Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| ||||
Beb Vuyk op Buru
| ||||
[pagina 56]
| ||||
Beb Vuyk met haar eerste zoon Hans.
| ||||
[pagina 57]
| ||||
is deze gebeurtenis eerder een zegen dan een tegenslag, want dit dwong hen nieuwe plannen te maken. Al vaak hadden ze samen gesproken over de kajoepoetih-olie-plantage op het eiland Buru van de familie van Fernand. Hij was daar opgegroeid en verlangde naar dat paradijs van zijn kinderjaren. Ze besloten na rijp beraad, dat dit het goede tijdstip was om het grote avontuur tegemoet te gaan. Ze wilden gaan proberen om de plantage weer nieuw leven in te blazen. Buru is een vrij groot eiland dat ten westen van Centraal Molukken ligt. Het is een derde van Nederland, ongeveer zo groot als Bali en elf keer zo groot als Ambon. Toen Beb en Fernand erheen gingen, woonden er ongeveer 25.000 mensen. Na de souvereiniteitsoverdracht werd Buru gebruikt als interneringskamp voor communisten. Toeristen waren er niet welkom. Inmiddels is het verbod voor toeristen om naar Buru te reizen opgeheven. Het eiland is bekend om zijn kajoepoetih-olie, een medicinale olie die uit de eucalyptusboom gewonnen wordt. Tegenwoordig leeft men op het eiland voornamelijk van de houtindustrie. In het binnenland houdt de bevolking zich ook nu nog aan de traditionele gebruiken en religie. Aan de kust wonen Moslims en Christenen. ‘De gelukkigste tijd van mijn leven’, zei Beb Vuyk vaak als Buru ter sprake kwam: ‘Wij hadden deel aan het leven van de mensen daar, aan hun verdriet, hun rampen en hun feesten.’ Hoe waar dat was, blijkt uit de brieven die zij schreef voor De huisvrouw in Indië, die voor het grootste gedeelte bestaan uit beschrijvingen van dat vrije, maar soms moeilijke leven op een primitief, Moluks eiland. Voor de geboorte van haar oudste zoon gaat ze naar Ambon, maar als de jongste zoon Rudi geboren moet worden, is er niet genoeg geld voor de reis en het ziekenhuis; het eiland heeft geen dokter, dus brengt ze haar kind zelf, met behulp van haar man, ter wereld. Over deze gebeurtenis heeft ze zeer ontroerend verteld in Het laatste huis van de wereld. Het leven van de Molukse bevolking wordt in dat boek zeer gedetailleerd beschreven. De roman verhaalt over de visvangst op zee, de gecompliceerde bereiding van de kajoepoetih-olie, het interieur van een Chinees winkeltje, maar ook over de koninginnedagviering op het eiland Ambon. Al die verhalen vormen het decor van een avontuurlijk leven. Het boek wordt door sommigen beschouwd als een meesterwerk. In 1940 gaat ze terug naar Java omdat er met de kajoepoetih-olie niet veel te verdienen valt. Later komt ze met haar twee zoontjes in een interneringskamp. Na de oorlog gaat Beb Vuyk werken voor Nederlandse en Indonesische dag- en weekbladen. Haar eerste roman Duizend eilanden schrijft ze in 1937. In 1939 verschijnt Het laatste huis van de wereld. De brieven, die ze in de jaren daarvoor naar het tijdschrift De huisvrouw in Indië had gestuurd en waar ik straks wat meer over zal vertellen, vormden de basis voor dat boek. Eerst iets meer over het tijdschrift. | ||||
[pagina 58]
| ||||
Het tijdschriftWat was De huisvrouw in Indië voor tijdschrift? Wie waren de oprichters en wie lazen het? In augustus 1931 wordt in Indië een ‘Vereeniging voor Huisvrouwen’ opgericht. De vereniging heeft behoefte aan een blad, dat de contacten onderhoudt tussen de leden. Men besluit een tijdschrift op te richten. Het eerste nummer verschijnt in november 1931 en telt 16 pagina's. Zes daarvan zijn gevuld met advertenties en de overige besteden aandacht aan het zelf kleding maken; er is een rubriek over eten en, heel belangrijk, over de toko- en pasarprijzen. Deze prijzen waren bedoeld als richtlijn voor de huisvrouw, zodat zij in staat was de uitgaven van de kokkie te controleren en zo greep te blijven houden op de besteding van het huishoudgeld. In het tweede nummer gaat de redactie dieper in op de reden waarom zij dit blad heeft opgericht. De tijden worden slechter, zo schrijft zij, en daarom moet de huisvrouw meer zelf gaan doen. Vroeger had men een heleboel bedienden, maar in tijden van malaise moet de vrouw des huizes zelf kennis van zaken hebben. Verder wil ze het gemeenschapsgevoel onder de vrouwen versterken. ‘De artikelen die in het blad verschijnen’, zo schrijft de redactie, ‘moeten in de ruimste zin van het woord de arbeid van de vrouw kunnen verlichten, en haar de weg wijzen, met minder kosten, meer geluk, meer gezondheid en harmonie in haar gezin te stichten.’ De verwachtingen waren dus hoog gespannen. In deze beginselverklaring legt men uit voor wie het blad bedoeld is. De redactie vindt dat het huishouden een gebied is waarop politieke, sociale of godsdienstige meningsverschillen er nauwelijks toe doen. Huisvrouwen uit verschillende milieus kunnen veel van elkaar leren. En uitwisseling van ervaringen kan van groot nut zijn voor iedereen. In het eerste jaar bestaat het blad vooral uit patronen en recepten. Maar de Vereeniging roept ook een contant-betaalsysteem in het leven. Vrouwen die contant betalen, ontvangen korting bij bepaalde winkeliers, zodat vrouwen die niet met geld om kunnen gaan, een steuntje in de rug krijgen. De actie werd overigens geen succes. | ||||
Maatschappelijke instellingenHet tijdschrift besteedt ook veel aandacht aan maatschappelijke instellingen. Als er een nieuwe stichting in het leven wordt geroepen voor de zwakkeren in de Indische maatschappij, schrijft het blad er een artikel over, vaak om de huisvrouwen aan te sporen iets te doen voor die instelling. Zo vraagt men aan de lezeressen kokosmatten aan te schaffen bij een ‘kolonie voor de paria's van de maatschappij’. De mensen die daar wonen, hebben dan wel onderdak, maar de werkeloosheid | ||||
[pagina 59]
| ||||
onder hen is erg groot. Het vervaardigen van kokosmatten is een goede arbeidstherapie en een bron van inkomsten voor de stichting. Ook voor een meisjesgesticht wordt aandacht gevraagd. Aan het gesticht is een weverij verbonden. De huisvrouwen worden gestimuleerd daar artikelen te bestellen, zodat de meisjes bezig blijven en het gesticht een inkomen heeft. Er verschijnen regelmatig van dit soort oproepen in het blad. Soms vraagt men zich af of het wel fair is om hulp te vragen aan de lezeressen, omdat het in het hele land slechter gaat met de economie. Ze verwoorden zelf de mogelijke tegenwerpingen van de lezeressen: ‘Een inlander kan van een paar centen per dag leven, kan hij dan zelf zijn bordje rijst niet bij elkaar scharrelen.’ Maar, vervolgen ze: ‘in de Inlandersmaatschappij heerst ook veel werkeloosheid en we zijn moreel verplicht ze te helpen.’ Naarmate het blad langer bestaat, verschijnen, naast de huishoudelijke rubrieken over het verzorgen van de tuin, het ontluizen van de hond en het bereiden van smakelijke maaltijden, steeds vaker allerlei rubrieken, die de algemene ontwikkeling van de vrouw moeten vergroten. Men publiceert levensverhalen, bijvoorbeeld van Johann Sebastiaan Bach. Er is een boekenrubriek die allerlei lectuur en literatuur behandelt. Ook schrijven ze met grote regelmaat over allerlei financiële zaken, zoals de rechten en plichten van de vrouw bij het overlijden van de man. En ze geven een grondige cursus boekhouden. Keer op keer wijzen ze de vrouwen erop, hoe ze beter met geld om kunnen gaan.
Zoals gezegd heeft Beb Vuyk achttien brieven geschreven voor het tijdschrift. Soms kon daar een enkele maand tussen zitten en soms publiceerde ze er een paar achter elkaar. Naast die brieven stuurde ze ook recepten op. Ieder kent vast het groot Indonesisch kookboek dat ze heeft samengesteld. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat ze, behalve over haar leven, in haar brieven ook veel over eten schrijft. Laten we eens naar die brieven kijken. Waarover schreef ze? | ||||
De brievenDe eerste brief werd gepubliceerd in het septembernummer van 1933. De titel was toen nog ‘Huisvrouwelijke moeilijkheden op een buitenpost’. Deze eersteling behandelt drie onderwerpen: het leven op Java, het vertrek naar Buru en het eerste probleem waar ze zich mee geconfronteerd zag: een witte mieren plaag. Op een goeden dag zette een grote volksverhuizing in. Ze trokken hunne sporen door de eetkamer, door de slaapkamer, overal kwamen wij ze in den vroegen morgen tegen. Wij renden rond met creoline en met koud water en sleepten alle meubels het huis uit. | ||||
[pagina 60]
| ||||
[pagina 61]
| ||||
Met geen mogelijkheid zien ze kans de plaag de baas te worden en ze besluiten dat ze er maar mee moeten leren leven. Het afbranden van het huis en er een nieuw voor in de plaats zetten, is toch een iets te dure en radicale oplossing van het probleem. Drie maanden later verschijnt de tweede brief. Ze heeft nu de definitieve titel gevonden: ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ staat er boven. Ze schrijft over het drinkwaterprobleem op Buru. Er is wel een waterput, maar de boomwortels zijn door de wand van de put gedrongen en omdat de put maar twintig meter van het strand staat, is het water brak geworden. Zelfs voor het wassen van kleding is dit water niet erg geschikt, zodat ze allerlei toeren moet uithalen om nog enig nut van het water te hebben. Haar tweede onderwerp van deze brief is de tuin. Ook in het boek Het laatste huis van de wereld besteedt ze aandacht aan haar troetelkind, maar lang niet zo veel en zo uitgebreid als in haar brieven. Behalve een hobby, is de tuin ook een noodzaak, want de Chinese kool die ze verbouwen vindt gretig aftrek onder de Chinezen van Buru en brengt op die manier ook nog wat geld in het laatje. Ze vertelt dat ze een tuinjongen hebben aangenomen en als er veel te doen is, nemen ze koelies aan voor het zware werk. Het personeel heeft echter niet al te veel verstand van tuinieren, want, zo schrijft ze: Het is een keer gebeurd dat mijn man, terwijl hij La Dawa de kweekbedden leerde wieden, werd weggeroepen, en toen hij terugkwam alle plantjes zorgvuldig vond uitgetrokken en het onkruid zorgvuldig behoed. De tuin komt steeds terug in haar brieven, omdat ze van tuinieren houdt, maar ook omdat de tuin hen voorziet in het dagelijkse voedsel. Eten is ook een belangrijk onderwerp. Soms lijken haar brieven wel een verkapte kookrubriek. In de brief van mei 1934 schrijft ze, dat ze haar brood zelf bakt, dus dat is dan wel goedkoop, maar het beleg, dat op het brood moet, is niet te betalen. Een Indisch ontbijt met nasi goreng of andere gerechten uit de Indische keuken is vaak wel zo lekker en wel zo goedkoop. Aardappelen zijn ook duur, vertelt ze, en bovendien gaan ze veel sneller vervelen dan rijst met vis. Ze vangen die vis natuurlijk zelf: Op de grens van het rif en het zand zijn de visrijkste plaatsen; we kennen zes a zeven verschillende plekjes die we achtereenvolgens opzoeken, als het succes op de vorige te klein is. De vangst is zeer afwisselend, we hebben meegemaakt, dat we in twintig minuten tijd elk zeven vissen vingen, maar dikwijls haal je in drie uren niet meer op. Aan de manier van bijten kun je meestal wel raden met welk soort vis je van doen hebt. Daar is de ‘garova’ met de geweldige groote bek, die heel voorzichtig | ||||
[pagina 62]
| ||||
aan het aas zuigt en de slimme goud en paars gestreepte ‘tatoe’, een koffervis, die je snoer onder het koraal trekt, zodat je je haak verspeelt. Een uur na zonsondergang steekt de ‘siboe’, de landwind op, een woelige wind, die de baai onrustig maakt, zodat de vlerken van de prauw om de beurten tegen het water slaan. Tegen achten gaan we naar huis, zeilend met de siboesiboe of als de wind te laat is, pagaaiend, terwijl onze oude mandoer om de wind fluit. Soms trekt de wind een blinkend wit pad, lichtend en koud als onbereden ijs, maar de feestelijkste thuisvaart genieten we in de donkere nachten zonder maan en zonder sterren, doch met een lichtende zee, waar de visschen snelle sporen in stippelen, de vlerken van de prauw en de pagaaien zilveren druppels in slaan en je voorover gebogen over het zwarte water in de donkere onderzeese zalen tienduizend kerstbomen stralen ziet. Deze hele passage heeft ze, met kleine aanpassingen, ook gebruikt in Het laatste huis van de wereld. In de brieven is ze niet altijd zo lyrisch. Vaak is de informatie die ze aan haar lezeressen geeft heel praktisch. Als haar man terugkeert van de jacht, moet zij het vlees bereiden. Ze probeert zoveel mogelijk variatie in het menu te brengen. Dus van een geschoten wild varken eten ze het vlees als gehakt, als lapjes, ze bereidt er hachee van, maakt kroketten en probeert het vlees te steriliseren, zodat ze het ook bewaren kan. Soms moet ze haar toevlucht nemen tot ongebruikelijke gerechten. Ze schrijft: Een ander gerecht, een weinig zonderling, nochtans bijzonder smakelijk, leveren de vleermuizen en koesoe (buidelratten). Het wordt gestoofd met een weinig kerrie, het vleesch is heel zacht en fijn als dat van jonge haantjes. Heel vaak is er geen vlees te krijgen en moeten ze het doen met vegetarische schotels en eieren. Toch kun je beter zonder vlees dan zonder groenten, schrijft ze in april 1935, want: Van vleesch ga je niet dromen, hoogstens ruik je op de onmogelijkste tijden en in de raarste luchtjes een heerlijke braadgeur, maar als je een maand zonder groenten gezeten hebt, ga je dromen van de volbeladen manden der toekang sajoers op Java, sta je bij een Hollandse groentekar met bloemkool en doperwten en jonge worteltjes in het zachte junilicht of zie je pramen vol komkommers en tomaten voortduwen tussen Delft en Den Haag. In dezelfde brief van april 1935 moppert ze op alle mensen die zich niet aanpassen aan het land waar ze wonen. Je moet niet per se aardappelen met jus willen eten in een land waar de rijsttafel veel goedkoper | ||||
[pagina 63]
| ||||
en gevarieerder voedsel is. Vooral op de afgelegen plaatsen is de rijsttafel een uitkomst. Eigenlijk, zo vindt Beb, zou het bereiden van een rijsttafel op de huishoudschool in Indië aan die Hollandse meiden geleerd moeten worden. Daar zouden ze veel meer aan hebben in de praktijk, dan te leren hoe ze moeten vasthouden aan oude Hollandse gewoonten, waar ze in Indië toch niets aan hebben. Dit zijn typisch onderwerpen voor haar brieven. Ze houdt in haar roman geen pleidooi voor de rijsttafel, maar het past natuurlijk wel in een brief die in het lijfblad van de Vereeniging van Huisvrouwen gepubliceerd wordt. Zoals al uit het begin van mijn verhaal blijkt, hield Beb Vuyk op Buru veel verschillende beesten. Voor de gezelligheid, maar ook omdat ze geld op konden brengen. Die brief van juni 1936 vertelt op geestige wijze wat voor problemen het houden en onderhouden van al die dieren opleverde. Voor ze aan kippen begon, had ze een boekje aangeschaft, waar precies in stond hoe ze met het pluimvee moest omgaan. Helaas waren het kampongkippen, die de vrijheid gewend waren. Beb had een hok voor ze gebouwd, maar ze waren er met geen mogelijkheid in te krijgen, en ze lieten zich ook niet vangen. Ze waren zo wild, dat ze, als ze een kip nodig had, er gewoon maar een uit de boom schoot. Ze moest een andere aanpak proberen en ze besloot de kippen niet meer op te sluiten, maar ze elke dag een beetje bij te voeren. Dat hielp. Toen de kippen kuikens kregen, waren die tam genoeg om 's nachts in een hok te slapen. Ze schrijft in haar brief aan het tijdschrift: Ik zag een beschaafder en tammer geslacht 's avonds het hok opzoeken, in de legmanden leggen en uit hygiënische drinkbakken drinken, maar toen kwam de kippenziekte en binnen een week tijds stierven ze allen, op drie kippen en vier kuikens na. In de dertiende en de zestiende brief schrijft ze over de decemberfeesten. Het kerstfeest komt in het boek niet voor, wat heel jammer is, want ze schrijft er heel smakelijk over. Ze hebben op Buru te maken met verschillende godsdiensten, maar ook het kerstfeest en de oudejaarsavond worden op gepaste wijze gevierd. Vele gasten zijn uitgenodigd: Daar komt de timmerman Wimpie met Nora, zijn vrouw en hun zes kinderen. Hij is een Alfoer, die voor goeroe heeft geleerd, maar altijd zakte en toen maar timmerman en koster is geworden. Jeremia, zijn collega, die hem 's zondags de klok helpt luiden en de andere dagen spijkers inslaan, is er ook. Dan zijn er nog Habekuk en Adednego, die voor mandoer opgeleid worden, maar voor die tijd wel weg zullen lopen en de drie Alfoerse tuinjongens, Benjamin Phillipoes en Elia; het kindermeisje Martine en Loes, de baboe Tjoetjie. De gasten zijn allemaal dol op zingen. Na het eerste kerstlied worden | ||||
[pagina 64]
| ||||
de pakjes opengemaakt. Daarna moet er opnieuw gezongen worden. Als ze door de kerstliederen heen zijn, beginnen ze aan de paasgezangen en vervolgen met pinksteren. Urenlang gaat het zingen door. Beb en Fernand besluiten maar naar bed te gaan terwijl hun gasten voor de derde keer het repertoire doornemen. Zijzelf horen, ‘tussen twee dromen door’, de feestgangers in de vroege morgen zingend vertrekken.
Je kunt gerust stellen dat de brieven de basis hebben gevormd voor het boek. Tenminste, veertien van de achttien. De laatste brieven zijn verschenen in of na 1939, het jaar waarin het boek is gepubliceerd. Het is zeker aannemelijk, dat de beïnvloeding bij de laatste brieven omgekeerd verliep. Brief 14 en 15 staan bijna letterlijk in het boek. Brief 16 gaat over het kerstfeest, dat niet in de roman voorkomt. De inhoud van brief 17 staat weer wel in de roman en brief 18 is een herhaling van eerdere brieven. Zo kunnen we spreken van een soort kruisbestuiving: eerst vormden de brieven de basis voor het boek, maar het boek is weer de basis voor de laatste brieven. Er is een aantal verschillen aan te wijzen tussen de brieven en het boek. In het boek gebruikt ze voor dezelfde begrippen soms andere woorden. Ze vervangt de Indische woorden die in de brieven staan, door de Nederlandse vertaling. In de brieven schrijft ze veel over eten en de bereiding ervan, in het boek komt dat niet voor, behalve een korte mededeling als: ‘we aten nasie’. In het algemeen kun je wel zeggen dat de brieven een stuk praktischer zijn dan het boek. Ze zijn ook meer ‘heet van de naald’ dan het boek. In de brieven zoekt ze een oplossing voor een probleem. In het boek heeft een verdichting plaatsgevonden en zijn de gebeurtenissen vaak ergens anders in de tijd geplaatst. Bovendien hebben de verhalen een duidelijk begin en eind. Ik zal één en ander illustreren met het verhaal van de krabben. Eerst het citaat uit de roman: ‘Krabben vluchten voor ons weg, de hele grond rondom het voorhuis is ondermijnd van hun holen. Het zijn afzichtelijke dieren, vrijwel alleen bestaande uit scharen en kop, oranjeachtig van kleur en ongelofelijk snel’ (p. 165). De brief van maart 1936 laat ons daarentegen helemaal meeleven met de problemen bij het aanleggen van een tuin en vervolgt dan: Maar een andere, ergere ramp zijn de krabben. Een breede strook van den tuin aan de strandzijde is bezaaid met hun holen en we hebben alles geprobeerd om ze uit te roeien. Het zijn griezelige, naargeestige dieren, de grootste met een doorsnede van 10 a 15 cm. Ze bestaan alleen uit karkas, kop en scharen, vleesch is er nauwelijks aan te bekennen. Vrijwel den geheelen dag zijn zij onzichtbaar, maar tegen de avond komen ze uit hun holen en je hoort ze wegritselen, als je een stap naar buiten doet. Zij zijn ongelofelijk vlug en hun holen zijn meters diep. | ||||
[pagina 65]
| ||||
Op sommige plaatsen is de grond er geheel van ondermijnd; de tennisbaan is ervan gebarsten en ons huis aan een kant een weinig door verzakt. Zij werken zich door de fundamenten heen en doen den cementen vloer barsten. Wij hebben getracht ze tenminste rondom het huis te verdelgen. We schoten ze met de B.S.A. buks in de schemering of op maanlichte avonden. Tientallen sneuvelden, maar uit duizenden en duizenden gaten uit alle tuinen van Namlea komt de nieuwe aanvulling. In het kleine grasveldje voor het huis heb ik getracht met warm water iets te bereiken. Blikken gekookt water goten wij in de holen, daarna werden die dichtgemaakt, maar na twee, drie dagen lagen zij weer open. Het verschil moge duidelijk zijn. De verhalen uit de brieven laten de lezer uitvoerig meeleven en geven een indringende kijk op het moeilijke leven daar op Buru. Al haar getob over eten, beesten, gasten, is heel instructief voor andere huisvrouwen in vergelijkbare omstandigheden. Deze, ik zou bijna zeggen tuttige, onderwerpen, moeten veel vrouwen hebben aangesproken.
Voor Beb Vuyk was, zoals gezegd, de tijd op Buru de mooiste van haar leven. Gelukkig heeft ze in dat drukke, primitieve bestaan, de tijd gevonden om te schrijven voor De huisvrouw in Indië, want deze brieven vormen niet alleen een charmante aanvulling op Het laatste huis van de wereld maar geven ook een andere kijk op de vrouw en de schrijfster Beb Vuyk.
Rian van Straalen is in februari 1994 afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Leiden bij dr. Peter van Zonneveld. | ||||
[pagina 66]
| ||||
Literatuur
|