Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Vier zusters
| |
[pagina 126]
| |
man. En toch zou ook Kartini uitgehuwelijkt worden, en wel aan R.A. Djojo Adiningrat, regent van Rembang. In dit artikel wordt een selectie van saillante citaten en gegevens genoteerd, waardoor men een beeld krijgt van het wel en wee van Roekmini, Kardinah, Kartinah en Soematri na het overlijden van Kartini. Het artikel is te beschouwen als een voorpublikatie van een geannoteerde bronnenuitgave. De directe aanleiding tot het schrijven hiervan is een recensie van Jean Gelman Taylor in het Journal of Asian Studies, over de Engelse vertaling van mijn bronnenpublikatie. In jaargang 53, no. 1 (1994), p. 281 las ik tot mijn verrassing: ‘I hope F.G.P. Jaquet will continue his great contribution to Java's social history by publishing Roekmini's correspondence with the Abendanons, which continued another twenty years.’ Ik begin dit artikel met een reactie van G.L. Gonggrijp (assistentresident van Japara, bekend geworden onder zijn schrijversnaam Opheffer) op het overlijden van Kartini te Rembang. Op 8 oktober 1904 schrijft hij: Wat een aandoenlijk sterfgeval is dat geweest van Kartini. De drie oudste zusjes waren alleen thuis toen 't doodsbericht kwam en erg overstuur. Ik ben nog 's avonds met hen en mijn vrouw op reis gegaan, zoodat we vóór de begrafenis te Rembang aankwamen, wat hen een groote troost is geweest. De ouders zijn er nu wat overheen doch Roekmini is nog erg onder den indruk. En hij vervolgt: Een uur voor haar dood maakten ze [Kartini en haar man] nog gekheid en deden ze nog als een paartje in de wittebroodsweken. Misschien had Kartini, evenals haar vader een hartkwaal en 't schijnt dat de narcose, waaronder de bevalling had plaats gehad, niet uitgewerkt was. Getuige de eerste brief van Roekmini na het overlijden van Kartini had Gonggrijp het bij het juiste eind. Op 26 september schrijft zij een zeer terneergeslagen briefje aan de familie Abendanon: Als ik langer ‘den moed’ niet in het aangezicht wil zien en met hem tot U komen, wat zal het mij geven? En wat zal ik voor U kunnen zijn, die, hoe klein ook, een herinnering mag heeten van het schoone, dat nu voorbij is? In oktober kan zij eindelijk tot een beschrijving van het gebeurde komen: Het was eene ingewikkelde gebeurtenis geweest, de komst van ons kleintje [Singgih] nu, en ons arme lievelingszuster was vóór dien tijd sukkelende geweest. Ze was wel robust gewor- | |
[pagina 127]
| |
den, maar uiterlijk alleen. In werkelijkheid wàs Ze de zwakken zelve. In hare brieven staat het, waar je een heele reeks vinden kan van klachten over voortdurende ongesteldheden. Maar alles was toch prachtig afgeloopen. Onze lieveling zelf voelde dit ook, want dadelijk na den afloop vroeg Zij nog om champagne om met den dokter te klinken op 't goede welslagen. De daarop volgende dagen ook was Ze heel, heel goed, op den morgen zelf van dien vreeselijken slag was zij nog de opgewektheid zelve, tot op den middag daarvan alles als een blaadje was omgekeerd. Zij werd opeens ziek. Nog even te voren was de dokter bij haar geweest, die alles in orde vond. Echter nauwelijks 10 min. buiten de poort zijnde, moest hij weder gehaald. De ziekte steeg, het waren benauwdheden. Wat de aanleiding daartoe eigenlijk kon zijn, weten wij nu nog niet eens precies, 't is ons onmogelijk de dokter daarover te spreken, niet dat wij iets tegen hem hebben, zijn hulp wàs uitstekend, maar om de pijn van het hooren. Toen de dokter kwam, was redding reeds niet meer mogelijk. Maar onze lieveling was zacht en kalm heengegaan, nog helder van geest, zoo rustig was Haar einde, dat 't onmerkbaar was voor de omstanders. Maar welk een slag was 't ook niet, omdat 't zoo onverwacht was. Ik was krankzinnig bij 't bewustzijn van dat alles, Moedertje. Ook Soematri en Kartinah komen in november op het overlijden van Kartini terug, zij het afstandelijker. Kardinah liet niets van zich horen. Sinds zij in 1902 met Rekso Harjono was getrouwd had zij geheel volgens de Javaanse traditie haar banden met het verleden verbroken. Het werk door Kartini begonnen (onderwijs aan meisjes en stimulering van de Javaanse kunstnijverheid) ging gewoon door. Vooral Roekmini schreef regelmatig.
Op 21 januari 1905 voltrekt zich een nieuwe ramp. De regent van Japara R.M.A.A. Sosroningrat, vader van de vier zusters, overlijdt. Op 19 januari beschrijft Roekmini de ziekte van haar vader: Liefste, liefste, mijn Vader is ernstig ziek. Zóó ziek, dat wij er een ramp alweer boven ons hoofd voelen. Maandag morgen den 16den is Vader ineens ineen gezakt en nu, nu ligt ZEd daar geheel geen macht hebbende meer over de rechterzijde van 't lichaam en stembanden. Ach, Moedertje het is te verschrikkelijk om ‘het kind bij zijn naam te noemen’. Emotioneel als ze was kwam Roekmini later nog eens op het overlijden van haar vader terug. Op 16 februari schrijft zij: Tot op dien dag van 16 J. was alles nog zoo goed, niemand, die eenigszins eene nadering kon vermoeden van welke onweerswolk | |
[pagina 128]
| |
Huwelijksfoto Roekmini en M. Santoso. ‘Aan onze lieve Vrienden, een souvenir aan 17 Aug 1908. Santoso en Roekmini.’ (Collectie KITLV Leiden)
| |
[pagina 129]
| |
ook aan onze hemel, en dan was 't opeens losgekomen. Wij voelden dit in ons hart wel, wat die ziekte van Vader voor ons beteekenen kon, maar toch die hoop bleven wij voeden, op beterschap, wij trachtten te sussen wat ons waarschuwde in ons binnenste en dorsten zelfs onze gevoelens aan elkaar niet bloot te leggen. Ik heb U geschreven over de ziekte, O, het was zoo hard Vader zoo te zien, geheel hulpbehoevend in al zijn forschheid, en ook had Vader niet meer gesproken, maar toch waar de dokter hoop gaf, daar bleven wij die ook vasthouden, O, wij wilden onmogelijk anders denken. Op den vijfden dag echter moesten wij wel onze oogen openhouden voor de harde werkelijkheid in den nacht daarop was alles afgeloopen, en 't dierbaarste wat wij hadden moesten wij afstaan. Het overlijden van de regent van Japara had behalve verdriet ook andere nare zaken tot gevolg. Roekmini laat zich daarover uit op 14 november 1905: ‘En moedertje in dien tusschentijd is onze school uiteengesprongen. Nu mogen de meisjes, die maar even boven 12 j. zijn niet meer komen, daar ze dan volwassen heeten en voor haar het tijdperk is aangebroken om als “huwbaar” beschouwd te worden. Ze mogen zich dan niet meer in 't openbaar vertoonen.’ De familie begint zich met de zaken van de vier zusters te bemoeien. Men voelt weinig voor de verdere opleiding van Kartinah en Soematri. Bovendien schrijft Roekmini in haar brief van 14 november: | |
[pagina 130]
| |
‘Ma moest niet toelaten, dat hare dochters zich zoo in opspraak brengen, vooral nu niet, nu er geen Vader meer is, om haar daarin te waarborgen.’ O, welk een gevoelige snaar hebben ze niet aangeroerd, en hoe is Ma zich toen niet méér gaan buigen, arme Ma. Nu is 't ons verboden om veel buiten te komen zelfs. God sta ons bij in deze uren, die moeilijker en moeilijker worden. O, Vader, hoeveel niet van ons leven van vrijheid gaat met U mee ten grave. Overigens is in deze brief voor het eerst sprake van een brievenuitgave. In 1911 zou ten slotte Door duisternis tot licht verschijnen. Tot dat jaar werd wel over allerlei plannen geschreven en natuurlijk veel over privéaangelegenheden. Uit hun brieven blijkt dat de zusters zich bleven bezig houden met het stimuleren van houtsnijwerk en batik. In 1906 werd er zelfs een zilveren medaille gegeven voor hun inzending op de kunstnijverheidstentoonstelling in Soerabaja. Heel tekenend voor de verhoudingen is dat na de benoeming van een nieuwe regent in Japara de familie met de twee! moeders R.A. Moerjam en Ngasirah schuin tegenover de regentswoning gingen wonen. In 1908 schrijven Roekmini, Kartinah en Soematri een kettingbrief, waaruit blijkt, hoezeer zij de ideeën van Kartini trouw blijven: Reeds lang betreurden wij het, dat onder de Jong-Javanen, (d.z. diegenen onder ons die vooruitgang tot elken prijs beoogen en waar noodig een losmaken van de oude adats, voor zoover die een belemmering voor de toepassing van verlichte denkbeelden zijn) geen band bestaat, waardoor wij krachtiger ons uiten kunnen en een beweging zouden vormen, waarmede rekening gehouden dient te worden. | |
[pagina 131]
| |
wijzen waarin wij stelling kunnen nemen tegen door, de Javanen minder vriendelijk gezinden, geplaatste uitingen in de dagbladen, zooals o.a. een dikwijls verkondigde, voor ons nationaal gevoel zoo diep krenkende bewering als: ‘de Javaan is onbetrouwbaar’. Terwijl Kardinah zwijgt, komen we via de Regeeringsalmanak toch nog wat over haar te weten, althans over haar man Raden Mas Rekso Harjono, patih in Pemalang (residentie Pekalongan) sinds 29 juni 1900. Op 8 juli 1908 wordt hij benoemd tot regent van Tegal, eveneens residentie Pekalongan. Met diens promotie verandert ook de titulatuur: Raden Mas Toemenggoeng Ario, en diens naam: Reksodiningrat. Diningrat stelde veel meer voor dan het gewone Harjono. Vanaf 1911 noemde hij zich naar diens voorganger: Rekso Negoro, regent van Tegal van 1869 tot 1908. In De Locomotief van 14 juli 1908 is de volgende beschrijving te vinden over wat de nieuwe regent bij zijn aankomst in Tegal te wachten staat: De nieuwe regent van Tegal, R.M. Rekso Harjono zal a.s. Woensdag, 15 dezer plechtig worden ingehaald. Naar Pemalang gaan de patih van hier en verdere grooten. In Kramat zal de tram eenigen tijd halt houden. Daarheen gaan de wedono's en eenige assisten-wedono's. Er zal tevens een gamelang zijn. Hier op 't tramstation Tegal zullen zich bevinden de assistent-wedono's en mindere functionnarissen. Twee hunner moeten ieder vergezeld van zes kepala-kampong te paard voorzien van vlaggen, den nieuwen regent naar zijn woning geleiden op de aloonaloon, waar nogmaals evenals aan 't tramstation, een gamelang ter opluistering aanwezig is. En dan verschijnt in 1911 Door duisternis tot licht, een ommekeer in het leven van de zusters. Roekmini bedankt voor de toezending ervan. Kartinah bedankt, Soematri bedankt, maar het meest opmerkelijke is dat voor het eerst sinds 29 januari 1902 Kardinah op 15 juli 1911 iets van zich laat horen: | |
[pagina 132]
| |
Portret van Kartinah. ‘Uit vriendschap aangeboden aan onze Vrienden, de familie Abendanon door Uwe Kartinah. Japara, 12 Dec 1910.’ (Collectie KITLV Leiden)
| |
[pagina 133]
| |
Zeer geachte Heer Abendanon, Zou ik woorden genoeg kunnen vinden, om U beiden te zeggen, hoe gelukkig, in-gelukkig U mij gemaakt hebt met Uwe gave mij een exemplaar te zenden van 't boek, Door Duisternis tot Licht, van wijlen mijn zuster Kartini? Ik weet alleen maar, hoe diep ontroerd ik was, toen ik 't boek aanschouwde en opensloeg, haar portret mij toelachte en 't was of de woorden daarneêr gedrukt, vloeiden van hare lippen, als sprak ze tot mij, hoorde ik haar stem, mij vertellende van onze droomen, onze jeugd en van al 't goeds, dat wij ons toedachten voor velen te kunnen doen. Dank, innigen dank voor Uwe gave, U hebt mij niet gelukkiger kunnen maken, 't was als of U mij een stuk van mijn jeugd terug gaf, dat reeds lang tot het verleden behoorde. Ook dank ik U, edele Menschen voor àlles en àlles, dat U steeds deedt voor wijlen mijn Zuster, vroèger en voor ìmmer, dat U niets hebt ontzien en zooveel 't in Uw vermogen lag getracht hebt, 't groote doel ten uitvoer te brengen, die onze Kartini steeds voor oogen stelde en die Zij zich tot hare levenstaak hield. Ik dank U uit naam mijner gestorven Zuster, ik weèt en voèl 't, dat indien Dooden spreken konden, Zij in de allereerste plaats U beiden om den hals zal vallen, met geluk in de oogen, en geluk in 't hart. Ook Vader, wat zal ZEd: in-gelukkig zijn. Uit de brief blijkt verder dat zij en haar man van plan zijn een meisjesschool op te richten en wel in Tegal, ook al is dat maar een klein plaatsje. In alle brieven van Kardinah, Roekmini, Kartinah en Soematri is te zien dat hun denken geheel werd gevoed door de ideeën van Kartini. Kartinah viel helaas af. Na haar huwelijk met Raden Dirdjoprawiro schreef ze niet meer. Intussen werd de man van Soematri, R.Ng. Sosrohadikoesoemo met wie ze in 1911 in het huwelijk trad, overgeplaatst van de Douanedienst naar de Pandhuisdienst. Ze wonen in Weltevreden. Op 1 december 1913 schrijft Soematri hierover: Batavia vinden wij een mooie stad en vooral de kalmte op straat heeft ons bijzonder getroffen. Men heeft hier niet dat geroezemoes op straat, wat wij wel hebben te Semarang en te Soerabaja en waaraan wij ons nooit hebben kunnen wennen. En 't volk? | |
[pagina 134]
| |
Huwelijksfoto Soematri en R.N. Sosrohadikoesoemo: ‘Als voorloopige kennismaking aangeboden aan onze Vrienden den Heer en Mevrouw Abendanon. Soematri, Achmad. Semarang 4 Juni 1911.’ (Collectie KITLV Leiden)
| |
[pagina 135]
| |
Het is beslist veel zindelijker dan dat van Midden- en Oost-Java; wij zijn eens een paar kamponghuizen ingegaan en de netheid, die wij daar aantroffen, deed zoo weldadig aan. Konden onze Midden-Javanen dat ook maar aanleeren; 't is gewoonweg bar, wat een rommel men dikwijls vindt in de Javaansche huizen. En van die brutaliteit waarover zoovelen klagen, hebben wij ook niets gemerkt. De enkelen uit 't volk, waarmee wij reeds in aanraking zijn gekomen, zijn altijd heel voorkomend en een enkele brutale vindt men overal, in alle deelen van de wereld, is 't niet? Wat mij hier onaangenaam doet is de wijze van leven; er wordt hier veel geleefd boven de beurs en helaas ook onder den prijaji-stand of te wel den ontwikkelden stand. Een typisch bewijs hoe men hier zonder eenige wroeging op deze wijze kan leven is wel de raad, die men ons gegeven heeft, toen wij hier in Batavia kwamen. Men zeide ons, dat wij nooit moesten laten merken, dat wij geen geld hadden; grootsch moesten wij leven, ofschoon wij 't geld er niet voor hadden. ‘Raden, moesti idoep begitoe; kalau tida begitoe, orang Betawi tida kassi hormat’. Sosrohadikoesoemo zelf schrijft het volgende over zijn werkkring: ‘Wanneer of het mij gelukken zal om controleur te worden kan ik U momenteel nog niet zeggen. Ik heb zooals U weet naar de betrekking van controleur gesolliciteerd en niet naar die van instructeur. Men durft, geloof ik, 't nog niet aan, om een Inlander te benoemen tot die betrekking. Men vreest dat een Inl. controleur geen poids zal hebben over de Europeesche administrateurs, eene vrees die naar mijn meening ongegrond is. En ik geloof ook dat ik de eenige Inlander zal blijven in 't corps der Pandhuisambtenaren. Hoeveel moeite 't mijne beschermers gekost heeft om mij benoemd te krijgen, zullen de HH Van DeventerGa naar eind1 en Van KolGa naar eind2 UEd wel kunnen zeggen. M.a.w. zonder hulp zou ik nù nog bij den douane dienst werkzaam zijn.’ Deze opmerkingen monden uit in een politieke beschouwing: Het doet mij groot genoegen te weten dat U zich het lot van de Inlanders geïnterneerd, heeft aangetrokken. Ik vrees echter, dat, zoolang beide Inlanders nog met D.D.Ga naar eind3 in contact blijven, zij hun fout nièt zullen (willen) inzien. De actie van de Javaansche jongemannen keur ik ten zeerste af. Wat willen ze feitelijk toch? Verliezen ze dan geheel uit 't oog het feit dat men hier op Java nog niet rijp is voor een zelfstandig bestuur? Ook over 50 j. zal de toestand op allerlei gebied nog niet zóó zijn, dat een zelfstandig bestuur in 't leven kan worden geroepen. Om U de waarheid te zeggen, ik en mèt mij zoovele anderen, zou niet graag onder onze eigen landgenooten willen dienen, en in geen geval onder de Indo's de z.g. staatsblad Europeanen. Het leed zou niet zijn te | |
[pagina 136]
| |
overzien. Het zal me een pan zijn. Zelfs nù, nu onze Inl. hoofden onder strenge contrôle staan van de Europeesche bestuursambtenaren, maken zich eerstgenoemden nog schuldig aan machtsmisbruik, situatiën onder verlerlei vormen; laat staan wanneer die menschen vrij zijn in hun doen en laten. De rust en vrede in de dessa's en in de Inl. huisgezinnen zal telkens worden verstoord. O God neen, de toestand zooals die thàns is prefereer ik boven het wanbeheer onder onze eigen hoofden en de sinjo's. Ja, een wanbeheer zal het beslist zijn. Daar behoeft geen enkel weldenkend mensch aan te twijfelen; de Hr Van Kol doet derhalve goed om de LP.Ga naar eind4 geen steun te verlenen. En dat de S.D.A.P.Ga naar eind5 het kinderwerk van de geïnterneerden niet afkeurt is mij wel een raadsel. En het onzinnige van de actie der S.D.A.P. komt 't duidelijkst aan het licht door 't feit dat hun voorman de Hr Van Kol, de eenige soc. dem. die Indië in de Indische toestand kent, zich kant tegen de werkwijze van de voormalige I.P. Doch genoeg hierover; ik help UEd hopen, dat 't zal lukken de Inl. jongelieden tot andere gedachten te brengen. In zijn zeer levendige correspondentie met de Abendanons heeft Sosrohadikoesoemo het ook over de ‘opheffing’ van de Javaanse vrouw. Hij schrijft op 26 februari 1916: ‘Theoretisch, volgens de logica zou het voorstellen van een leerplichtwetvoor de opheffing van de Jav. vrouw een conditio sine qua non wezen. Doch de practische bezwaren er aan verbonden zijn er geloof ik zoovele, dat hel ondoenlijk zal wezen die wel in het leven te roepen.’ En, hij kan het niet laten, weer komt de politiek ter sprake: Trouwens het zou onzinnig zijn te beweren dat de Nederl. taal de Javaansche taal geheel en al zal verdringen. Het Jav. volk moet een sleutel hebben, waarmede het de deur die toegang geeft tot den Tempel der Westersche Wetenschap, kan ontsluiten. Momenteel is de Ned. taal als den sleutel te beschouwen. Eerst als de Westersche wetenschappen òòk ons eigendom zijn, kunnen we de Jav. taal in den gewenschten vorm gieten. Waar wij nu pas bezig zijn den sleutel te vervaardigen, dan gaat het niet aan om nu reeds eene moderne Jav. taal te scheppen. De schepping zou een gebrekkig wezentje zijn, en zal het de ZE taalgeleerden niet gemakkelijk meer vallen het misproduct naar behooren op te lappen. Gelukkig dat de I.S.D.V.Ga naar eind6 nog verre in de minderheid is, en dat de Javanen zich niet laten verleiden door het gefluit van den vogelaar. Want deden we dat, we zouden nòg verder van ons doel verwijderd raken met 't gevolg, dat we in de groote levensarena in den strijd tegen de Indo's het glad zouden afleggen. | |
[pagina 137]
| |
Ook Kardinah weert zich: ‘Ik heb me immer ten doel gewenscht om eenigszins werkzaam te kunnen zijn voor onze Inl. maatschappij, in 't bijzonder voor 't Inl. meisje, doch waarvan ik de stellige overtuiging wensch te weten en te hebben, dat al mijne werkzaamheden en streven in den grond en alle waarheid, doelmatig en nuttig zal zijn voor 't eenvoudige volkskind en meisje’ (brief 30 maart 1916). Het volgende zou zij willen onderwijzen: koken, wassen, strijken, batikken en andere vrouwelijke handwerken. Ze is vast van plan een huishoudschool op te richten.
Uit een brief dd. 26 april 1916 van Sosrohadikoesoemo blijkt, waarom juist meisjesscholen. Gemengd onderwijs kan (nog) niet op Java, vrouwelijke leerkrachten zijn nodig, de kosten van onderwijs zijn erg hoog, ‘bovendien moeten we, waar we van onze meisjes geene geleerden wenschen te maken doch alleen verstandige vrouwen (moeders), zorgen, dat het onderwijs inderdaad vruchtdragend zal wezen’. Uiteindelijk weet hij via de vereniging van Javaanse ambtenaren Mangoenhardjo (brief 5 september 1916) een Van DeventerschoolGa naar eind7 op te richten in Semarang. Zijn toespraak bij de opening is één lofzang op de inmiddels overleden (1915) C.Th. van Deventer.
Kardinah richtte (brief 24 september 1916) in Tegal een school op, onder de naam Wismåa Pranåwå (‘d.w.z. het huis, dat den blik verruimt’). Rekso Negoro stuurt in 1917 de bijlagen toe, waaruit blijkt dat het (betaalbare) onderwijs ‘zal omvatten: het onderwijs als op een Inlandsche school der 2e klasse [dus geen Nederlands], het onderwijs in koken, het onderwijs in batikken, het onderwijs in fraaie en nuttige handwerken’ zo mogelijk ook godsdienstonderwijs. De cursus duurt zes jaar.
De bekroning op hun werk kwam in 1924. Kardinah schreef daarover op 24 oktober 1924: een koninklijke onderscheiding. Abendanon had een knipsel bewaard van De Locomotief dd. 26 januari 1925. Per Koninklijk Besluit van 28 augustus 1924, no. 20 was zij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In het voorstuk dat tot dat besluit geleid had (geheim verbaal van het Ministerie van Koloniën 1924, J 11) kunnen we lezen: Van het begin van haar verblijf in de kaboepaten van Tegal heeft deze hoogstaande vrouw steeds geijverd voor de opheffing van het Javaansche volk in het algemeen en van de Javaansche vrouw in het bijzonder, daarbij in het voetspoor tredend van wijlen haar eminente zuster Raden Adjeng Kartini. | |
[pagina 138]
| |
De dames van links naar rechts: Soematri, Roekmini en Kardinah. Omstreeks 1915. (Collectie KITLV Leiden)
| |
[pagina 139]
| |
In 1916 kon zij met krachtigen financieelen steun van alle kringen, waar zij sympathie voor haar ideeën had weten te wekken, een particuliere Javaansche meisjesschool openen, Wiswo Pranowo genoemd, welke school in 1917 Gouvernementssubsidie erlangde en in 1923 door het Gouvernement werd overgenomen. Kardinah werd daarmee de eerste gedecoreerde Javaanse vrouw. (Locomotief, 26 en 28 januari 1925). Tegelijkertijd werd haar man Reksonegoro benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Op 13 december 1925 overleed Abendanon. De brieven worden schaars. Uit een brief van Soematri (20 januari 1935) blijkt dat Mevrouw Abendanon geen behoefte meer heeft aan schrijven. Bekijkt men de inventaris van de collectie Abendanon, dan blijkt dat alleen Soematri drie brieven na dat jaar heeft geschreven, en wel in 1932, 1935 en 1936.
De brieven van de zusters overziende, komt men tot de conclusie dat slechts Kardinah en Soematri de idealen van Kartini in het openbaar konden verwezenlijken. Roekmini heeft het ongetwijfeld het zwaarste gehad. In 1908 trouwt ze met Mas Santoso. In 1916 verliest zij haar eerste dochtertje. Drie jaar laat Roekmini niets van zich horen. Inmiddels had ze nog een andere teleurstelling te verwerken. In 1915 vraagt Santoso om voorspraak van Abendanon in de opvolging van regent Pangeran Ario Hadiningrat in Demak. Hij verwijst hierbij naar het feit dat de regent een oom van Roekmini is, dezelfde oom overigens die Kartini zo verfoeide. Santoso werd geen regent. Hij stierf in 1919 als ondercontroleur in Japara. Roekmini verhuist dan naar Koedoes. Uit haar brieven blijkt dat ze onderstand krijgt van Abendanon. Vanaf 1921 schrijft ze niet meer. Ze krijgt eindelijk pensioen en kan het blijkbaar bolwerken zonder financiële steun van Abendanon. 21 december 1920 schrijft ze, dat ze benoemd is tot onderwijzeres handwerken à f 50, - per maand en in 1921 wordt dat f 75, -. Ze voegt eraan toe: ‘Wat zou er van Sardjono geworden zijn zonder Uw grooten, grooten steun.’ Uit de brieven van Soematri blijkt dat de beker voor Roekmini nog niet geledigd is. In 1934 overlijdt haar tweede dochter. Ze heeft dan nog maar één kind, haar zoon Sardjono. Veel troost moet ze ondervonden hebben van Kardinah, Kartinah en Soematri. 20 januari 1935 | |
[pagina 140]
| |
schreef Soematri: ‘Toen de luchtpost van ons kind [Soearto] aankwam, zaten wij juist zoo echt knus en gezellig bij elkaar, Roekmini, Kardinah, Kartinah en ik, echt ouderwetsch dus om gezelligheid te zoeken in eigen kring en thuis, en onze beide moeders.’ | |
BronnenTenzij anders is vermeld: collectie J.H. Abendanon. KITLV, H 1200. | |
[pagina 141]
| |
BijlageKartini's familie |
|