Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Portret van Adriana Maria Lammens, dochter van Mr. Pieter Willem Lammens (Batavia 1640). Ze was het nichtje van Maria en Johanna Lammens, de auteurs van het journaal-Lammens (1736). Het journaal werd tussen andere stukken uit haar nalatenschap aangetroffen (foto F. André de La Porte).
| |
[pagina 99]
| |
‘Maar sal die moode evenwel niet volgen’
| |
[pagina 100]
| |
sters uit die tijd met een egodocumentair karakter. Van de ruim duizend bibliografisch beschreven egodocumenten uit de zeventiende en achttiende eeuw in Nederland werd minder dan vijf procent geschreven door een vrouw.Ga naar eind4 Geschriften van vrouwen over Indië en de reizen erheen of daarvandaan zijn uiterst dun gezaaid. Wat betreft aan boord bijgehouden dagboeken was tot nu toe alleen het journaal bekend van twee dochters van Hendrik Swellengrebel, een gewezen gouverneur van de Kaap. Zij tekenden in 1751 de belevenissen op van hun reis naar de Republiek vanuit de Kaapkolonie, waar ze waren geboren. Helena en Johanna Swellengrebel waren toen ze aan hun zeiltocht begonnen respectievelijk 20 en 17 jaar oud. A. Hallema heeft in de jaren dertig als eerste op dit ‘oudste meisjesscheepsjournaal uit den tijd der zeilvaartuigen’ gewezen en er een aantal fragmenten van uitgegeven.Ga naar eind5 Maria en Johanna Lammens, alweer twee zusters, hielden in 1736 een dagboek bij tijdens hun reis vanuit Middelburg naar Batavia. Hun journaal is niet alleen uniek omdat het vijftien jaar ouder is dan dat van de meisjes Swellengrebel, het is ook beter geschreven. Niet voor niets werd hierboven aan de reisbeschrijving van Arnout van Overbeke gerefereerd. Heel soms doet de stijl van Maria en Johanna aan de burleske brief van Van Overbeke denken. Maar de spot van beide vrouwen is milder en hun tekst is makkelijker toegankelijk dan de uit veel op het eerste gezicht niet meteen duidelijke metaforen bestaande Geestige en vermaeckelicke reys-beschryvinge naer Oost-Indien. Toch is bij nauwkeurige lezing die tekst ook wel begrijpelijk en wordt bijvoorbeeld duidelijk dat de mededeling dat de auteur zijn ‘membrum virile’ laat afsnijden, slechts betekent dat hij zijn baard laat scheren en niet datgene waarvoor de lezer bij eerste lezing wellicht vreesde.Ga naar eind6 De zusters Lammens legden hun reisbelevenissen niet uitsluitend voor zichzelf vast, een patroon dat in meer egodocumenten valt waar te nemen. Vaak schreven de auteurs die teksten om hun belevenissen voor het nageslacht vast te leggen.Ga naar eind7 Het publiek waar de beide vrouwen zich tot richten bestaat uit vrienden, hetgeen blijkens de context vooral opgevat moet worden als familie. Aan het eind van het journaal maken ze hun bedoeling duidelijk. Ze verzoeken de lezer zich niet aan stijl en spelling te storen en te bedenken dat het ‘van twee onnoosele schepsels alleen uijt grappen is opgestelt’. Daarna besluiten ze met de hoop uit te spreken dat de vrienden hun tekst ‘uijt genegenheijd sullen leesen’ en verzoeken ze degene die beloofd heeft het journaal op rijm te zetten dat berijmde geschrift weer aan hen terug te sturen zodat ze het nog eens over kunnen lezen. Het journaal moet bestemd zijn geweest om in een kring van goede vrienden en familie te circuleren, net zoals dat met de schrijfsels van Arnout van Overbeke vaak het geval is geweest. Of er werkelijk een berijmde versie heeft bestaan, weten we niet. Tot nu toe is daar niets van bekend en moeten we het doen met het afschrift van het oorspronkelijk journaal dat wellicht in Batavia door een VOC- | |
[pagina 101]
| |
klerk is vervaardigd. Berijmingen van egodocumenten kwamen overigens, hoewel hoogst zelden, inderdaad voor. Maria Wilhelmina en Johanna Suzanna hadden volgens een resolutie van de Heren Zeventien op 10 november 1735 toestemming gekregen om als betalend passagier hun broer Pieter Willem Lammens te vergezellen naar Indië. Deze was daar benoemd tot buitengewoon Raad van Justitie.Ga naar eind8 De doop van de drie, leden van een vooraanstaande burgemeestersfamilie uit Axel in Zeeuws-Vlaanderen, werd aangetekend in de doopboeken van de hervormde gemeente Hontenisse bij Kloosterzande. Ze waren als de drie jongste kinderen respectievelijk in 1709, 1711 en 1713 geboren uit het huwelijk van Anthony Lammens en Maria Magdalena Hulsius.Ga naar eind9 Drie weken na de geboorte van Johanna overleed hun moeder. Hun vader was werkzaam als rentmeester in de prinselijke domeinen van Hulsterambacht. Later vestigde de familie zich in Vlissingen. Een beweegreden om in maart van het jaar 1736 met de paasvloot naar Batavia uit te zeilen, vermelden beide zusters niet in hun journaal. Uit de tekst wordt wel duidelijk dat de meisjes, 22 en 26 jaar oud, niet van ganser harte hun reis hebben ondernomen en dat ze hoopten ooit weer naar hun vaderland terug te keren. Wanneer ze voet aan de Kaap zetten, beschrijven ze dat als volgt: De voet aan land te setten was seer verquickelijk, dog gans niet sonder ontroeringe, soo een vremd land te betreeden, daar bij soo een menigte van swarte mensen te sien, die op strand al rontom ons lichaam swierde, maar sijn evenwel niet als de bediende want de inwoonders sijn alle blanken, den ommegang, kledinge en spijsen alle op sijn vaderlands. Maar doen gingen wij meest bedenken, hoe ver daar van af waaren, tgeen ons wel eens bedrukt malkanderen deed aansien, dog dit is maar in passant, wij mogen ons daar niet inlaaten het is van hooger soo beschikt. Maria en Johanna zullen de intentie hebben gehad om voor broer Pieter de huishouding te voeren, daarnaast zouden financiële redenen voor de twee zusters en hun broer de voornaamste overweging kunnen zijn geweest om naar Indië te reizen. De functie van buitengewoon Raad van Justitie was lucratief en wellicht hoopten Maria en Johanna in Indië een goed huwelijk te sluiten. Veel Europese vrouwen waren er niet in de Oost vanwege de huwelijkspolitiek van de VOC, die slechts aan familieleden van hoge dienaren toestond om naar de Oost te vertrekken. Nieuwkomers uit de Republiek waren dan ook gewilde huwelijkskandidates. Helemaal zeker van de motieven zijn we niet. Wel maken verzuchtingen van de zusters ooit eens naar hun vrienden en bekenden in het geliefde vaderland terug te willen keren, gecombineerd met de wetenschap dat beiden vrij snel na hun aankomst - eind september | |
[pagina 102]
| |
1736 - in Batavia stierven, het lezen van hun persoonlijke aantekeningen soms wat schrijnend. Maria Wilhelmina, de oudste van de twee, trouwde in mei 1737 te Batavia met Johan Schreuder en stierf begin 1738 in het kraambed. Haar zuster was vlak voor de bruiloft al overleden, 23 jaar oud en ongehuwd. Met Pieter liep het beter af, maar ook zijn persoonlijke geschiedenis laat zien dat aan het baren van kinderen in die tijd bijzonder veel risico's waren verbonden. Zo stierf zijn eerste vrouw bij de geboorte van hun eerste - doodgeboren - kind en Elisabeth Fortuyn, zijn tweede echtgenote, overkwam hetzelfde in haar tweede kraambed in 1742. Wel had zij haar man begin 1740 een dochter geschonken, Adriana Maria genaamd.Ga naar eind10 Het leven in Indië met een jong kind moet Pieter Lammens zwaar zijn gevallen, in 1745 besloot hij althans naar Zeeland terug te keren. Of wilde hij zijn dochter een passende opvoeding in het vaderland geven? Hoe het ook zij, in juli van het jaar 1746 kwamen vader Lammens en zijn zesjarig dochtertje in de Republiek aan. Zij moeten het journaal van Maria en Johanna hebben meegenomen. Adriana huwde later te Utrecht met haar neef Adriaan Hendrick Eyck en uit dat huwelijk werd een zoon geboren. Het unieke reisdagboek van de zusters Lammens bevindt zich thans in het familiearchief van nakomelingen van Adriana Maria Eyck, geboren Lammens. Van Adriana is een portret bewaard gebleven, van de drie oorspronkelijke Oostindiëgangers is geen beeltenis bekend. Indië bleef trekken, Pieter reisde er weer heen en overleed in 1773 te Batavia.Ga naar eind11 De waarde van het journaal van de Zeeuwse zusters is niet alleen in hun vlotte schrijfstijl gelegen. Ook de informatie over het leven aan boord van een Oostindiëvaarder bekeken vanuit een achterdeks perspectief is uitermate waardevol. In geen andere tekst uit die tijd krijgen we zo'n uitgebreide en nauwkeurige kijk op de dagelijkse belevenissen van passagiers aan boord van een VOC-schip. De gedetailleerde, vrouwelijke en geestige beschrijving van huis-, tuin- en keukenzaken is interessant voor onze kennis van het leven aan boord en de manier waarop vrouwelijke passagiers uit de betere kringen hun dagen doorbrachten. In een persoonlijke en directe stijl en waarschijnlijk niet al te zeer gehinderd door literaire conventies, verhalen Johanna en Maria over hun bezigheden en al wat zich aan boord afspeelde en hun beider aandacht wist te trekken. Misschien is hun dagboek daarom voor ons nog zo aantrekkelijk om te lezen. Natuurlijk komen, nadat de schrijfsters zich van de eerste ongemakken van zeeziekte wat hebben hersteld, al snel ‘de brijsels’ voor de dag, zoals dat welopgevoede jongedames uit die tijd betaamt. Hun tweede middag aan boord schrijven zij door te brengen met theedrinken, breien en lezen. Ze hebben ook oog voor het uitzicht en bewonderen als onervaren reizigers de sneeuwwitte krijtbergen waarlangs zij varen. Geregeld | |
[pagina 103]
| |
verdrijven de zusters de tijd met naaien, bijna aan het eind van hun reis noteren zij dat ze de laatste hand leggen aan een vest voor hun broer ‘daar meenig angstig steekje aan genaaijt is, tgeen als broer die aan heeft nog wel eens tot een gedagtenisse van onse reijs sal strecken’. De zusters zijn niet de enigen geweest die onderweg benauwde ogenblikken hebben gekend. De beschrijving van de vrouw van de kapitein maakt dat duidelijk. Dat deze zich inderdaad met toestemming van de Heren Zeventien als betalend passagier aan boord bevond, blijkt uit een lijst van passagiers die in het VOC-archief wordt bewaard en waarin haar naam wordt vermeld: Maria van der Straete.Ga naar eind12 Overigens was het in die tijd uitzonderlijk dat de kapiteinsvrouw meereisde. Al na een dag zeilen heeft ze spijt en wil ze met de loods mee terug naar Vlissingen, spoedig daarna schreeuwt ze het bij onstuimig weer uit en wil ze naar Plymouth gaan om Engelse cake te eten. Uit angst verlaat deze ‘leggende matroon’, zoals de zusters haar noemen, nauwelijks haar bed. Daarin horen de twee vrouwen haar soms een psalm zingen. Maar ook onderkoopman Jan Bergman liet zich niet onbetuigd. De meisjes horen hem aan het begin van de zeiltocht onophoudelijk jammeren dat hij over de fokkeschoot zal moeten, daarmee doelend op de plaats waar de doden overboord worden gezet. Dat ontlokt de schrijfsters de volgende Catsiaans aandoende algemeen geldende waarheid in dichtvorm: Want siet nu als men is in noot
Dan denkt men dikwils om de dood
Maar is men in vermaak
Dan is de doodt een ligte saak
Wanneer de vrouwen tot hun opluchting buiten bereik van de Barbarijse zeerovers zijn gekomen, noteren ze dat men hun had wijs gemaakt, dat ze in geval van strijd de kogels naar het kruitgat hadden moeten brengen. Deze opmerking zullen we, net als beide zusters, maar met een korrel zout nemen. Vanuit mentaliteitshistorisch oogpunt lijkt de volgende passage interessant: Des avonds wiert een malmok gevangen die op het schip quam sitten, sijnde een heele groote bonte vogel met een lange beek hebben pooten als een eendvogel sijn seer boos, wij hadden het vermaak deselve door een hont te sien dood bijten, tgeen vrij niet sonder moeijte geschiede. Relatief vrij veel aandacht besteden de auteurs aan de maaltijden aan boord. Hun informatie daarover kan zeker als een aanvulling op de tot nu toe bekende gegevens over het eten van passagiers en scheepsofficieren worden beschouwd. Datzelfde geldt in nog hogere mate voor het hiervoor reeds gememoreerde journaal van de zusjes Helena en Johanna Swellengrebel. Blijkens beide journalen waren de maaltijden aan boord voor passagiers en hoge officieren een welkome vorm van verstrooiing. | |
[pagina 104]
| |
‘Titelpagina’ van het journaal dat Maria Wilhelmina en Johanna Susanna Lammens in 1736 bijhielden op hun reis van Middelburg naar Batavia (foto F. André de La Porte).
| |
[pagina 105]
| |
Vooral in het journaal-Swellengrebel treft ons de omvang, samenstelling en variatie van de maaltijden van de gouverneursdochters.Ga naar eind13 In dit opzicht moesten de meisjes Lammens, van iets lagere sociale status, met minder genoegen nemen. Als deze laatsten bij de Kaap zijn aangekomen, beschrijven ze hun behoefte aan verse groente en noteren zij dat ze de bladeren van een grote kool rauw oppeuzelen. Ook andere zaken worden in het journaal-Lammens tot in detail en dikwijls kritisch beschreven, bijvoorbeeld hoe de ‘seer geleerden en op de timmerschool gegaene dominé’, een omschrijving voor de ziekentrooster, 's avonds op het dek een gebed uitspreekt in aanwezigheid van een gemeente van wel 240 zielen. De zusters tekenen daarbij aan dat ze aan land wel betere predikaties hebben gehoord in aanwezigheid van minder mensen. De beschrijving van hun kerkgang aan de Kaap mag opmerkelijk worden genoemd. Beide zusters kijken hun ogen uit en zijn verbaasd over de grootse staat die wordt gevoerd: want sijn alle heren en dames den een van den andere in kleeren weijnig of niet verscheelende, alle met tabbaarts groote baleijne rocken, de tabberts met silver beleijt al was het maar een stroo breed, wij voegden ons met ons effene kleedinge daar ook bij en wierden niet weg gesonden. Als wij korten tijd geseeten hadden, wierden twee groote kerkdeuren geopent, daar wel haast den edelen heer gouverneur met sijn edele dogter uijt de koets met een menigte slaven en slavinnen met kipersollen in de handen in de kerk traden twelk voor ons eenvoudige Zeeuwen met verwonderinge wiert aanschout. Wij souden daar haast een groote foute hebben begaan met na ons gewoonte stil te blijven sitten indien wij niet hadden gesien, dat al wie in de kerk was, overend resen, tot dien heer in sijn bank sat. Over de predikatie in de morgendienst van de heer Le Seur, toevallig een aangetrouwde oom van de meisjes Swellengrebel, laten de zusters Lammens zich goedkeurend uit; die was kort maar goed. Dat kunnen ze echter niet opmerken over die van de heer Kok, voorganger in de middagdienst, deze behaagde hen aanmerkelijk minder. Aan boord hebben ze van de onderkoopman geen hoge pet op. Deze wil maar al te graag doorgaan voor een gestudeerd persoon en de verrichtingen van de ‘soogenaamden doctor’ of ‘scheeps lapdoos’, zoals ze de scheepschirurgijn betitelen, worden eveneens kritisch gevolgd, hoewel de zusters kennelijk genoeg vertrouwen in hem hebben om hun broer en zichzelf door hem te laten aderlaten. Verschillende ziektes waarmee zij en hun broer aan boord te maken krijgen worden beschreven, zoals de rodehond waar Maria van te lijden krijgt, compleet met verklaringen voor het ontstaan ervan en de remedie die ertegen werd aangewend. | |
[pagina 106]
| |
Over de diverse vormen van vermaak aan boord was al heel wat bekend.Ga naar eind14 Toch geven de auteurs, net als de meisjes Swellengrebel, op dit punt soms interessante informatie. Maria en Johanna Lammens beschrijven dat ze tijdens hun verblijf aan de Kaap met de dochters van de twee hoogstgeplaatste dienaren aldaar een kaartje leggen en dat ze tijdens een maaltijd bij vioolmuziek hun op reis zo stram geworden ledematen strekken en dansen. Aan boord worden bij maanlicht spelletjes gespeeld en luisteren ze naar het musiceren van een groep Duitsers, hetgeen ze als niet onaardig kwalificeren. Welke instrumenten worden bespeeld vermelden de schrijfsters niet, veelal was dat de viool. Helena en Johanna Swellengrebel treden op dit punt wel in detail. Ze schrijven dat ze Lutherse liederen zingen en muziek maken op de fluit, anderen in hun gezelschap spelen viool en de hofmeester beroert zelfs een harp. Wanneer de zusters Lammens de zogeheten Barrels passeren, een eilandengroep dicht bij de Portugese kust, wordt zoals gebruikelijk een doopfeest gehouden. Opmerkelijk is de manier waarop één van hen wordt ingezet als bottelier: Met het mooije weertje hebben wij veelderleije klugten, des avonds in de ligte maan, voornaementlijk wanneer op dek gaen om sulks te sien. Om dan wat leeven daar in te brengen maakten onse schipper al temets eens een nieuwe bottelier om soopjes uijt te deelen, welk waardigh ampt ik gisteren avondt heb bedient en soo een hondert of ettelijk met dat aangenaam jenever vat heb beschonken. Quamen alle een voor een voor mij om haer rantsoen, maar t was waardigh om de differente en knoddige complimenten die sij maakten te sien en te hooren. Titels van gespeelde kluchten of van boeken die aan boord werden gelezen staan in reisverslagen meestal niet vermeld, ook niet in het journaal-Lammens. Het is dan ook uitzonderlijk en voor de literatuur-historicus een interessant gegeven dat Helena en Johanna Swellengrebel in hun dagboek noteerden dat door passagiers en officieren een stuk van Vondel werd opgevoerd en dat ze regelmatig in de boeken van Vondel lazen. De meisjes Swellengrebel hadden voorts tot taak erop toe te zien dat hun jongere zusje Stansie zich oefende in het opzeggen van vragen uit de Heidelberger Catachismus en dat hun broertje Ertman vlijtig zijn huiswerk maakte. De beschrijving van hun dagindeling is vrij eentonig. Een enkele keer treft ons een opmerkelijk detail zoals het verjagen van kakkerlakken uit hun kledingkisten. Huishoudelijke taken hoefden de gouverneursdochters aan boord uiteraard niet te verrichten, omdat ze, in tegenstelling tot de zusjes Lammens, de beschikking hadden over een dienstmeisje. Wanneer het schip waarop Maria en Johanna Lammens de overtocht maken, in de wateren voor Batavia geraakt, beschrijven ze hoe de be- | |
[pagina 107]
| |
manning van verscheidene Javaanse vaartuigjes hen van vers fruit voorziet: Sagen nu ook wij bij het ape land quamen, want hadden der wel twee bij sig, kogten ook twee kleijne mooije voogeltjes, met stompe bekjes als perkitjes maar konnen niet doen als rijst eeten. Het vaartuijg was met een mast als ook een zeijl van Oost Indische matten gevlogten voorsien, wort een bier maat genaamt, komen alle dagh aan boord. De schepsels die daar op waeren scheenen voor ons ijsselijke gesigten, waren volgens de land aard pik swart, moeder naakt, alleenig een paantje om de middel dat half weeg de beenen komt, En iets verderop in hun journaal vergelijken ze de geur die uit de mond van deze pinang kauwende Javanen komt met de stank van een ‘stinkend vervuijlt en nooijt schoon gemaakt secreet’. Ook de Euraziatische vrouwelijke ingezetenen van Batavia worden niet al te positief beschreven. Over deze dames en hun kledij merken ze op: sijn goet om een goot gat mede door te stooten, en ben nergens beter bij te vergelijken als bij Lots huijsvrouw als in een sout pilaar was verandert. Hebben niet aan het lijf als twee dunne rocken, daar over een soo genaamde cabaaij sonder voeringe die tot op de grond hangt en de mouwen rondt tot op de handen, een sak neusdoek sonder vouw of plooij om den hals en tot de grooste cieraedt met de bloote kop, waer op een groote dod pik swart haer sit, op een swarte pin gedraaijt en een goude of diamante of karette kam ijder na vermogen, voor die kondeé steekt, soo als dit kapsel genaamt wordt. [...] Als sij gekleed sijn, werd over die kondeé een kleijn gekapt mutsie geset van fatsoen na mij heugt soo als ik kreeg als een losse tabbert voor de eerste maal droeg, welke moode hier soo is doorgebrooken dat nog geen ander heb sien dragen als van barinnen, maar sal die moode evenwel niet volgen, hoewel door de groote hette men hier niet als gekapte mutsen op het hooft kan veelen. De felheid van toon in deze negatieve beschrijving doet zeker niet onder voor die van menige mannelijke auteur en past binnen de destijds heersende denkbeelden. Een dergelijke identificerende manier van beschrijven en reageren op de plaatselijke mode is echter, uiteraard, uitzonderlijk. Ik hoop te hebben aangetoond dat de twee besproken journalen aandacht verdienen. Ze bieden soms meer, gedetailleerdere en ook andere gegevens dan in veel journalen van mannen voorkomen, dat hangt | |
[pagina 108]
| |
niet alleen samen met de functie die ze moesten vervullen. Beide teksten zijn niet alleen voor historisch taalkundigen, literatuurhistorici of wetenschappers die in zeevaart-, cultuur- of vrouwengeschiedenis zijn geïnteresseerd van belang. Ook lezers die interesse koesteren voor de vroegste vruchten van de Indische letteren zullen met plezier van de inhoud van de dagboeken kennis nemen.Ga naar eind15
Marijke Barend-van Haeften werkt aan de Universiteit van Amsterdam bij de vakgroep Historische Nederlandse Letterkunde. Ze publiceerde al eerder in Indische Letteren over het werk van de VOC-chirurgijns Wouter Schouten en Nicolaas de Graaff. In 1992 verscheen haar proefschrift Oost-Indië gespiegeld. Momenteel werkt ze aan een tekstuitgave van twee achttiende-eeuwse journalen van VOC-reizen, geschreven door de zusters-Lammens en -Swellengrebel. |
|