Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||
Moluks literair leven in Nederland
| |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
lot is dan goedgezind. Een woord als nasib ben ik tot nu toe bij geen enkele jonge Molukse dichter tegengekomen. Zou dat betekenen dat de tweede generatie Molukkers minder fatalistische trekken toont dan de eerste generatie? Ik moet u het antwoord voorlopig schuldig blijven. Een ander beeld staat in het gedicht ‘Onvoorzien’ van Djodji Rinsampessy (behorend tot de tweede generatie). Overigens geplaatst in een driemaandelijks Belgisch tijdschrift: Letters (juni 1992). Onvoorzien
De storm is onpeilbaar
het weer is draaiend
haar oogst is de natuur
die bedekt wordt
door de sarong
van jou
onder haar is
de duister
die spreekt
de wind is angst
te verliezen
wat misschien
nooit verloren gaat
te leven
slecht als de storm
draaiend is het weer
ik mis je
ik hou van je
jouw sarong
mijn bescherming
Door het gebruik van het woord sarong in het eerste en laatste couplet wordt hier duidelijk een Moluks beeld opgeroepen. Met name dat van oudere Molukse vrouwen die nog in de typische sarongs lopen. In de beginperiode in Nederland meer dan nu. Hangend rondom de sarong van je moeder heeft iets bekends, iets veiligs. Het veilige gevoel van een nog zorgeloos kind dat rondom de benen van moeder hangt. Een autochtoon Nederlands kind zoekt in een vergelijkbare situatie waarschijnlijk de jurk van moeder of de broekspijpen van vader ... of moeder. Hoe leeft het verleden voort bij een andere tweede-generatie-Molukker als Abe Sahetapy? In zijn bundel Alnasah schrijft hij in het gedicht ‘Eenzame gedachten’: | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
Ik was steeds op weg
Altijd weer alleen
De stilte om me heen
Daar zocht ik al het verleden
Een opkomend beeld werd emotie
En een droom verdriet
Zo kwam ik almaar niet verder
Op de wegen waar ik liep.
Elk mens neemt een deel van zijn verleden mee. Het ‘op weg’-zijn is niet slechts een geografische verplaatsing, maar impliceert ook dat de tijd verstrijkt en men zich dus evenzo in de tijd verplaatst. Het woord ‘steeds’ bevestigt het tijdsaspect van de handeling. Ons geheugen stelt ons in staat beelden uit het verleden op te slaan, terwijl dat verleden niet meer werkelijkheid is en daarom voorbij. Zou Abe Sahetapy toevallig Martinus Nijhoff gelezen hebben: ‘het leven is een vreemde reis / maar wellicht keert een mensch wat onderweg’? Steeds op weg zijn, is ook steeds ergens weg zijn en in dit gedicht tegelijkertijd ergens zijn. En dat ergens is hier ‘het alleen zijn’. Dit doet mij evenzogoed denken aan zo'n moderniteit in onze dynamische westerse samenleving waarbij veel mensen dagelijks privé en beroepsmatig graag in hun luxe auto lange afstanden afleggen. In een bekend opinieweekblad heb ik ooit een interview met een directeur van een grote onderneming gelezen dat hij het autorijden ervaart als het zich bevinden in een eigen kosmos. Een kosmos, zijn auto, waarin hij zich kan terugtrekken en zich, bij wijze van spreken, bijna mediterend over de A28 of E240 laat vervoeren. Een dergelijke kosmos beleeft de dichter hier vermoedelijk in het alleen zijn, in stilte en wellicht in eenzaamheid. In hoeverre de herinnering aan een verloren of verleden tijd hier Moluks bepaald is, is minder belangrijk dan de herinnering zelf. Stel nou dat het op weg zijn hier betrekking heeft op het niet-thuis-zijn, het zich niet bevinden in de eigen gemeenschap, dan lijkt dat een eenzame weg. In die gemeenschap hoeft men niet alleen te zijn. Terwijl de dichter (daar) weg is, zoekt hij naar wat hij heeft achtergelaten: het huis van zijn ouders, de gemeenschap, ‘al het verleden’. Zou de dichter bij het opkomen van beelden uit het verleden dan pas emotie tonen, ook gezien het vedriet dat opkomt met de droom? Anderszins laat hij zijn gevoelens niet zien. ‘Al het verleden’ lijkt hij als een last mee te torsen getuige de laatste twee zinnen: Zo kwam ik almaar niet verder
Op de wegen waar ik liep.
En nu de Molukse literaire activiteiten in Nederland. Wat ik daarover zal meedelen is geen algeheel overzicht gebaseerd op wetenschappelijk | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
Het verhaal van een verzetstrijder (uitgave van het Moluks Historisch Museum).
| |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
onderzoek. Het is het verslag van mijn persoonlijke ervaringen voor en tijdens de in Groningen gehouden Molukkenmaand (1985). Voorzover mij in 1984/1985 bekend was, werd bij eerdere Molukse culturele manifestaties geen aandacht besteed aan de aanwezigheid van schrijvers en dichters binnen de eigen gemeenschap. Alsof zij als het ware in de beleving geen deel uitmaakten van de Molukse cultuur. Deze werd tot voor kort voornamelijk gedomineerd door een orale cultuur. Vaak werd cultuur slechts geassocieerd met allerlei zaken die uit de Molukken naar Nederland waren meegenomen. Geschreven literatuur speelde binnen dat kader een geringe of geen enkele rol, terwijl onder de eerste generatie Molukkers vanaf het begin in Nederland wel dichters of pantun-zangexs bekend waren. Ik noem bijvoorbeeld meester PattinamaGa naar eind2 en Opa Daan MolleGa naar eind3. Oudere mannen die op speciale (vaak feestelijke) gelegenheden hun dichtkunst demonstreerden ter vermaak van de aanwezigen. Binnen de Molukse gemeenschap waren zij onder meer om die capaciteiten bekend, desondanks werd de culturele betekenis ervan onvoldoende erkend. Toen wij in 1984 de Molukkenmaand voorbereidden, werd de wens geuit te zoeken naar Molukse schrijvers en dichters. En dat was een spannende en inspannende, doch dankbare klus. Men kende toendertijd alleen de bundels van Eddie Supusepa. Hij had in 1980 twee bundels uitgegeven: Setia kepada gunung tanah (Trouw aan de berg) met vanuit sterk socialistische opvattingen geschreven teksten. Ragu-ragu berbunga (Onzeker in bloei) is een sterke steunbetuiging aan de emancipatiestrijd van Molukse vrouwen. Gek genoeg konden wij Eddie Supusepa in die periode niet bereiken. Ook niet via zijn familie in Culemborg. Hij was onvindbaar en verscheen dus niet in Groningen. Tien jaar later, in 1990, kwam hij weer in de openbaarheid met Overpeinzingen van een Alifur en daarna hoorden wij niets meer van hem. In de Molukkenmaand vonden dus een proza- en een poëzie-avond plaats in het Groningse Literaire Café Aabc. Drie prozaschrijvers lazen voor uit eigen werk. Frans Lopulalan, die in 1985 veelbelovend als een speer omhoogschoot met Onder de sneeuw een Indisch graf (proza), om vervolgens het geanimeerde en warmgelopen publiek enige jaren te laten afkoelen. Pas eind 1994 verscheen zijn volgende boek: Dakloze herinneringen (verhalen). Julia da Lima, een jonge feministische schrijfster, die haar homoseksuele geaardheid als belangrijke item hanteerde en dat in haar manuscript van korte verhalen niet onder stoelen of banken stak. En een oudere Molukse Seramees, oom Matta Mesach Matajane, die zijn manuscript niet aan de straatstenen kwijt kon. Een man met een voor de helft met kunststof gerepareerd gezicht, als gevolg van martelingen door Japanners in de Tweede Wereldoorlog. Uitgeverij Wever in Franeker (toen bekend om haar fonds met publikaties over de geschiedenis | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
Bantal poloGa naar voetnoot*
's Nachts heb ik geen bantal polo meer,
zo groot als een vrouw om te omarmen,
voor een kind dat zich wil opwarmen
in een bed met veel koude en zeer.
Onafscheidelijke vriendinnen;
mijn kussens op deze twijfelaar
delen samen mijn angst ondeelbaar.
In mijn hoofd is een web vol spinnen.
Vergeef mij mijn lieve kussens,
voor mijn ondankbaarheid en ontrouw;
introversies dragen in de ochtendauw
mijn hoofd van Groningen naar Breskens.
Ik zoek mijn kamp regelmatig 's nachts
als koude en zeer mij bedreigen,
mijn verloren liefde doodzwijgen:
mijn bantal polo of iets zachts.
Otjep Rahantoknam
| |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
van Nederlands-Indië) bleek zijn manuscript (overigens door een ghostwriter geschreven) als niet gebaseerd op waarheden te hebben opgevat, en ontkende tevens zijn status van verzetstrijder en spion in dienst van de Australiërs tijdens de Tweede Wereldoorlog, terwijl toch zijn registratiegegevens in Den Haag waren op te vragen. Abe Sahetapy las niet voor, maar had wel twee boeken geschreven over de RMS als zijn minnestrijd en over zijn detentie als gevolg van zijn deelname aan een van de gijzelingsacties in de zeventiger jaren. Hij vond dat materiaal niet geschikt om daar uit voor te lezen, maar wilde zijn gedichten wel op de poëzie-avond voordragen. Verder gaven zeven dichters acte de présence op de poëzie-avond. Die zeven dichters waren moeilijk te motiveren, met uitzondering van Abe Sahetapy, Djodji Rinsampessy en ikzelf. Tante Dika Manuhutu-Latupeirissa was op dat moment voor de organisatie niet bekend als patun-schrijfster, terwijl zij onder de rook van Groningen in Hoogezand (Foxhol) woonde. Een ander persoon wilde pas optreden als ik het voorbeeld gaf. Twee weken van te voren moest de bekende ds. S. Metiari om de twee dagen er aan herinnerd worden dat hij in het literaire café in Groningen verwacht werd. Uiteindelijk zong hij heel spontaan zijn pantuns voor het publiek. Een van de gijzelnemers van de lagere school in Bovensmilde (1977) liet zijn gedichten door vrienden voordragen, omdat hij zelfde anonimiteit verkoos. Een andere Molukker uit het midden van het land kwam enkele van zijn Franstalige gedichten voordragen. Hij kwam voornamelijk omdat wij beiden behoren tot een bepaalde familieclan en hij daarom vanwege deze speciale clanrelatie mijn verzoek niet kon weigeren.
Na de literaire avonden in Groningen zijn drie van de tien schrijvers en dichters van tijd tot tijd nog in de openbaarheid getreden. Abe Sahetapy bracht in november 1985 nog zijn gedichtenbundel Alnasah uit en verdween uit de publiciteit. Oom Matta Mesach Matajane (de verzetstrijder op Seram in de Tweede Wereldoorlog) die op de proza-avond uit zijn manuscript voorlas, heeft pas onlangs een uitgever voor zijn inmiddels bijgestelde manuscript gevonden.Ga naar eind4 Julia da Lima is jaren later nog in de publiciteit gekomen bij de presentatie van haar onderzoeksverslag over seksueel misbruik van allochtone vrouwen. Maar op literair terrein is er geen nieuws over haar.
Na 1985 zijn er nog enkele andere bundels verschenen. De Landelijke Aktiviteitengroep voor Molukse vrouwen heeft in januari 1986 een bundel met korte verhalen en gedichten van Molukse vrouwen uitgebracht onder de titel: Mentjari djalan sendiri (Je eigen weg zoeken). | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
Een voor mij nog steeds anonieme, maar vermoedelijk eerste-generatie-Molukker liet zijn gedichten in juni 1988 gebundeld verschijnen onder de titel: Nyanyian kincir angin (oftewel: liederen van de windmolens). Zijn identiteit is goed verborgen gebleven en nieuwe bundels zijn daarna niet gekomen. Zijn pseudoniem is Wim Alifura. In 1989 kwam, voor ons in het Noorden helemaal uit het niets, een bundel met verhalen en gedichten van ene Robert Tuankotta uit onder de titel Also spricht Tuankotta. U raadt het misschien al: de teksten zijn doorvlochten met filosofisch getinte uitspraken.
Namen van andere dichters en dichteressen zijn inmiddels naar voren gekomen. Verschillende dichters, van toen en nu, geven te kennen hun gedichten ooit te willen uit geven, maar laten voorlopig andere prioriteiten voorgaan. Van de helft van de dichters van tien jaar geleden weet ik dat zij nog steeds schrijven en voordragen. Zou Martinus Nijhoff ook aan deze latere Molukkers gedacht hebben met zijn regels: ‘het leven is een vreemde reis / maar wellicht leert een mensch wat onderweg’?
Otjep Rahantoknam studeerde Algemene Pedagogie aan de RU Groningen. Thans schoolbegeleider te Groningen en medewerker Landelijk Coördinatie Moluks Netwerk Onderwijs en Arbeidsmarkt (gedetacheerd bij het Landelijk Steunpunt Edukatie Molukkers te Utrecht). | |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
Literatuur
|
|