijke en lokale kranten, weekbladen en tijdschriften maar liefst twintig verhalen, artikelen en beschrijvingen. Zijn artikelen verschenen in Magyar Nemzet, een van de grootste landelijke kranten. Alle publikaties hebben betrekking op Nederlands-Indië. In zijn artikelen verwerkt hij - zoals bijna altijd - persoonlijke ervaringen. Zijn verhalen en novellen kunnen worden ingedeeld in twee categorieën: in de meeste verhalen is een ik-persoon aan het woord, net zoals in zijn twee boeken. In andere verhalen wordt een auctoriaal vertelperspectief (het perspectief van een ‘alwetende verteller’) gebruikt. Sommige verhalen die in de kranten en tijdschriften zijn verschenen, zijn later in zijn boek Van oerwoud tot plantage als apart hoofdstuk opgenomen.Ga naar eind39 Székely publiceerde ook een verhaal, dat de geschiedenis van Roeki vertelt, een verhaal dat beter bekend is onder de titel Koelie, de roman van Madelon Székely-Lulofs. Uit verschillende interviews blijkt dat Madelon het oorspronkelijke idee voor Koelie van haar man heeft gekregen en een schets van hem tot een roman heeft uitgewerkt. Het is zeer | |
[pagina 204]
| |
aannemelijk dat deze oorspronkelijke schets Ruki apó szerencséje (Het geluk van pa Roeki) was. Al deze artikelen, beschrijvingen en verhalen zijn nooit verzameld of in boekvorm verschenen. In Hongarije hebben ze weinig aandacht getrokken. In Nederland zou dat anders geweest zijn: daar is nu eenmaal veel meer belangstelling voor alles wat met Nederlands-Indië te maken heeft. Het feit dat men in Hongarije geen enkele interesse had in dit onderwerp, is waarschijnlijk ook de reden dat het werk van Székely nooit een plaats gekregen heeft in de Hongaarse literatuur. Als men één van de vele Hongaarse literatuurlexica bij de naam Székely opslaat, vindt men zeker drie of vier schrijvers onder deze naam; maar niet onze Székely. Hij is zelfs zo onbekend in Hongarije, dat men één van zijn werken aan een andere László Székely heeft toegeschreven. In het Hongaars Literatuur Lexicon uit 1965 komt een László Székely voor, die op 24 december 1894 in Budapest is geboren, de middelbare school in dezelfde stad heeft doorlopen, letteren en theologie gestudeerd heeft in Innsbruck en in 1918 is ingewijd als priester. Vanaf 1922 doceert deze Székely theologie aan de Theologische Academie in Szombathely en vanaf 1939 werkt hij als pastoor in Köszeg. Hij heeft geestelijke liederen en gedichten geschreven, zoals het Lied der troosten (1923) en En onze ziel kan niet rusten (1934). Zijn hele oeuvre wordt gekenmerkt door een diep religieuze inhoud. Maar opeens staat tussen die vele godsdienstige gedichten en geestelijke liederen: Rimbu, roman, 1942. Een boek, waarover een Hongaars katholiek weekblad schreef, dat het jammer was dat zulke boeken, waarin erotiek en seksualiteit centraal staan, tegenwoordig nog verschenen.Ga naar eind40 Voor iedereen die de werken van beide László Székely's kent, is het duidelijk dat de katholieke pastor Rimbu niet heeft kunnen schrijven. In welk Hongaars naslagwerk men ook zoekt, nergens vindt men László Székely - de auteur van Van oerwoud tot plantage en Rimbu. Hooguit treft men zijn werk aan, maar dan onder de naam van een ander. Dat is behalve in het Hongaars Literatuur Lexicon uit 1965 namelijk ook het geval in De bibliografie van de Hongaarse literatuurgeschiedenis uit 1989 en in de catalogi van de Hongaarse Nationale Bibliotheek te Budapest. Daarmee wordt Székely geen recht gedaan. Zijn werk doet niet onder voor dat van zijn vrouw. Maar om de waardering te krijgen die hij verdient, moet voor zijn werken plaats worden ingeruimd in de Indisch-Nederlandse letterkunde. Daar horen zij thuis. Zijn werken hebben een belangrijke documentaire waarde voor de samenleving van de planters-maatschappij in Deli uit de eerste drie decennia van deze eeuw. Bovendien zijn ze voortreffelijk geschreven. |
|