Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||
Pieter Brooshooft op drieëndertigjarige leeftijd te Soerabaja.
| |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
‘Veredelt kunst?’
| |||||||||||||
Leven en werk van Pieter BrooshooftGa naar eind1Pieter Brooshooft werd geboren te Giessendam op 18 oktober 1845. Hij volgde het gymnasium, deed op zijn negentiende eindexamen en ging daarna rechten studeren in Leiden. Zijn studie duurde negen jaar, maar toen hij afstudeerde deed hij dat wèl ‘cum laude’. De lange duur van zijn studie was niet alleen te wijten aan een uitbundig studenten-bestaan, maar ook aan het feit dat hij mederedacteur was van het Leidsch Dagblad. Bovendien schreef hij proza en poëzie voor studentenalmanakken. Na zijn studie - in 1873 - ging hij in de journalistiek en werkte voor het letterkundig blad Onze Tolk, het Nijmeegsch Nieuwsblad en het weekblad De Liberaal. Vier jaar later - in 1877 - vertrok Brooshooft naar Indië om te gaan werken als hoofdredacteur van de Samarangsche Courant. In | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
1880 nam hij de redactie van de Soerabaia-Courant op zich. Al in deze periode viel hij op door de hoge kwaliteit van zijn journalistieke werk. In 1884 repatrieerde hij om gezondheidsredenen. Vervolgens kreeg Brooshooft eind 1886 het hoofdredacteurschap van het Semarangse dagblad De Locomotief aangeboden. Hij vertrok weer naar Indië en begon aan wat de voornaamste fase in zijn carrière zou blijken te worden. In deze periode ontwikkelde hij zich tot een uitstekend journalist en polemist, en het was onder zijn leiding dat De Locomotief in aanzien groeide. Met een onderbreking van twee jaar bleef Brooshooft aan De Locomotief verbonden tot 1904. In dat jaar keerde hij met zijn gezin voorgoed terug naar Nederland. Daar bleef hij voor De Locomotief werken als mederedacteur. Hij hield de Indische lezers op de hoogte van het Nederlandse nieuws.Ga naar eind2 Brooshooft overleed in 1921 op vijfenzeventigjarige leeftijd. Het belang van Brooshoofts journalistieke werk is vooral gelegen in zijn kritische besprekingen van het koloniaal-politieke beleid van Nederland, in een periode waarin in Indië geen vrijheid van drukpers bestond. Het Drukpersreglement van 1856 had de Indische pers aan knellende banden gelegd en justitie kon streng optreden tegen kranten en journalisten die het gouvernement onwelgevallige artikelen publiceerden.Ga naar eind3 Het wekt dan ook verbazing dat Brooshooft, die vaak op zeer scherpe wijze tekeer ging tegen de regering, nooit veroordeeld is geweest. | |||||||||||||
De ethische politiekWat vooral Brooshoofts hevige verontwaardiging opwekte, was de ‘batig slot-politiek’, die Nederland grote financiële voordelen opleverde: een politiek die gepaard ging met ernstige veronachtzaming van de behoeften van Indië en die vooral ten koste ging van de inheemse bevolking. Hij schreef talrijke artikelen waarin hij zich een voorstander toonde van onder andere een volledige scheiding van de Indische en Nederlandse schatkistenGa naar eind4 en aandrong op infrastructurele voorzieningen zoals de aanleg van wegen en spoorwegen, irrigatiewerken en kanalisering van rivieren.Ga naar eind5 Veel oog had Brooshooft voor het onrecht dat de inheemse bevolking werd aangedaan. Gedurende zijn journalistieke loopbaan publiceerde hij zeer veel artikelen en brochures waarin hij pleitte voor een rechtvaardiger houding van de Europeanen ten opzichte van de inheemsen. Hij deed dit niet uit liefde voor hen. Brooshooft is altijd ver af blijven staan van de inheemsen van wie hij zei dat ze een lage en bekrompen zedenleer hadden. Hij spande zich echter voor hen in vanuit zijn sterk ontwikkeld rechtsbesef. Hij vond namelijk dat de oorspronkelijke bewoners van Indië als oudste rechthebbenden voor gingen. Omdat zij - en hieruit blijkt zijn paternalistische houding - volgens hem een ‘kinderachtig | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
volk’ vormden, was het de taak van het koloniaal bestuur hen te leiden en te beschermen.Ga naar eind6 Brooshooft getroostte zich vele inspanningen voor Indië en het inheemse volk, maar bijna alles wat hij ondernam, begon pas veel later het gewenste effect te krijgen. Hierdoor raakte hij heel gedesillusioneerd. Toch is het Brooshooft die de wegbereider van de ethische politiek is geweest. Zijn inspanningen als publicist hebben de geesten indirect toegankelijk èn ontvankelijk gemaakt voor een rechtvaardiger houding van de Europeaan ten opzichte van de inheemse bevolking. Brooshooft besteedde in de kranten waarvoor hij achtereenvolgens werkte veel aandacht aan kunst en literatuur. Hij schreef behalve recensies over optredens van amateurtoneel- en muziekgezelschappen ook boekbesprekingen en verhandelingen over literatuur en kunst. In zijn vrije tijd schreef hij bovendien zelf romans, toneelstukken en literaire feuilletons. De laatste werden in afleveringen in zijn krant gepubliceerd. Het literaire gehalte van zijn fictionele werk is niet erg hoog, maar het opvallende eraan is, dat hij dit werk meer en meer ging gebruiken als uitlaatklep voor zijn kritiek op het koloniaal-politieke beleid van Nederland. Op welke manier hij dit deed, zal verderop in dit artikel behandeld worden. | |||||||||||||
Brooshoofts mening over literatuurZoals gezegd vindt in de periode van Brooshoofts leven en werk - het laatste kwart van de negentiende eeuw - in Nederland de overgang plaats van traditionele naar moderne literatuur. Brooshooft juichte die verandering toe. De gevestigde auteurs en critici noemde hij een ‘allerkleingeestige letterkundige kliek’Ga naar eind7 en de letterkunde ging naar zijn mening hoofdzakelijk ‘mank aan sleur’.Ga naar eind8 Hij noemde het nieuwe leven op letterkundig gebied - de oprichting van het tijdschrift De Nieuwe Gids - een ‘heugelijk teeken’.Ga naar eind9 Toch hield Brooshooft niet van het literaire werk van de Tachtigers, de jonge letterkundigen die De Nieuwe Gids oprichtten. Hij uitte veel kritiek op hen in zijn boekbesprekingen. Zo keerde hij zich bijvoorbeeld tegen hun, zijns inziens, onbegrijpelijke stijl, die hij ‘onwelluidend woordgekoppel’Ga naar eind10 en ‘diepzinnigheids- en taalmengelingsmystificatie’Ga naar eind11 noemde. Het werk van de jonge schrijvers vormde volgens hem de letterkundige richting, die haar grootsten roem zoekt in bizarre, gewild onduidelijke, quasi diepzinnige vormen, en die daarmeê ook nog de waarheid in 't aangezicht slaat dat de taal er is en blijft om onze gedachten helder te vertolken [...].Ga naar eind12 Ook stoorde hij zich aan de verwaande houding van de Tachtigers. Brooshooft vond dat deze dichters heel erg van zichzelf vervuld waren en dit egoïsme begreep hij niet, want volgens hem was kunst idealiter | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
bedoeld om een algemeen maatschappelijk doel te dienen en niet, zoals de jonge schrijvers deden, zichzelf te verheerlijken. Volgens Brooshooft is dichtervergoding [...] een der grove fouten van onzen tijd, want de grootste dichter, in proza of poëzie, behoorde te weten dat het eenig onderscheid tusschen hem en zijn buurman Jansen bestaat in betere ontwikkeling of ligging van een paar hersenmoleculen. Maar Jansen heeft weer een veel mooieren neus en ruimere borstkas. Zij staan dus gelijk. [...] Dichters moesten zich kennen als gewone menschen.Ga naar eind13 Een derde punt van kritiek van Brooshooft was de nadruk die de Tachtigers legden op het gemoedsleven van hun romanpersonages in het algemeen en dat van henzelf in het bijzonder. Toch was er wel een jonge schrijver die Brooshoofts goedkeuring leek te kunnen krijgen: Henri Borel. In zijn wekelijkse rubriek ‘Van Dag tot Dag’ in De Locomotief beveelt Brooshooft Borels boek Studien van harte aan. In deze Studien poneert Borel dat de dichter voor alles een goed mens moet zijn en dat goede literatuur gebaseerd is op het hoogste menszijn. In dit verband noemt Borel eigenschappen zoals loyaliteit, trouw, oprechtheid, eerlijkheid, zelfverloochening, bescheidenheid en rechtvaardigheid. Brooshooft schrijft in zijn aanbeveling: ‘Ik ben het volkomen met hem eens en dankbaar, hetgeen ook ik zoo innig denk, met zijn talent, zijn “allerzekerste weten”, te zien uitgesproken.’Ga naar eind14 Borels opvattingen over literatuur appelleerden aan Brooshoofts rechtsbewustzijn en dit was een van de belangrijkste redenen waarom Brooshooft zo met Borel ingenomen was. Dat Brooshooft Borel bewonderde om zijn ideeën en niet om zijn literaire werk blijkt wel uit een uitspraak die Brooshooft een jaar later over Borel deed. Hierin noemt hij het werk van Borel ‘akelig overvloeiende van sentimenteel-mystieke traanogende Borel-aandoenlijkheid’.Ga naar eind15 | |||||||||||||
Brooshooft over Indische schrijversWat vond Brooshooft belangrijk aan literatuur en hoe moest volgens hem literatuur eruitzien? Aan de hand van zijn uitlatingen over bepaalde Indische schrijvers en hun werk kan daar het volgende over gezegd worden. Humor en realisme waren voor Brooshooft twee belangrijke aspecten van literatuur. In bijna al zijn besprekingen wordt hierop de nadruk gelegd. Juist vanwege de humor en het realisme in diens romans was Brooshooft een groot bewonderaar van Maurits, het pseudoniem van zijn collega-journalist Daum, over wie hij onder andere het volgende zegt: | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
hoed af voor Maurits' talent. Hij is ontegenzeggelijk onze beste Indische schrijver, onze slimste opmerker, onze meest humoristische teekenaar.Ga naar eind16 Behalve om zijn humor is Daum befaamd om zijn vermogen de Indische werkelijkheid op een herkenbare manier te beschrijven, een eigenschap waaraan door Termorshuizen in zijn biografie over Daum veel aandacht is gegeven.Ga naar eind17 Dat Brooshooft het niet kon goedkeuren dat er in romans een voorstelling van zaken gegeven werd die volgens hem bezijden de waarheid was, blijkt onder meer uit zijn bespreking van Daums roman ‘Ups’ en ‘Downs’ in het Indische leven. Hij uit zijn grote waardering voor dit boek, maar verwijt Daum tegelijkertijd, dat hij weêr zoo ongezouten gebruik maakt van de ‘truc’ om getrouwde Indische vrouwen zich sexueel te laten misdragen. Niet dat het mij choqueert [...] maar het is zoo niet. [...] Het boek wint er niet door, want het is geen greep in het volle (d.i. gewone) leven.Ga naar eind18 Om dezelfde reden kon Brooshooft Daums roman Aboe Bakar niet erg appreciëren. Hij noemt deze roman een onnatuurlijke geschiedenis, waarin van de Indische samenleving een verkeerd beeld geschetst wordt.Ga naar eind19 Wat betreft het realisme in de literatuur was Brooshooft -net als Daum - beïnvloed geraakt door de Franse schrijver Zola. Zola was degene die met zijn naturalistische literatuuropvatting een belangrijke aanzet heeft gegeven tot de verschuiving van traditionele naar moderne literatuur. Naturalisme is een stroming die uitgaat van een wetenschappelijke tendens: de werkelijkheid dient op een wetenschappelijke manier beschreven te worden. Zola noemde zijn romans bijvoorbeeld ‘fysiologische studies’ of ‘wetenschappelijke analyses’. Hij kende veel belang toe aan de invloed van erfelijkheid, opvoeding en milieu op de mens en dus op het romanpersonage. Naar Brooshoofts smaak was Zola in zijn drang de werkelijkheid te beschrijven veel te ver doorgeschoten. Daarom noemt hij de Fransman op een gegeven moment een ‘vuilschrijver’Ga naar eind20 en vindt hij dat Zola onder de leus van slechts werkelijkheid te schilderen, evenzeer verdichting gaf als de oude romantische school, thans echter niet meer om bij den lezer edele gevoelens te kweken, maar om te werken op zijn ziekelijke nieuwsgierigheid.Ga naar eind21 Behalve Daum en Zola wordt ook Couperus door Brooshooft om zijn waarheidsgehalte aangevallen, en wel om het gebrek aan realiteit in zijn roman De Stille Kracht. Hij zegt hierover het volgende: ‘Et tu Brute!’ mag de Kunst na ‘Stille Kracht’ Couperus toeroepen. Ook hij vermoordt zijn Caesar, zijn weldoener, zijn kunst, | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
Pieter Brooshooft op zevenenvijftigjarige leeftijd te Semarang.
| |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
met de dolken der banaliteit, der wulpsche residents- vrouwen, der perverse residents-dochters, der krompratende nonna's, en wat er verder over Indie nog op den ouden rommelzolder is te vinden. Ondanks zijn kritiek vond Brooshooft Couperus dus een groot schrijver. Ook Multatuli was volgens Brooshooft een groot auteur: Het overdrevene, soms opgeschroefde dat in sommige van Multatuli's denkbeelden mag gelegen zijn, en dat wellicht een pas lezend jong mensch tot onlogische gevolgtrekkingen of manie van poseeren zou kunnen meêslepen, zinkt geheel weg in den oceaan van schoone, gezonde uitingen, bij uitnemendheid geschikt om bij het jonge geslacht die edelmoedige geestdrift voor het schoone en rechtschapene op te wekken, die het eigenaardig sieraad van deze levensperiode moet uitmaken, in de hoop dat zij later tegen de wrijving met het ploertendom den strijd om het bestaan zal kunnen volhouden. Indien wij kinderen hadden, | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
wij zouden hun dan ook de werken van Multatuli in handen geven, zoo spoedig als zij ze begrijpen konden.Ga naar eind23 Uit deze laatste woorden wordt duidelijk dat Brooshooft in feite literatuur zag als een middel tot verheffing, dat literatuur volgens hem invloed kon uitoefenen op de karaktervorming van bijvoorbeeld jonge mensen. Dit wordt bevestigd in het volgende citaat: Bekwame schrijvers kunnen de wereld hervormen. Hunne denkbeelden planten zich onzichtbaar voort, pakken zich ten slotte saâm tot eene onweerstaanbare kracht, die hare uiting zoekt in daden.Ga naar eind24 Brooshooft was, met andere woorden, van mening dat kunst idealiter een veredelende werking kon, of zelfs moest hebben. Een interessante polemiek’ over de al dan niet veredelende werking van kunst, voerde hij in De Locomotief in mei/juni 1900. Brooshooft schreef in een artikel dat kunst niet veredelen kan, omdat kunstenaars en critici heel veel eigenliefde bezitten en heel kleingeestig zijn.Ga naar eind25 Iemand die zich Paleto noemde, reageerde hierop met een ingezonden stuk. Dit stuk nam Brooshooft op in zijn hoofdartikel ‘Veredelt Kunst?’.Ga naar eind26 Paleto redeneerde als volgt: kunst is onaantastbaar rein, hoog en edel, en daarom veredelend. Brooshoofts repliek luidt: ‘Neen, Paleto, kunst veredelt niet! Wat edel is veredelt daarom nog niet.’ Wanneer Brooshooft naar het gedrag en het leven van een aantal grote kunstenaars kijkt, dan ziet hij wel verre van veredeling door kunst, veeleer een intense ontwikkeling van al de moreele gebreken die moeten voortvloeien uit het - den kunstenaar onmisbare - vervuld zijn met zijn eigen Ik. Groote prikkelbaarheid, zelfoverschatting, zelfvergoding, geringschatting van anderen, afgunst, nijd, kuiperij, hebzucht, kleingeestigheid, inwilliging van eigen luimen, zotheden, hartstochten, bestialiteiten zelfs, een chronisch lijden aan Ikzucht, soms in zijn laagste uitingen, afgewisseld door acute verschijnselen van edelmoedigheid of dweperij - ziedaar de levensuitingen die men [...] vindt bij de groote meerderheid der kunstenaars. Brooshooft meent zich enigszins te moeten verontschuldigen na deze tirade: Men denke niet dat ik daarmeê eenige beschuldiging tegen deze groote mannen bedoel. Ik hoor heerlijke stemmen in mijn binnenste bij iederen noot van Beethoven, en zou niet gaarne verdacht worden van een zweem van geringschatting voor de heroën der kunst. De waarheid is echter, dat zij menschen zijn als wij, en wij allen te zamen vaten vol kleinzieligheid. | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
Kunst veredelde de kunstenaars dus niet, en zou dat eigenlijk wel moeten doen. Maar idealiter diende kunst in ieder geval wèl een gunstige invloed uit te oefenen op de genieter ervan. Dit probleem heeft Brooshooft gedurende zijn loopbaan enorm beziggehouden. Hij heeft in het nadenken over deze kwestie een ontwikkeling doorgemaakt en in deze ontwikkeling zichzelf weleens tegengesproken. Zijn conclusie uit bovengenoemde polemiek luidt als volgt: Men krijgt dus Kunst die veredelt en Kunst die niet veredelt. [...] Deze laatste veredelt niet, maar verzinnelijkt. De overige Kunst [hiermee bedoelde hij de eerstgenoemde soort kunst, LE] veredelt (evenals andere maatschappelijk nuttige arbeid) de enkele menschen, bij wie de door haar gemaakte indruk diep genoeg is om duurzaam hunne zedelijkheid te doen zegevieren over hunne zinnelijkheid.Ga naar eind27 Dat Brooshooft een voorkeur had voor kunst die in dienst stond van een hoger doel, neemt niet weg dat hij ook van kunst of literatuur hield, die géén bepaalde boodschap had. Hij had bijvoorbeeld, zoals gezegd, grote bewondering voor het literaire werk van Daum, terwijl diens werk toch zeker niet veredelend genoemd kan worden. | |||||||||||||
Het fictionele werk van BrooshooftNa het voorgaande is het vanzelfsprekend niet verwonderlijk vast te stellen, dat Brooshooft zelf met veel van zijn eigen fictief werk een hoger doel nastreefde. Dat doel was verandering van het door Nederland gevoerde koloniaal-politieke beleid en verbetering van de maatschappelijke positie van de inheemse bevolking. In het algemeen kan van Brooshoofts fictionele werk gezegd worden, dat het eenvoudig en rechtlijnig is. Een aantal romans en toneelstukken zijn echte romantische draakjes die - merkwaardig genoeg - vallen binnen de literaire stroming waarvan Brooshooft nu juist zo blij was dat ze aan de kant geschoven werd. Hoe dit mogelijk was, kan in het korte bestek van dit artikel niet uitgelegd worden. Het gaat hier vooral om enkele voorbeelden van de wijze waarop Brooshooft zijn eigen literaire werk in dienst stelde van het zojuist genoemde hogere doel. Van februari tot juli 1881 verscheen in de Soerabaia-Courant als feuilleton Het diktaat van Mr. Pébé (Professor in het Indisch staatsrecht aan de universiteit van Batavia). Dit ‘diktaat’ is een felle aanklacht tegen het feit dat de Europese inwoners van Nederlands-Indië uitgesloten waren van politieke medezeggenschap en dat de Indische en de Nederlandse schatkisten niet gescheiden waren. De venijnige kritiek werd vaak geestig gebracht. Over het ‘recht’ van de Europeanen in de kolonie laat Brooshooft Mr. Pébé zeggen: ‘De burger van N.O. Indië heeft het recht om | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
alles te vragen en te doen wat hem noodig lijkt, hetgeen hem door het Gouvernement geweigerd of verboden wordt.’Ga naar eind28 Uit 1894 stamt de Molukkenreis in vogelvlucht.Ga naar eind29 Het is meer een reisbeschrijving dan een literair verhaal, maar het verdient hier de aandacht, omdat naast beschrijvingen van het Indische landschap en informatie over de inheemse bevolking, door Brooshooft kritiek geuit wordt op de batig slot-politiek van de Nederlanders. In 1903 verscheen het feuilleton Van Putten in Bantam,Ga naar eind30 waarin Brooshooft zich met name keerde tegen het hypocriete beleid van de Nederlandse regering ten aanzien van de zogenoemde ‘heerendiensten’ en de belastingpolitiek. In dit feuilleton pleitte hij ook voor verbetering en stimulering van de inheemse landbouw, oprichting van gouvernementskredietbanken, verbetering van het onderwijs aan inheemsen en voor staatscontrole op Europese particuliere ondernemers. Een bijzondere vermelding verdient De Indische Polichinel. Geïllustreerd Humoristisch Weekblad.Ga naar eind31 Het is een satirisch blad dat Brooshooft in 1879 oprichtte. Hij was degene die onder de naam Polichinel dit tijdschrift volschreef. In dit blad worden zowel het koloniaal-politieke beleid van Nederland als de Indische samenleving over de hekel gehaald. De bespottingen vinden een hoogtepunt in het uiterst satirische feuilleton God nommer satoe dat later in boekvorm is uitgegeven onder de titel Gedenkt te sterven!Ga naar eind32 Gedenkt te sterven! speelt zich af in het fictieve ‘Snertavia’ ten tijde van een ernstige cholera-epidemie en begint met de spottende woorden: ‘De Indische Maatschappij verkeert in haar gewonen doen. Zij is kwaadsprekend en vervelend.’Ga naar eind33 Dan sterven er een paar inheemsen aan de cholera. Dat zegt nog niets volgens de Europeanen, want, zo zeggen zij: ‘die menschen sterven dagelijks.’Ga naar eind34 De Europese gemeenschap blijft de situatie bagatelliseren totdat de eerste blanke overlijdt. Dan breekt er paniek uit. De epidemie grijpt als een razende om zich heen en de Snertavianen hebben plotseling andere zaken dan geld en lasterpraatjes om zich druk over te maken. De samenleving is totaal ontwricht. Men is in één klap alle inbeelding, hypocrisie, baatzucht, dwaasheid en slechtheid kwijt, en is gereduceerd tot wat men werkelijk is: een nietig mens met grote angst voor de gemeenschappelijke vijand, de cholera. Men begint zich af te vragen of er dan helemaal niets tegen de epidemie te doen is. Daar is inderdaad niets tegen te doen, want daar is geld voor nodig en het geld uit Indië is in de Nederlandse schatkist verdwenen: Ach, het goud dat noodig is om den dood uit Snertavia te verjagen, verhuisde, onder den naam van batig slot, sedert vele jaren naar een volk, dat de weelde der moderne beschaving wilde genieten zonder ze te betalen. Voor iederen roover ginds ligt hier een beroofde in den laatsten doodstrijd. En het was | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
de stervende, niet de genietende, die het goud ontwoekerde aan den grond, den grond zijner vaderen, in het zweet zijns aanschijns.Ga naar eind35 Dan verdwijnt de cholera en de overlevenden uit de blanke Snertaviaanse samenleving hebben hieruit geen les geleerd: Maar de les, die hij [de cholera, LE] voor de menschheid had bestemd, is, evenals zoovele andere, verloren gegaan. Verdwaasde vrouwen, hoovaardige baronnen, karrikaturen van bloedveredeling, opgeblazen hanzen, geldploerten, lafhartige god-vervloekers, zwakke of dierlijke vernielers eener onschatbare gezondheid, schijnheilige schurken, grootsprakige bloodaards, kleinzielige geloofshansworsten, baatzuchtige filantropen, aanmatigende plichtverzakers, slechte ambtenaren, gewetenlooze kooplieden, dwaasheid, slechtheid, inbeelding in den ruimsten zin des woords - dat alles blijft in het bloedig spoor van de Cholera achter, zooals het eertijds was en zooals het immer wezen zal!Ga naar eind36 Het is niet bekend hoe de Europese samenleving in Indië op dit feuilleton gereageerd heeft. In het jaar waarin het verscheen - 1882 - hield De Indische Polichinel op te bestaan. Het is waarschijnlijk dat, aangezien God nommer satoe anoniem gepubliceerd was, de verontwaardiging van het publiek over dit verhaal zich niet op de auteur ervan, maar op het tijdschrift zelf richtte. En aangezien de redactie van het blad niet van plan was zich te matigen in haar uitspraken over de gemeenschap waarin haar lezers zich bevonden, zullen veel lezers zich waarschijnlijk van het blad hebben afgekeerd. In een artikel uit 1986 over De Indische Polichinel is Termorshuizen uitgebreid op deze kwestie ingegaan.Ga naar eind37 Ten slotte is er het toneelstuk Arm Java, dat Brooshooft in 1906 - dus na zijn repatriëring - heeft geschreven. Het stuk is een hartstochtelijk pleidooi voor de ethische politiek. Aanvankelijk zou het stuk door een professioneel toneelgezelschap opgevoerd worden, maar op het laatste moment zag de regisseur daar vanwege de inhoud van af. Daarna heeft Brooshooft er niets meer mee gedaan en is het slechts als handschrift bewaard gebleven. Reggie Baay heeft het stuk aan de vergetelheid ontrukt door het handschrift uit te typen. Ook heeft hij er een uitgebreide analyse van gegeven in zijn doctoraalscriptie.Ga naar eind38 Als literair kunstwerk is het toneelstuk weinig geslaagd, maar het heeft een grote historische en sociologische waarde vanwege de vele verwijzingen naar de actualiteit van de toenmalige koloniaal-politieke realiteit.Ga naar eind39 | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
Tot slotBrooshooft was een bevlogen journalist met een sterk ontwikkeld rechtsbesef. Hij heeft zich gedurende zijn journalistieke loopbaan voortdurend ingespannen om een groot aantal onrechtvaardigheden die hij in de kolonie signaleerde te bestrijden. Hij heeft om zijn doel te bereiken niet alleen gebruikgemaakt van zijn journalistieke talenten, maar ook van fictioneel werk, omdat hij van mening was dat met kunst, en in dit geval literatuur, hogere idealen verwezenlijkt konden worden. Hoewel Brooshooft in zijn tijd als literator bekendheid en soms zelfs faam genoot, wordt na het lezen van enkele van zijn romans en toneelstukken duidelijk, dat daarin zijn talent niet lag. Het zijn, zoals gezegd, romantische draken en de humor die Brooshooft gebruikt is bepaald melig. Heel anders is het wanneer Brooshooft gebruikmaakte van de karikatuur of de satire. Dan voerde hij een uiterst vlotte, humoristische en venijnige pen. Gedenkt te sterven! en De Indische Polichinel vormen daarvan de overtuigende bewijzen. Zodra Brooshooft ging spotten, dan steeg hij boven zijn matige letterkundige talent uit. Brooshoofts specifieke gave voor de satire sloot aan bij zijn journalistieke talent. Wanneer hij zich boos maakte over een koloniaal-politieke of sociale kwestie, dan schreef hij heel goed. Zo goed, dat dit werk ook vandaag de dag nog voortreffelijk leesbaar is. De journalistiek en de satire gebruikte hij naast de literatuur voor hetzelfde doel: de fouten van de maatschappij aan het licht brengen. In zijn strijd om die maatschappij te verbeteren waren dit zijn wapens bij uitstek.
Lenny Elkerbout (1958) is neerlandica en studeerde in 1994 aan de RU Leiden af op een onderzoek naar de literaire opvattingen van Pieter Brooshooft. Zij is werkzaam in de zakelijke dienstverlening. | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
Literatuur
|
|